In 2011 en 2013 hebben er kosteneffectiviteitsanalyses (KEA (kosten en effectiviteitsanalyse)) plaatsgevonden. In 2011 was dit in het kader van het advies van de Gezondheidsraad over de vernieuwing van het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. In 2013 was dit om ook het effect van de inzet van de zelfafnameset te bepalen.
Aanleiding KEA (kosten en effectiviteitsanalyse)
Sinds deze twee analyses zijn er nieuwe gegevens bekend. Deze nieuwe gegevens zijn onder andere;
- Inzicht in alle kostencomponenten van het vernieuwde bevolkingsonderzoek. Deze zijn nu bekend door de afronding van de aanbestedingen en de bekendheid van andere kostencomponenten.
- De hogere hrHPV (hoog risico Humaan papillomavirus) prevalentie. Meer vrouwen die deelnemen aan het bevolkingsonderzoek zullen hrHPV positief zijn.
- De toename van het aantal CIN (Cervicale Intra-epitheliale Neoplasie)-afwijkingen in de afgelopen paar jaren.
- Het nadelige effect van de voorkennis van hrHPV op de uitslag van de cytologische beoordeling.
Doel KEA
Deze nieuwe gegevens kunnen effecten hebben op de kosten en uitkomsten van het vernieuwde bevolkingsonderzoek. Het is belangrijk om dit te weten om zo goed mogelijk voorbereid te zijn op de uitvoering van het bevolkingsonderzoek en de aansluitende zorg.
Het RIVM-CvB (Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu - Centrum voor Bevolkingsonderzoek) heeft daarom aan de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg (MGZ (Maatschappelijke Gezondheidszorg)) van het Erasmus MC (Erasmus University Medical Center) gevraagd een nieuwe kosteneffectiviteitsanalyse uit te voeren. MGZ heeft het model voor de kosteneffectiviteitsanalyse ook geoptimaliseerd op basis van de meest recente gegevens van het Integraal Kankercentrum Nederland, PALGA (Pathologisch Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief) en de literatuur. In de KEA zijn de resultaten ten opzichte van het huidige bevolkingsonderzoek afgezet.
Resultaten KEA
Gezondheidswinst
Het vernieuwde bevolkingsonderzoek levert meer gezondheidswinst op dan het huidige bevolkingsonderzoek en is naar schatting 13-15% effectiever in termen van het voorkomen van de diagnose van en sterfte aan baarmoederhalskanker. Dit betekent dat er ieder jaar extra bij ruim 100 vrouwen wordt voorkomen dat zij baarmoederhalskanker krijgen en bij 35 vrouwen dat zij sterven aan baarmoederhalskanker.
Verwijzingen
Ongeveer 3,4% van de vrouwen wordt verwezen naar de gynaecoloog. Het aantal verwijzingen naar de gynaecoloog neemt toe, van 7.740 naar 17.860 per jaar. Dit bevestigt onze verwachting op basis van de hogere hrHPV-prevalentie en het nadelige effect van de voorkennis van hrHPV op de cytologische beoordeling. Een deel van de verwijzingen is onterecht. Het gaat namelijk vooral om vrouwen met een CIN I, welke niet behandeld hoeven te worden. Deze onterechte verwijzingen zijn een belangrijk aandachtspunt in het vernieuwde bevolkingsonderzoek. Mogelijkheden om het aantal onterechte verwijzingen of de gevolgen hiervan voor de vrouw te verminderen zijn;
- Het onderzoeken van de mogelijkheid van aanvullende triage testen. Het vernieuwde bevolkingsonderzoek wordt door 5 screeningslaboratoria uitgevoerd die actief zijn op relevant wetenschappelijk onderzoek. Door het beperkt aantal screeningslaboratoria kunnen verbeteringen ook snel ingezet worden.
- Het voorkomen van medicalisering van vrouwen die zijn doorverwezen. In de nieuwe richtlijn van de gynaecologen als in de praktijkwijzer van de huisartsen is hier aandacht voor. Het belangrijk dat beide partijen met elkaar in gesprek gaan om ideeën uit te wisselen voor het tegengaan van deze medicalisering. Het RIVM-CvB zal dit waar mogelijk faciliteren.
- Het beperken van het nadelige effect van de voorkennis van hrHPV op de cytologische beoordeling. Hiervoor krijgen de cytologisch analisten en pathologen voorafgaand aan het vernieuwde bevolkingsonderzoek extra training. Naast deze training blijft dit een continu aandachtspunt bij de kwaliteitsborging van de cytologische beoordeling. Door het beperkt aantal screeningslaboratoria kan er goed gemonitord en snel bijgestuurd worden.
Capaciteit
Het aantal uitstrijkjes bij de huisartsen blijft ongeveer gelijk aan het aantal in het huidige bevolkingsonderzoek. Vanaf het zesde jaar neemt het aantal uitstrijkjes bij de huisarts met ongeveer 17% af. Het aantal cytologische beoordelingen uit het bevolkingsonderzoek nemen in de meeste laboratoria drastisch af. De beoordelingen vinden plaats in de 5 screeningslaboratoria. Het aantal vrouwen dat verwezen wordt naar de gynaecoloog neemt toe met ruim 10.000 vrouwen per jaar (ongeveer 130% hoger dan het huidige bevolkingsonderzoek). Vanaf het zesde jaar is dit nog ongeveer 9%. Dit levert naar verwachting geen capaciteitsproblemen op bij de gynaecologen.
Kosten
De eerste vijf jaar van het vernieuwde bevolkingsonderzoek is een overgangsperiode. Alle vrouwen krijgen dan nog een uitnodiging, omdat hun hrHPV-status nog niet bekend is. De totale kosten van het vernieuwde bevolkingsonderzoek en de aansluitende zorg is dan 5-10% hoger dan die van het huidige bevolkingsonderzoek. De extra kosten van de toegenomen verwijzingen worden deels gecompenseerd door de lagere kosten van het vernieuwde bevolkingsonderzoek.
In het zesde jaar is er sprake van het definitieve bevolkingsonderzoek. Er worden dan minder vrouwen uitgenodigd. Dat resulteert in een verlaging van de totale kosten met 15% ten opzichte van het huidige bevolkingsonderzoek en aansluitende zorg.
Eigen risico
In het vernieuwde bevolkingsonderzoek zijn er meer vrouwen met een verwijzing naar de gynaecoloog. Zij moeten mogelijk aanspraak maken op hun eigen risico en daardoor hogere kosten maken. Het totaal aantal vrouwen dat aanspraak moet maken op haar eigen risico blijft ongeveer gelijk.
In het vernieuwde bevolkingsonderzoek valt het controle-uitstrijkje op 6 maanden onder het bevolkingsonderzoek. Dit betekent dat vrouwen dit niet meer zelf hoeven te betalen.
Kosteneffectiviteit
Het vernieuwde bevolkingsonderzoek levert meer gezondheidswinst op dan het huidige. Het aantal verwijzingen neemt wel toe. Ondanks dat is het vernieuwde bevolkingsonderzoek kosteneffectiever dan het huidige bevolkingsonderzoek. Dit geldt voor kosten, toegenomen levensjaren en kwaliteit van leven.