Redactioneel

Het toenemende gebruik van nanomaterialen vraagt om duidelijkheid: wat valt wel en niet onder ‘nano’? De Europese Commissie pakte de handschoen op. Zij kwam in 2011 met een ‘aanbeveling’ voor de algemene contouren voor een nanodefinitie. De Commissie liet bewust de nadere invulling over bijvoorbeeld veiligheidseisen, risicobeoordeling en communicatie aan de specifieke beleidskaders over. De open einden die er in de Commissieaanbeveling zijn, werken door bij de verfijning in deze kaders. 'Nano' laat zich nog moeilijk in hokjes plaatsen, terwijl onze huidige wet- en regelgeving daar wel om vraagt. Een grote uitdaging, want een definitie is een belangrijke eerste stap voor passende risicobeheersing en -communicatie voor nanomaterialen. Denk bijvoorbeeld aan de nano-etiketten op consumentenproducten.
Het ingeslagen pad in EU Europese Unie (Europese Unie) is vol voetangels en klemmen, en de praktijk gaat leren of het systeem sluitend is. Het goede is dat het proces in een open dialoog plaatsvindt, belanghebbenden spreken zich uit en de onzekerheden liggen op tafel.

 

ARBO Arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandigheden)

Nanocentre.nl – website voor  MKB midden- en kleinbedrijf (midden- en kleinbedrijf)-bedrijven met vragen over nano

MKB-bedrijven gaven eerder aan behoefte te hebben aan handzame informatie rond veilig werken met nanotechnologie. De website Nanocentre.nl moet deze ondersteuning bieden. Lees meer

Verantwoord gebruik van nanomaterialen in onderzoekslaboratoria

Talloze onderzoeksinstellingen maken of gebruiken nanomaterialen. De veiligheid van werknemers krijgt daarbij vanzelfsprekend aandacht. Aanvullende ondersteuning is nodig om veilig werken nog beter te garanderen. Lees meer

 

Geneesmiddelen en Medische Technologie

Bijeenkomst Nationaal Platform Nanomedicine

KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-nano organiseerde in november 2012 een geslaagde bijeenkomst van het Nationaal Platform Nanomedicine. Betrokkenen uit het veld discussieerden over kansen en risico’s van nano-toepassingen in de medische wereld, en of bestaande regelgeving en richtsnoeren volstaan om veiligheid en werkzaamheid te waarborgen. Lees meer

 

Consument en Voeding

SCCS scientific committee on consumer safety (scientific committee on consumer safety)-Opinie over gebruik van nanozinkoxide  in zonnebrandcrèmes

Het EU Scientific Committee on Consumer Safety (SCCS) velde onlangs een oordeel over volksgezondheidsrisico’s van zonnebrandcrèmes met nanozinkoxide. De wetenschappers geven groen licht voor crèmes, voor sprays ligt het anders. Lees meer

Risicobeoordeling van nanomaterialen in cosmetica in Europa

Hoe gaat Europa om met de risicoschatting van nanomaterialen in cosmetica? Gaat het opgezette ‘check and balances’ systeem de consument voldoende beschermen? Lees meer

Inademen van nanodeeltjes uit cosmetische poederproducten

Verschillende consumentenproducten bevatten tegenwoordig nanodeeltjes. Bij het gebruik van cosmetische poederproducten ligt blootstelling aan zulke deeltjes via de huid voor de hand, en niet via inademing. De praktijk laat anders zien. Lees meer

Ontwikkelingen database consumentenproducten met nanomaterialen

Een up-to-date overzicht van welke consumentenproducten welke nanomaterialen bevatten, lijkt ideaal. Verschillende EU lidstaten zetten daarvoor databases op. Nederland houdt een open blik voor de beste oplossing. Lees meer

