Met het SPR Strategisch Programma RIVM (Strategisch Programma RIVM )-thema "Blootstelling en gezondheidseffecten” wil het RIVM met behulp van nieuwe analysetechnieken de gezamenlijke impact onderzoeken van externe factoren op de individuele gezondheid .
Veel verschillende externe factoren hebben invloed op de gezondheid. Voorbeelden hiervan zijn luchtverontreiniging, geluid, chemische stoffen, leefstijl, en voeding. Ook blootstelling aan virussen en bacteriën, en gebruik van medicijnen horen daarbij. Veel wetenschappelijk onderzoek richt zich op de gezondheidseffecten van deze factoren afzonderlijk, bijvoorbeeld bij het afleiden van veilige normen voor de blootstelling aan chemische stoffen. In de praktijk echter staan mensen bloot aan een combinatie van vele factoren.

Het onderzoek van het SPR-thema "Blootstelling en gezondheidseffecten" richt zich op twee deelthema's: gecombineerde blootstellingsfactoren uit de omgeving en blootstelling tijdens de levensloop. Daarbij gaat het enerzijds om het beter meten van (combinaties van) blootstelling en anderzijds om het zoeken naar goede biomarkers als indicator voor de gezondheidsstatus van individuele personen. Dit maakt meer gerichte bescherming én bevordering van de volksgezondheid in de toekomst mogelijk.

Nieuwe technieken en modellen

Veel klassieke technieken om blootstelling en gezondheidseffecten in kaart te brengen worden tegenwoordig als traag en duur beschouwd. Het RIVM investeert daarom in nieuwe technieken, modellen, en biomarkers voor de gezondheidsstatus. Voor externe blootstelling zijn er bijvoorbeeld  nieuwe sensortechnieken, en - voor het meten van individuele blootstelling - smartphone apps en zogenaamde wearables, zoals in horloges ingebouwde sensoren. Voor het biomarker-onderzoek zijn er technieken om de biologische effecten van blootstelling vast te stellen. Dit zijn bijvoorbeeld epigenetica, immunologische biomarkers  en  nieuwe typen 'omics' als microbiomics. Innovatief gebruik van in-vitromodellen  maakt het steeds beter mogelijk onderliggende biologische werkingsmechanismen bij gecombineerde blootstelling te ontrafelen.
Om de vaak grote hoeveelheden beschikbare en nieuwe data die met de nieuwe meettechnieken worden gegenereerd te kunnen analyseren, wordt geïnvesteerd in bio-informatica en biostatistiek.

Gecombineerde blootstelling met accent op omgeving

Dit thema legt het accent op gecombineerde blootstelling aan factoren uit de omgeving, zoals luchtverontreiniging en de impact daarvan op de gezondheid van op onze luchtwegen. Dit speelt bijvoorbeeld in specifieke regio's als IJmuiden (Tata Steel), Schiphol, en rondom de intensieve veehouderij. Met behulp van nieuwe technieken en modellen wil het RIVM onderzoeken wat de impact is van diverse  factoren tezamen en welke  gevolgen dit bijvoorbeeld heeft voor de veiligheidsnormen voor deze stoffen. Ook wil het RIVM onderzoeken of en hoe deze factoren de micro-organismen in de luchtwegen (het respiratoire microbioom) en daarmee de gezondheid beïnvloeden.

Blootstelling en een gezonde levensloop

Dit thema legt de klemtoon op blootstelling aan tal van factoren gedurende de loop van het leven en de invloed daarvan op gezondheid. Deze factoren veranderen voortdurend. Vooral tijdens de zwangerschap, de eerste levensjaren en de puberteit is de impact van externe factoren en levensstijl groot. De gevolgen komen vaak pas vele jaren later aan het licht, met vroegtijdige veroudering en ouderdomsziekten. Met de toenemende vergrijzing van onze samenleving is gezond ouder worden belangrijk. Daarom is het goed de gevolgen van blootstelling aan externe factoren en van leefstijl tijdig vast te kunnen stellen. Het RIVM wil onderzoeken welke combinatie van factoren belangrijk is, en welke biomarkers geschikt zijn voor het meten van de gezondheidsstatus.

Dit onderzoek vindt plaats aan de hand van bestaande epidemiologische onderzoekscohorten, zoals de Pienter-cohorten en het Doetinchemcohort. Het doel is om het gezamenlijke effect van alle externe factoren (het exposoom), zoals blootstelling aan stoffen, leefstijl en bijvoorbeeld geneesmiddelengebruik, beter in kaart te brengen, biomarkers voor de gezondheidstatus te identificeren, en zo de meest kwetsbare groepen te achterhalen. Dit is van belang om in de toekomst deze kwetsbare groepen betere preventie te kunnen bieden.

