Wanneer mensen met acute Q-koorts een jaar na de infectie nog een keer onderzocht worden op antistoffen, dan kan 98% van de patiënten met chronische Q-koorts opgespoord worden. Lieke Wielders, epidemioloog bij het RIVM en het Jeroen Bosch Ziekenhuis in 's-Hertogenbosch, pleit in haar promotieonderzoek dan ook voor zo'n extra check voor Q-koortspatiënten.
Een eenmalige extra controle een jaar na acute Q-koorts is volgens Wielders voldoende om een chronische infectie op te sporen. Een doorverwijzing naar het ziekenhuis en aanvullende controles zijn nodig wanneer de antistoffen verhoogd blijken te zijn bij de controle een jaar na de acute infectie. Wanneer een patiënt met acute Q-koorts al bekend is met risicofactoren voor een chronische infectie (hartklep- of vaataandoening), dan dienen in het eerste jaar al meerdere controles van de antistoffen plaats te vinden.
Actief oproepsysteem voor controles meest effectief
De manier van het aanbieden van de controle heeft een grote invloed op het aantal acute Q-koortspatiënten dat binnen 15 maanden na de diagnose gecontroleerd wordt. Uit het onderzoek blijkt dat bij het laboratorium dat een actief oproepsysteem gebruikte, meer patiënten een controle (95%) ontvingen dan bij het laboratorium dat alleen controles verrichte wanneer een arts de test aanvroeg (25%).
Over het onderzoek
Voor haar promotie onderzocht Wielders 1.289 acute
Q-koortspatïenten. Bij 58 patiënten werd een chronische
Q-koortsinfectie vastgesteld. Bij 52 van deze 58 patiënten (90%)
werd deze infectie binnen een jaar chronisch. Het onderzoek schept
duidelijkheid over de vraag wanneer, hoe vaak en voor hoe lang
acute Q-koortspatiënten gecontroleerd moeten worden. Tot nu toe was
hier in de internationale literatuur geen overeenstemming over.