Milieu

Milieueffecten van zinkoxide-nanodeeltjes: kennis en kennislacunes

Nanodeeltjes van zinkoxide zitten onder meer als UV ultraviolet (ultraviolet)-filter in zonnebrandcrèmes. Een deel daarvan zal vrijkomen in het milieu. De kennis over de invloed op het leven in water en bodem breidt zich uit. Lees meer

Oplosbaarheid van nanomaterialen en gevolgen voor toxiciteit

Onderzoekers krijgen steeds meer grip op wat de toxiciteit van metaalachtige nanodeeltjes bepaalt. Wetmatigheden uit de milieuchemie en –toxicologie voor de ‘gewone’ metalen komen ook hier naar voren. Lees meer

Verwijdering nanodeeltjes in huisvuilverbrandingsinstallaties

Nanomaterialen in producten belanden uiteindelijk via het afval in huisvuilverbrandingsinstallaties. Sommige deeltjes worden daar volledig verwijderd. Andere nanodeeltjes ontstaan juist in de afvalverwerking, en komen vrij in de lucht. Lees meer

Overige

Europese Commissie publiceert ‘Second Regulatory Review on Nanomaterials’

De Europese Commissie probeert langs diverse wegen vorm te geven aan wet- en regelgeving voor nanomaterialen. Brussel laveert in een mijnenveld. Lees meer

Europese consumentenorganisatie wil aanpassing nanodefinitie in Cosmeticaverordening

De nieuwe Europese wetgeving rond cosmetica richt zich nadrukkelijk op nanomaterialen in consumentenproducten. In onvoldoende mate, stelt de Europese consumentenorganisatie. Een nauwere definitie van wat wel en niet ‘nano’ is zou de consument beter beschermen. Lees meer

Beleidsontwikkelingen in Verenigde Staten

Europa worstelt met het maken van passende wet- en regelgeving voor veilig gebruik van nanomaterialen. Ook de VS Verenigde Staten (Verenigde Staten) hebben nog geen passend antwoord. Lees meer

Vertering van nanomaterialen en ontstaan ziektes

De kennis over het lot van nanomaterialen in het menselijk lichaam neemt toe. Wat gebeurt er met nanomaterialen wanneer ze in cellen terechtkomen? Spelen ze ook een rol bij het ontstaan van bepaalde ziektes? Lees meer

Naast deeltjes en vezels, nu ook ’nanostrookjes’

De markt heeft ‘nanostrookjes’ ontdekt voor toepassing in bijvoorbeeld zonnepanelen. Het gaat niet alleen om een andere vorm dan deeltjes en vezels, maar ook om andere effecten. Lees meer

ARBO

Nanocentre.nl – website voor MKB-bedrijven met vragen over nano

In 2011 onderzochten Nanohouse, RIVM en TNO, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW Sociale zaken en werkgelegenheid (Sociale zaken en werkgelegenheid)) en het Ministerie van Economische Zaken (EZ Economische Zaken (Economische Zaken)), de informatiebehoefte van bedrijven rond nanotechnologie. Hieruit kwam naar voren dat bedrijven behoefte hebben bij het vinden van relevante veiligheidsinformatie. Belangrijk is dat men ergens terecht kan met vragen. Bedrijven willen, bijvoorbeeld, weten hoe gevaarlijk nanodeeltjes zijn, wanneer je eraan wordt blootgesteld, en wat je aan maatregelen moet nemen om veilig te kunnen werken.
Op 2 oktober 2012 is de website Nanocentre online gegaan. Nanocentre richt zich in het bijzonder op MKB-bedrijven in Nederland. Dit platform biedt bedrijven relevante en actuele informatie die nodig is om veilig met nanomaterialen te kunnen werken. Op de website kunnen bedrijven vragen stellen over veiligheid van nanomaterialen, of zelf antwoorden vinden. Ook kunnen bedrijven via Nanocentre deelnemen aan netwerkbijeenkomsten over kansen en risico’s van nanomaterialen. Nanocentre is geïnitieerd door TNO in samenwerking met Syntens Innovatiecentrum en RIVM. Syntens beantwoordt vragen over mogelijke toepassingen, terwijl RIVM ondersteuning biedt bij het beantwoorden van vragen over risico’s van nanomaterialen. RIVM signaleert tevens onderwerpen voor de nieuwsbrief van Nanocentre.
class="underline">RIVM/KIR-overweging: Nanocentre is een belangrijk platform waar het MKB terecht kan voor vragen en ondersteuning over veilig werken met nanomaterialen. De verwachting is dat deze website voorziet in de eerder gesignaleerde behoefte en een belangrijke bijdrage levert aan het veilig omgaan met nanomaterialen op de werkplek. Signalen uit de praktijk zijn ook belangrijk voor het verder vormgeven van het beleid rond nanotechnologie.