Lopend onderzoek

Voor het SPR Strategisch Programma RIVM (Strategisch Programma RIVM )-thema "Blootstelling en gezondheid" voert het RIVM de volgende onderzoeken uit:

Wat
Veel activiteiten zoals zitten, staan, lopen, hardlopen, slaap, de tijd besteed aan en de intensiteit van deze activiteiten kunnen we tegenwoordig vastleggen met wearables. Dit zijn meetinstrumenten die mensen bij zich dragen. Binnen 24/7ACTIEF seed doet het RIVM ervaring op met analyses op ruwe data verkregen met wearables die 24 uur, 7 dagen per week zijn gedragen.

Waarom
Objectief geregistreerde metingen van activiteiten geven inzicht in hoe activiteiten gedurende een dag en in een week verlopen. Dit kan inzicht verschaffen in bijvoorbeeld het meest gunstige activiteitenpatroon voor een dag of hele week. Ook geeft het inzicht in de betekenis voor de gezondheid van bijvoorbeeld afwisseling van actieve en minder actieve dagen, de afwisseling van dagen met veel of weinig slaap, en de afwisseling van inactieve en actieve momenten.

Hoe
De centrale vraag van 24/7ACTIEF seed is: hoe kunnen we de gegevens van 24/7 gemeten activiteiten (van slaap en zitten tot intensieve activiteit) omwerken tot 24 uurspatronen van activiteiten, met aandacht voor:
• de tijd besteed aan afzonderlijke activiteiten
• de verdeling van activiteiten over de dag
• de afwisseling van activiteiten op een dag
• de verdeling over de week • hoe deze activiteitenpatronen samenhangen met allerlei aspecten van gezondheid

In het kleine project 24/7ACTIEF seed zullen enkele voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd. Hierbij maken we gebruik van verschillende bestaande en internationaal gebruikte algoritmes om een aantal standaard beweegindicatoren te berekenen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om minimum aantal minuten matig intensief bewegen per week als onderdeel van de beweegrichtlijnen en het aantal minuten zitten per dag. Het streven hierbij is om inzicht te krijgen in hoe in de toekomst de ruwe data van beweeg-‘wearables’ bewerkt kunnen worden tot nieuwe en voor de gezondheid relevante indicatoren voor bewegen op basis van 24/7-patronen.

Samenwerking
Binnen de kennisvraag ‘Beter meten van sport, beweeg- en zitgedrag’ en het Erasmus+-project ‘European Union Physical Activity and Sport Monitoring System’ wordt samengewerkt met diverse (inter)nationale partijen. In het kader van het onderzoeksvoorstel ‘Towards new insights into Movement Behaviors and Health: the 24/7 perspective’, kortweg 24hMB is in 2018 een groot nationaal consortium opgezet met een aantal universiteiten (VU Vrije Universiteit Amsterdam (Vrije Universiteit Amsterdam), UM, UU Universiteit Utrecht (Universiteit Utrecht)), hogescholen (Den Haag, Groningen), het Netherlands eScience Center, het kenniscentrum Sport en Bewegen, en het RIVM.

Wat

Het RIVM maakt per jaar gemiddeld twee tot vier apps voor mobiele telefoons. Om ervoor te zorgen dat nieuwe apps en de gegevens die ze nodig hebben van goede kwaliteit zijn, wil het RIVM een algemene aanpak met bijbehorend instrumentarium ontwikkelen: de App Fabriek.

Waarom

Deze aanpak kan de professionele uitstraling van RIVM-apps vergroten en daarmee en het vertrouwen in de apps zelf. Ook maakt dit project het besparen van ontwikkelings- en onderhoudskosten mogelijk.

Hoe

Het beoogde resultaat is een basisversie die uitgebreid kan worden met extra functionaliteiten. De ontwikkeling en het testen van de basisversie gaat in nauwe samenwerking met toekomstige gebruikers van de App Fabriek (medewerkers en samenwerkingspartners van het RIVM) en met toekomstige eindgebruikers van de te ontwikkelen apps (burgers, onderzoeksdeelnemers). 
Onderzoekers en beleidsmakers kunnen de basisversie gebruiken voor hun onderzoeksprojecten of tijdens incidenten.

Dit project valt ook onder het ondersteunende thema "Verzameling en analyse van data".

Wat

Het RIVM onderzoekt waarom mensen die in de buurt van intensieve veehouderij wonen vaker infecties aan de onderste luchtwegen hebben. Doordat zij aan meerdere stoffen en aan micro-organismen tegelijkertijd blootstaan, is het moeilijker om oorzaak en gevolg te bepalen. Het RIVM ontwikkelt daarom nieuwe methoden om de effecten op de gezondheid te bepalen wanneer mensen aan meerdere bronnen tegelijk blootstaan.

