Het RIVM heeft een onderzoek in gang gezet naar het overlijden van een 9-jarige jongen enkele dagen na de BMR (bof, mazelen,rodehond)-DTP (Difterie, Tetanus en Poliomyelitis) vaccinatie. Als iemand kort na een vaccinatie overlijdt, wat in Nederland enkele keren per jaar gebeurt, onderzoekt het RIVM altijd grondig of er een verband is met de vaccinatie. Ook nu wordt dit onderzocht. Dit onderzoek is van belang voor de betrokkenen en om de veiligheid van het Rijksvaccinatieprogramma te garanderen.
Voor het onderzoek verzamelt het RIVM alle beschikbare gegevens die inzicht geven over de oorzaak van overlijden. Het ziekteverloop wordt met de betrokken artsen grondig bestudeerd om te kunnen beoordelen of er een verband kan zijn met de vaccinatie. Dit wordt daarna uitgedrukt in drie categorieën: waarschijnlijk, mogelijk of onwaarschijnlijk.
Een deskundige onafhankelijke commissie toetst het oordeel van de betrokken artsen. De ouders worden na het oordeel van deze commissie zo snel mogelijk en als eerste geïnformeerd over de uitkomst.
Het RIVM maakt jaarlijks een overzicht van de
gemelde en onderzochte mogelijke bijwerkingen van vaccinaties
binnen het Rijksvaccinatieprogramma. De meest recente rapportage is
het overzicht van 2007. In dat jaar ontving het RIVM
in totaal 995 meldingen van mogelijke bijwerkingen voor deze
vaccinaties, op een totaal van 1,4 miljoen momenten waarop kinderen
één of meer prikken kregen. Bij 72% van de meldingen werd een
bijwerking aan het vaccin toegeschreven. Deze waren niet gevaarlijk
en lieten geen restverschijnselen na. Bij de overige 28% van de
meldingen werden de bijwerkingen niet door de vaccinatie
veroorzaakt. Daaronder waren enkele meldingen van ernstige
infecties of blijvende ziekten. In 2007 overleden vier kinderen
korte tijd nadat ze een vaccinatie kregen. In alle gevallen bleek
een verband met de vaccinaties onwaarschijnlijk.