Terug

Verantwoord gebruik van nanomaterialen in onderzoekslaboratoria

Bijna iedere universiteit in Nederland werkt tegenwoordig met nanomaterialen, onder meer in chemie, natuurkunde, voeding en geneeskunde. Wetenschappers ontwikkelen veelal ook nieuwe nanomaterialen. Slechts een beperkt aantal onderzoeksgroepen heeft eigen beleid ontwikkeld voor het veilig werken met nanomaterialen. Daarnaast hebben externe partijen diverse algemene handreikingen en modellen gemaakt voor een risico-inschatting op de werkplek.
De praktijk laat zien dat onderzoekinstellingen onvoldoende uit de voeten kunnen met de bestaande hulpmiddelen. Hier zijn diverse oorzaken voor: de hulpmiddelen passen niet bij de situatie, ze zijn te aspecifiek om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen, en ze geven verschillende uitkomsten in vergelijkbare situaties.
De Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM) heeft met TNO, het FOM-instituut voor Atoom en Molecuulfysica (AMOLF), Technische Universiteit Delft en Universiteit Leiden een project opgezet rond veilig werken met nanomaterialen in een onderzoeksomgeving. Het plan is om te analyseren welke hulpmiddelen er worden gebruikt en hoe groot het aantal mogelijk blootgestelde werknemers in de sector is. Daarnaast komt er een handleiding over welke in de literatuur beschreven modellen geschikt zijn binnen een onderzoeksomgeving en welke randvoorwaarden daarbij van belang zijn. Tot slot besteedt het project ook aandacht aan risicobeheer en -communicatie. Dit is in de vorm van een praktische handleiding voor het omgaan met nanomaterialen en de daarbij behorende onzekere risico’s.
RIVM/KIR-overweging: Er zijn veel verschillende handleidingen en hulpmiddelen beschikbaar voor het veilig werken met synthetische nanomaterialen. Het RIVM onderschrijft het belang van het ontwikkelen van richtlijnen voor veilig werken met nanomaterialen in onderzoeksomgevingen.