Waarom

In gebieden met intensieve veehouderij bevat de lucht verhoogde concentraties van fijnstof, van chemische stoffen zoals ammoniak en van besmettelijke micro-organismen. Mensen die in de omgeving van geitenhouderijen wonen blijken een grotere kans te hebben om  infectieziekten te krijgen. In het onderzoek ligt de nadruk op de luchtwegen, omdat mensen de ziekmakende stoffen inademen en de effecten vooral in de luchtwegen optreden. Intensieve veehouderij wordt hier gebruikt als voorbeeld om later de technieken en modellen ook op andere situaties toe te gaan passen.

Hoe

Het onderzoek maakt gebruik van bestaande luchtmeetnetten en onderzoekscohorten, zoals de Pienter-cohorten, en van laboratoriumonderzoek (in-vitromodellen). Ook zijn nieuwe methoden nodig om grote hoeveelheden complexe data te analyseren (in-silicomodellen). Deze zullen worden ontwikkeld met behulp van bioinformatica en machine learning, in samenwerking met het AMALGAM-project.

Dit project valt ook onder het ondersteunende thema "Verzameling en analyse van data".

Wat

Het RIVM brengt met draagbare meetinstrumenten (wearables) in kaart hoe de suikerspiegel van personen beïnvloed wordt door voeding, mede afhankelijk van het tijdstip waarop men eet, en door lichamelijke activiteit. De verwachting is dat met het kiezen van het soort voeding en van de eetmomenten, de suikerspiegel constanter gehouden kan worden. Dit kan individuele gezondheidswinst mogelijk maken.

Waarom

Voeding is een belangrijk onderdeel van onze leefstijl. Daarmee heeft iedereen een grote invloed op de eigen gezondheid. Wat we eten, hoeveel we eten en op welke momenten we eten is van invloed op de suikerhuishouding in het lichaam, maar deze hangt ook samen met veel andere leefstijlfactoren zoals bewegen. Hoeveel en hoelang de verschillende factoren de suikerspiegel beïnvloeden is niet bekend. Ook is nog onduidelijk of en hoe deze reacties variëren tussen verschillende individuen.

Hoe

Het RIVM meet met continue glucosemeters (pleister als wearable) de suikerspiegel van gezonde personen in relatie tot hun voeding en lichaamsbeweging. De lichaamsbeweging wordt gemeten met een actigraaf, een horloge-achtig bandje dat lichaamsbeweging registreert. Onderzocht wordt hoe regulering van de individuele suikerspiegel, door eetmomenten, voedselkeuze en beweegpatronen in de toekomst gezondheidswinst kan opleveren.

Samenwerking

Dit project sluit aan bij de gamechanger ‘De keuzebewame consument’ van de Nationale Wetenschapsagenda. Ook is dit thema terug te vinden in de Kennis- en Innovatieagenda van de topsector Agro&food en in het Horizon2020-programma.

Naam onderzoek: COMPLEXA

Wat?
We worden steeds ouder en willen graag gezond oud worden. Daarvoor is het belangrijk te weten wat de gezondheid bevordert en hoe we dat kunnen stimuleren. Het RIVM gaat onderzoeken welke combinaties van factoren de gezondheid het meest beïnvloeden. Tot nu toe richten de meeste studies zich vooral op één blootstellingsfactor.

Waarom?
Mensen krijgen in hun leven met een opeenstapeling van milieurisico’s te maken, zoals luchtverontreiniging, geluid en micro-organismen. Maar omgevingsfactoren hebben mogelijk ook een positief effect op de gezondheid, zoals groen in de leefomgeving. Daarnaast hebben ook factoren als bewegen, voeding, onderliggende chronische ziekten en medicijngebruik invloed op onze gezondheid. Onderzoek hiernaar levert veel gegevens op. Geavanceerde technieken zijn nodig om deze te kunnen analyseren.

Hoe?
Met nieuwe statistische en bioinformatica-technieken om grote hoeveelheden data (big data) te analyseren wil het RIVM  onderzoeken welke combinaties van factoren de grootste invloed hebben op onze gezondheid. Om vast te kunnen stellen waaraan mensen tijdens hun leven zijn blootgesteld, hoe hun gezondheid is en of er gezondheidsproblemen in de toekomst kunnen ontstaan, worden nieuwe biomarkers (indicatoren) ontwikkeld. Dit kan met bijvoorbeeld epigenetica, immunologische veerkracht en het darmmicrobioom (darmflora).Verder is meer inzicht nodig  in hoe ‘gezonde afweer’ en ‘biologische leeftijd’ zijn vast te stellen.

Naam onderzoek: COMPLEXA-2

Wat?
Onze gezondheid wordt ons leven lang door veel factoren beïnvloed. Sommige factoren zoals leeftijd, geslacht en genetische achtergrond kunnen we niet beïnvloeden. Andere factoren wel (of deels), zoals voeding, leefstijl, roken en omgeving. Complexa-2 brengt in kaart hoeveel invloed alle beïnvloedbare factoren samen hebben op (gezonde) veroudering. Het doel is om aanbevelingen voor preventie te kunnen doen.

De belangrijkste vragen zijn:

  • Zorgen veranderingen in blootstellingen voor veranderingen in het metabole profiel?
  • Kunnen we op basis van het metabole profiel het risico op (on)gezonde veroudering en afnemende vitaliteit voorspellen?
  • Kunnen we risicogroepen vroegtijdig identificeren?

Waarom?
Gezond ouder worden is een belangrijke maatschappelijke opgave. In de ‘Landelijke nota gezondheidsbeleid 2020-2024’ is vitaal ouder worden één van de vier belangrijkste gezondheidsvraagstukken. De COVID-19-pandemie onderstreept nog eens hoe belangrijk het is om vitaal ouder te worden. Maar waarom zijn sommige mensen tot op hoge leeftijd vitaal? En zijn anderen al vroegtijdig beperkt in hun functioneren? Hoe herkennen we vroegtijdig wie hoog risico loopt op kwetsbaarheid en wat is daaraan te doen? Resultaten uit dit project kunnen helpen om deze vragen te beantwoorden. En bijdragen aan het ontwikkelen van adviezen voor gezond leven.

Hoe?
Dit project is een vervolg op COMPLEXA-1. In dat project is een methodologie ontwikkeld om gecombineerde blootstellingsprofielen te analyseren. Deze nieuwe methodologie wordt in COMPLEXA-2 toegepast. Daarnaast worden de data uit de Doetinchem Cohort Studie en de Gezondheidsmonitor gebruikt. Deze data wordt aangevuld met extra gegevens over inkomen, medicijngebruik, zorgkosten en blootstelling aan omgevingsfactoren. Als laatste worden gegevens toegevoegd uit metabolietenonderzoek van de Doetinchem Cohort Studie.

Samenwerking
Er wordt samengewerkt met het LUMC Leids Universitair Medisch Centrum (Leids Universitair Medisch Centrum) in het ZonMW Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie (Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie) gefinancierde VOILA-project. Met gezamenlijke financiering uit SPR Strategisch Programma RIVM (Strategisch Programma RIVM ) (COMPLEXA-2) en VOILA worden metaboloombepalingen gedaan bij de firma Nightingale (Finland)

Wat

Het RIVM wil methoden ontwikkelen om met grote hoeveelheden data (big data) om te gaan.  Het onderzoek spitst zich toe op het inzetten van machine learning en het analyseren van data die Next Generation Sequencing (NGS Next Generation Sequencing (Next Generation Sequencing )) oplevert met het accent op data van het microbioom. Hiermee ondersteunt AMALGAM drie andere projecten van het SPR Strategisch Programma RIVM (Strategisch Programma RIVM )-thema "Blootstelling en gezondheid": COMPAIR, COMPLEXA, en TRIUMPH.

Waarom

Door de digitalisering van de samenleving ontstaan veel grote datastromen en datasets met waardevolle informatie voor de taken van het RIVM. Ook binnen het RIVM neemt de hoeveelheid informatie toe door het gebruik van nieuwe technologieën, zoals NGS. Het RIVM wil dan ook meer kennis van en ervaring met de analyse van dergelijke data opdoen. 

Hoe

Om te beginnen wordt verkend welke statistische en machine learning-methoden beschikbaar zijn. Daarna wordt de methode geselecteerd die het meest geschikt lijkt en wordt deze getest met bij het RIVM beschikbare gegevens. Hiervoor worden gegevens gebruikt die ook in de projecten COMPAIR, COMPLEXA  en TRIUMPH worden geanalyseerd. De microbioomgegevens van deze projecten komen pas later beschikbaar. Ook zullen de gegevens van de VEGA-studie (microbioom van vegetariers en vleeseters) worden gebruikt.

Dit project valt ook onder het ondersteunende thema "Verzameling en analyse van data".

Naam onderzoek: Mechanotox

Wat?
Er zijn veel verschillende implantaten beschikbaar voor uiteenlopende doeleinden. Implantaten hebben chemische en mechanische eigenschappen. Het doel van Mechanotox is de ontwikkeling van een innovatieve test om de veiligheid van medische implantaten te evalueren en te voorspellen. Daarbij worden de effecten gemeten van zowel chemische als mechanische eigenschappen.

Deeldoelstellingen zijn om 3 dingen te ontwikkelen:

  1. Innovatieve laboratoriummethoden om de mechanische effecten van het implantaat te meten.
  2. Een referentiekader waarbij gegevens uit de laboratoriummethoden worden gerelateerd aan de klachten van de patiënten.
  3. Innovatieve methoden waarmee we zowel chemische als mechanische effecten van verschillende typen implantaten kunnen bepalen.

Waarom?
Er zijn nog geen gestandaardiseerde protocollen om de veiligheid van de mechanische eigenschappen van implantaten te evalueren. De chemische prikkels worden goed onderzocht voordat implantaten op de markt komen. Maar voor de mechanische prikkels gebeurt dat onvoldoende.

Het grootste deel van de patiënten is zeer gebaat bij het gebruik van een medisch implantaat. Maar bij een deel van de patiënten leidt het implantaat tot ontwikkeling van ernstige bijwerkingen. Denk aan pijn, ontstekingen en implantaten die zich verplaatsen. Bekende voorbeelden zijn bekkenbodemmatjes, liesbreukmatjes en borstimplantaten. Naast ernstige persoonlijke ongemakken leiden deze bijwerkingen tot onrust in de maatschappij. De patiëntenverenigingen, media en de Tweede Kamer stellen vragen aan het RIVM over hoe implantaatveiligheid vastgesteld wordt.

Hoe?
We meten de reactie van het lichaam op de implantaten en hoe cellen en het weefsel daarop reageren. Eerst wordt gewerkt aan implantaatmatjes die gebruikt worden in de bekkenbodem of bij een liesbreuk. Later in dit project kan dit worden uitgebreid met bijvoorbeeld borstimplantaten en eventuele andere relevante implantaten.

Samenwerking
Er wordt samengewerkt met de TU Technische Universiteit (Technische Universiteit) Eindhoven, Universiteit Maastricht en Universiteit Twente. We beschikken via een samenwerking met het Maxima Medisch Centrum (MMC) in Veldhoven over meer dan 100 liesbreukmatjes. Die zijn uit patiënten gehaald vanwege verschillende redenen.

Naam onderzoek: APOLLO (A Platform fOr PubLic heaLth mycolOgy)

Wat?
APOLLO onderzoekt het vóórkomen van (resistente) schimmels in het milieu en bij mensen. En hoe schimmels uit het milieu mensen kunnen infecteren.

Om te beginnen kijkt APOLLO naar één resistente schimmel: Aspergillus fumigatus. Kunnen we deze aantonen met een techniek die gebruik maakt van DNA deoxyribonucleic acid (deoxyribonucleic acid)? Zo ja, komt deze schimmel dan voor in het milieu en bij mensen buiten het ziekenhuis? Kennis hierover kan helpen om beter voorbereid te zijn op de komst van nieuwe (resistente) schimmelinfecties.

Waarom?
Er zijn steeds meer patiënten met ernstige schimmelinfecties. De schimmels die dit veroorzaken vormen een toenemend probleem voor de volksgezondheid. Dit komt door zowel veranderingen in het milieu, waar schimmels voorkomen, als door veranderende medische behandelingen. 

De schimmel Aspergillus fumigatus komt het meest voor. Deze schimmel kan ernstige infecties veroorzaken bij patiënten met een verzwakte afweer. En recent ook steeds vaker bij patiënten met chronische longziekten, zoals COPD Chronic Obstructive Pulmonary Disease (chronische bronchitis of longemfyseem) (Chronic Obstructive Pulmonary Disease (chronische bronchitis of longemfyseem) ). Daarnaast zorgt de schimmel ook voor complicaties bij ernstige virale infecties, zoals influenza.

Het achterliggende doel van dit onderzoek is om voorbereid te zijn op nieuwe, mogelijk resistente ziekmakende micro-organismen. En om op zo'n moment snel effectieve maatregelen te kunnen ontwikkelen. Daarvoor is het belangrijk om inzicht te krijgen in hoe schimmels individuen infecteren en de rol van omgeving daarbij. Kennis over hoe dit de vatbaarheid voor ziekten beïnvloedt, is essentieel voor de gezondheid van mens en dier.

Hoe?
Dit project start met onderzoek naar het vóórkomen van de resistente schimmel Aspergillus fumigatus. Daarbij wordt gekeken naar de DNA- Desoxy nucleinezuur (Desoxy nucleinezuur)volgorde van het hele genoom van de schimmel. Hiervoor wordt een 'whole genome sequencing (WGS whole genome sequencing (whole genome sequencing))'-faciliteit voor gisten, schimmels en resistentiepatronen opgezet. Vervolgens wordt bepaald hoe vaak bepaalde resistentiegenen voorkomen bij de schimmels die gezonde Nederlanders bij zich dragen. In een bestaand onderzoekscohort (PIENTER 3) kijkt APOLLO naar welke factoren de kans op het meedragen van resistentie verhogen. En of er een relatie bestaat tussen humaan dragerschap, infecties en het vóórkomen van schimmels in het milieu.

Samenwerking
Binnen het RIVM: SPR Strategisch Programma RIVM (Strategisch Programma RIVM )-projecten OMO en We-DNA
Huidige externe partners: het Expertisecentrum Schimmelinfecties Radboudumc/CWZ, de Universiteit van London en het Imperial College Londen
Toekomstige externe partners: het Fungal Biodiversity Institute Amsterdam, de Universiteit van Edinburgh  en het Center for Microbiota Analysis and Therapeutics (Universiteit Leiden). 

Naam onderzoek: OMO (Onderzoek naar Microbiotica in de Omgevingslucht)

Wat?
Het doel is om met een snelle DNA- Desoxy nucleinezuur (Desoxy nucleinezuur)techniek (Next Generation Sequencing) de micro-organismen in de lucht aan te tonen. Door de toepassing van deze methode hebben we meer inzicht in welke micro-organismen in de lucht zitten. Mogelijk kunnen we een relatie leggen met het vóórkomen van aandoeningen bij de mens. Deze methodiek kan een nieuwe dimensie van meetgegevens toevoegen aan de metingen van luchtkwaliteit, naast chemische en fysische metingen.

Waarom?
Er komt vaker longontsteking voor in landelijke gebieden met veel geiten en kippen. Dat is de aanleiding om de micro-organismen in de lucht (het microbioom) in kaart te brengen. Het microbioom van de lucht kan een rol spelen bij de blootstelling van de mens aan micro-organismen en ziekteverwekkers. Bacteriën en schimmels kunnen vrijkomen uit de intensieve veehouderij. Maar ook uit mestverwerkingsinstallaties, composteringsbedrijven, de bollenteelt, en afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Het OMO-project is een vervolg op het project ‘Effecten van intensieve veehouderij op de luchtwegen’ (COMPAIR).

Hoe?
In OMO wordt bemonsteringsapperatuur ingezet die geschikt is voor het verkrijgen van grote hoeveelheden materiaal. Zo wordt DNA-analyse van ziekteverwekkers mogelijk. Daarnaast willen we eerder voor bacteriën gebruikte meettechnieken en monsteropwerkingen uitbreiden naar schimmels. Zo kunnen we de samenstelling van de schimmelgemeenschap analyseren. De ontwikkelde methodiek wordt vervolgens op meer locaties toegepast voor analyse van de samenstelling van zowel de bacterie- als de schimmelpopulatie. Daarbij worden ook de meer traditionele luchtmetingen uitgevoerd.

Samenwerking
Binnen het RIVM: APOLLO, TRIuMPH, WEDNA.
Externe partner: UU Universiteit Utrecht (Universiteit Utrecht)-IRAS Institute of Risk Assessment Sciences (Institute of Risk Assessment Sciences) voor uitwisseling van DNA deoxyribonucleic acid (deoxyribonucleic acid) extractieprotocollen voor metataxonomische en metagenome metingen aan luchtmonsters

Naam onderzoek: Respiratory Exposure leading to Adverse heaLth effects: a multidisciplinary approach (REAL)

Wat?
Het doel is een model te ontwikkelen om de gecombineerde effecten van biologische micro-organismen en chemische stoffen op de gezondheid van de mens te bepalen. Er wordt ingezet op de ontwikkeling van computer- en laboratoriummodellen zodat het gebruik van proefdieren niet nodig is. Proefdiervrije innovaties staan hoog op de agenda, zowel binnen als buiten het RIVM.

Waarom?
Blootstelling aan stoffen vanuit de leefomgeving kan invloed hebben op de gezondheid. De mens ademt iedere dag verschillende combinaties van chemische stoffen en micro-organismen in. Er is nog weinig bekend over wat dit betekent voor de gezondheid.

Uit eerder onderzoek is gebleken dat er mogelijk een relatie is tussen stoffen in de lucht en luchtwegaandoeningen. Zo hebben mensen die in de buurt van geitenhouderijen wonen een grotere kans op longontsteking. Dit bleek uit het onderzoek naar veehouderij en de gezondheid van omwonenden. De uitdaging is om de oorzaak-gevolg-relatie van zo’n verband aan te tonen. Dit maakt gerichtere bescherming en verbetering van de volksgezondheid mogelijk.

Hoe?
REAL combineert RIVM-expertise op het gebied van computersimulaties met luchtwegmodellen op celniveau. Met computermodellen worden realistische scenario’s voor blootstellingen in vitro bepaald.

Het project COMPAIR heeft een model ontwikkeld om verschillende combinaties van agentia te onderzoeken. REAL is een vervolgproject waarin nog meer kennis vanuit diverse sectoren ingebracht wordt. Zo krijgen we een beter beeld van de invloed van gecombineerde blootstelling op de gezondheid. Op basis hiervan kunnen gerichte maatregelen worden voorgesteld om de gezondheid beter te beschermen.

Samenwerking
Externe samenwerking met LUMC Leids Universitair Medisch Centrum (Leids Universitair Medisch Centrum), UMCU Universitair Medisch Centrum Utrecht (Universitair Medisch Centrum Utrecht) en Helmholtz

Naam onderzoek: SENSIT

Wat?
We onderzoeken of goedkope handzame sensoren bruikbaar zijn om stikstof en fijnstof te meten en modelleren. En of dit een grote verbetering oplevert voor de huidige metingen en de modellen.

Waarom?
Metingen en modellering staan ter discussie en verbeteringen zijn nodig. De luchtkwaliteit in Nederland wordt vastgesteld met metingen en modelberekeningen. Modellen schatten de luchtkwaliteit op plekken waar niet wordt gemeten. Maar in probleemgebieden (veehouderij en industrie) verandert de concentratie snel in tijd en plaats. Daarom willen we voor deze gebieden de metingen en modellering, en daarmee de blootstellingsbepaling, verbeteren.

Hoe?
Sensit bestaat uit drie deelonderzoeken:

  1. Zijn innovatieve meetsystemen met goedkopere sensoren bruikbaar als aanvulling op bestaande reguliere metingen? Een fijnmaziger netwerk met een reeks sensoren geeft misschien meer informatie over de lokale blootstelling in probleemgebieden.
  2. Zijn de data van deze nieuwe sensoren bruikbaar voor verbeterde modellering?
  3. Kunnen we overlast klachten (geur) koppelen aan de meetgegevens?

Samenwerking
Op de verschillende onderwerpen in dit project werken we extern samen met:

  • Ontwikkeling sensoren: IRAS Institute of Risk Assessment Sciences (Institute of Risk Assessment Sciences)/UU Universiteit Utrecht (Universiteit Utrecht)
  • Ammoniakmetingen: WUR Wageningen University &Research (Wageningen University &Research)
  • Modellering: IRAS, ESC Erbrink Stacks Consult (Erbrink Stacks Consult)
  • Belevingsonderzoek: IRAS

Wat

Om inzicht te krijgen in de betekenis van het microbioom voor de menselijke gezondheid, gaat het RIVM  het microbioom van zieke en gezonde mensen met elkaar vergelijken. Het microbioom zijn alle micro-organismen die van nature op en in het menselijk lichaam aanwezig zijn, bijvoorbeeld in de darmen en de luchtwegen. Het project beschrijft  voor de Nederlandse bevolking wat de kenmerken zijn van een gezond microbioom en welke factoren (epidemiologische, klinische en ecologische) daarop invloed hebben.

Waarom

De laatste jaren wordt duidelijk dat het  microbioom grote invloed heeft op onze gezondheid, omdat het bepaalde functies van het lichaam ondersteunt. Het helpt bijvoorbeeld om voedingsstoffen op te nemen en te verteren en om het lichaam tegen ziekteverwekkers te beschermen. Ook zorgt het voor een stabiel immuunsysteem. Waarschijnlijk speelt het microbioom een belangrijke rol  bij het effect van externe factoren op de gezondheid. Inzicht in de status van het microbioom kan daarom een indicatie geven van hoe gezond iemand is.

Hoe

Het project maakt gebruik van monsters verzameld voor het Pienter-onderzoek. Hierop worden laboratoriumanalyses uitgevoerd en vervolgens worden de resultaten epidemiologisch geanalyseerd met behulp van bio-informaticatechnieken.  Zo  ontstaat een kennisbasis (platform) binnen het RIVM voor  het onderzoeken en interpreteren van microbioomdata met gestandaardiseerde methoden.  De opbrengst van TRIuMPH wordt gebruikt voor twee andere projecten binnen het thema "Blootstelling en gezondheid": COMPLEXA en COMPAIR.  De data zullen ook worden gebruikt om de samenwerking met andere kennisorganisaties te bevorderen. 

Naam onderzoek: TRIuMPH-2 (The RIVM mIcrobiome and Metagenome facility for Public Health) Dit project is het vervolg op Triumph-1.

Wat?
Het doel is inzicht krijgen in de samenhang tussen blootstelling (exposoom), de populatie micro-organismen in de darm en luchtweg (microbioom), en de gezondheid. Op basis van de data die nu bekend zijn, zijn twee promotieprojecten geformuleerd. Het eerste project gaat over het microbioom van de bovenste luchtwegen en de leefomgeving. Het tweede over het microbioom van de darm en persoonsfactoren.

Waarom?
In het dagelijks leven worden mensen blootgesteld aan veel factoren die samen het ‘exposoom’ heten en de gezondheid kunnen beïnvloeden. Dit zijn bijvoorbeeld infectieziekten, luchtkwaliteit, levensstijl, voeding en medicijngebruik. Ook micro-organismen in en op het lichaam (het microbioom) hebben sterke invloed op de gezondheid. Er is nog veel onbekend over de rol van het microbioom bij de gezondheid van mensen. Daarnaast spelen factoren van de persoon/gastheer zelf een rol. Zoals leeftijd, genen en de reactie van het lichaam zelf zoals de afweer. Deze factoren samen bepalen de gezondheid en daarom ligt hier een unieke kans voor het RIVM.

Hoe?
Het project bestaat uit 2 deelprojecten.

  1. Onderzoek naar het microbioom in bovenste luchtwegen en de leefomgeving. Dit onderzoek richt zich op het vóórkomen van micro-organsimen in de luchtwegen in relatie tot de leefomgeving. Met speciale aandacht voor luchtkwaliteit en intensieve veehouderij.
  2. Onderzoek naar het microbioom in de darm. Is er een relatie tussen het darmmicrobioom en de gezondheid van individuen in Nederland?

Daarnaast wordt ook een Toolbox ontwikkeld voor de analyse van microbioomgegevens.

Samenwerking
Er wordt samengewerkt met het IRAS Institute of Risk Assessment Sciences (Institute of Risk Assessment Sciences)-UU Universiteit Utrecht (Universiteit Utrecht), UMCG Universitair Medisch Centrum Groningen (Universitair Medisch Centrum Groningen), WUR Wageningen University &Research (Wageningen University &Research), LUMC Leids Universitair Medisch Centrum (Leids Universitair Medisch Centrum) en UMCU Universitair Medisch Centrum Utrecht (Universitair Medisch Centrum Utrecht) en de University of Helsinki.

Dit onderzoek valt ook onder het ondersteunende thema 'Verzameling en analyse van data".

Naam onderzoek: WeDNA (Weighing environmental DNA deoxyribonucleic acid (deoxyribonucleic acid))

Wat?
We ontwikkelen een methode om biodiversiteit te bepalen op basis van DNA uit het milieu: het zogenaamde environmental DNA (eDNA). Ook brengen we in kaart welke factoren de biodiversiteit beïnvloeden, bijvoorbeeld verdroging en vervuiling. Dit kan helpen bij het bepalen hoe effectief maatregelen zijn voor het herstel van biodiversiteit en de leefomgevingskwaliteit.

Waarom?
De biodiversiteit staat onder druk. Dat komt door het verlies van natuurgebieden. En de achteruitgang van het milieu door verzuring, vermesting, verdroging en vergiftiging. In Nederland worden maatregelen genomen voor het herstel van biodiversiteit. Maar de kennis over de effectiviteit van deze maatregelen is vaak beperkt.

Traditionele methoden voor het in kaart brengen van de soorten om de biodiversiteit te bepalen zijn vaak arbeidsintensief. Ook tonen die niet altijd alle soorten aan. De vraag is hoe we meer zicht krijgen op de trends in biodiversiteit en het ecosysteem. Zodat we op tijd en juist kunnen handelen.

Het gebruik van methoden gebaseerd op DNA- Desoxy nucleinezuur (Desoxy nucleinezuur)sporen in het milieu (environmental DNA, eDNA) kan hiervoor uitkomst bieden. Bij waterbeheer wordt het bijvoorbeeld gebruikt voor het inventariseren van specifieke soorten. Het is dan ook belangrijk dat het RIVM kennis en vaardigheden op dit gebied in huis heeft. Zo kunnen we de meerwaarde en beperkingen van deze gegevens op waarde schatten. En kunnen we inspringen op ontwikkelingen. Deze methode sluit aan bij de faciliteiten en kennis die het RIVM de afgelopen jaren opbouwde.

Hoe?
In dit project wordt gewerkt aan drie doelstellingen.

  1. Op basis van eDNA-data onderzoeken of we het effect van verstoringen en maatregelen op biodiversiteit kunnen bepalen.
  2. Onderzoeken of haalbaar is om bestaande meetnetten voor landbouw- en natuurgebieden (zoals LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid) en NGN) uit te breiden met eDNA-methoden.
  3. Onderzoeken of we eDNA-methoden kunnen toepassen op andere RIVM-vraagstukken waarbij biodiversiteit een belangrijke rol speelt.

Samenwerking
We werken samen met twee netwerken:

  1. IBED-ARISA: een groot project om een infrastructuur van de Nederlandse meercellige biodiversiteit op te tuigen. Dit is een samenwerking van NWO Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek), UvAUniversiteit van Amsterdam, Naturalis, Universiteit Twente en Westerdijk Fungal Biodiversity.
  2. STOWA Foundation for Applied Water Research (Foundation for Applied Water Research) eDNA: een project voor verbeterde monitoring van de verspreiding van soorten. En voor analyses van de structuur van aquatische voedselwebben op basis van eDNA. Dit is een samenwerking van de STOWA (Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer), waterschappen en ingenieursbureaus.

Daarnaast wordt samengewerkt met KWR Watercycle Research Institute (Watercycle Research Institute) Watercycle Research Institute (eDNA via BioMon), University of Amsterdam (IBED dept. Aquatic microbiology), STOWA (Foundation for Applied Water Research) en the University of Nijmegen (dept. Aquatic Ecology and dept. Environmental science).