Terug

Geneesmiddelen en Medische Technologie

Bijeenkomst Nationaal Platform Nanomedicine

De tweede bijeenkomst van het Nationaal Platform Nanomedicine 1 heeft plaatsgevonden op 15 november 2012. Deze bijeenkomst was in samenwerking met NanoNextNL/thema NanoMedicine georganiseerd. Tijdens de bijeenkomsten hebben ongeveer 40 belanghebbenden gediscussieerd over technische en beleidsrelevante ontwikkelingen rond nanomedicine. Het gaat hierbij om zowel kansen als risico’s van nanomedicine in brede zin: de focus ligt op alle toepassingen van nanotechnologieën bij geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en combinatieproducten.
De deelnemers zijn geïnformeerd over de nanomedicine-activiteiten binnen het nationale onderzoeksprogramma NanoNext.NL. Daarnaast stonden twee inhoudelijke thema’s op de agenda: “Kwaliteit, veiligheid & werkzaamheid van ‘nanosimilars’ ” en ‘Top 3 van ziekten uit de RIVM VolksgezondheidsToekomstVerkenning (VTV Volksgezondheid Toekomst Verkenning (Volksgezondheid Toekomst Verkenning)): welke kansen biedt nanomedicine?’
De discussie over nanosimilars lichten we hieronder toe als voorbeeld van het nut van een multi-stakeholder platform.
Met de term ‘nanosimilar’ wordt bedoeld: kopieën van nanogeneesmiddelen. Van geneesmiddelen worden na verloop van patentrechten vaak goedkopere kopieën ontwikkeld. Deze noemen we ‘generieken’ in geval van geneesmiddelen met een laag molecuulgewicht (bijvoorbeeld paracetamol), en ‘biosimilars’ voor biologische geneesmiddelen zoals therapeutische eiwitten (bijvoorbeeld groeihormoon). Voor het op de markt brengen van een generiek geneesmiddel volstaat een combinatie van bewijs dat de actieve stof identiek is en dat het geneesmiddel een vergelijkbare biobeschikbaarheid heeft. Voor biosimilars zijn de datavereisten strenger, omdat het complexe moleculen zijn, waarvan het onmogelijk is om aan te tonen dat ze identiek zijn.
Recente publicaties van onder andere Schellekens en collega’s.(2011) en Borchard en collega’s.(2012) laten zien dat ook voor complexe, niet-biologische geneesmiddelen zoals liposomen en nano-ijzer preparaten de klassieke markttoelatingsmethode voor generieken niet voldoet. Borchard en collega’s geven hierbij voor nano-ijzer voorbeelden van patiënten met ernstige bloedarmoede die anders reageerden op de ‘kopieën’ dan op het originele product. De European Medicines Agency (EMA European Medicines Agency (European Medicines Agency)) onderkent de problematiek (EMA, 2011a; EMA, 2011b).
De deelnemers van de platformbijeenkomst onderschreven het belang voor de patiënt van een relatief snelle ‘generieke’ of ‘similar’ route om producten toe te laten tot de markt. De crux zit in de noodzaak en diepgang van aanvullende vragen ter beoordeling van de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van kopieën. Naarmate er meer ervaring met een bepaald type ‘similar’ geneesmiddel is opgedaan, komt scherper vast te staan welke aspecten cruciaal zijn om de vergelijkbaarheid vast te stellen.
De vergelijkbaarheid van nanomaterialen is een onderwerp dat ook in verschillende andere beoordelingskaders speelt (alle nanomaterialen individueel beoordelen, of kun je groeperen?). Kennis uit de medische hoek draagt nadrukkelijk bij aan kennisontwikkeling in die andere kaders, en omgekeerd.
RIVM/KIR-overweging: De discussie over nanosimilars laat opnieuw het belang zien van dialoog tussen verschillende ketenpartners. Het Nationaal Platform NanoMedicine biedt het forum voor een dergelijke dialoog. Op relatief informele wijze delen de verschillende stakeholders hun gezichtspunten, waardoor wetenschap én beleid vooruitgang kunnen boeken. De KIR-nano- paraplu zorgt bovendien voor kennisuitwisseling tussen de beleidskaders, bijvoorbeeld biociden, medicijnen en cosmetica.

1 In opdracht van de Interdepartementale Werkgroep Risico’s Nanotechnologie georganiseerd door KIR-Nano.

Terug

Consument en Voeding

SCCS-Opinie over gebruik van nano-zinkoxide in zonnebrandcrèmes

Op 18 september 2012 heeft SCCS een Opinie aangenomen over zinkoxide (ZnO; in nanovorm) voor gebruik als UV-filter in zonnebrandcrèmes. De Opinie is gepubliceerd voor een commentaarronde die liep tot 22 oktober jl. Recentelijk heeft de EU een voor consumenten toegankelijke samenvatting van de Opinie op hun website geplaatst. De Opinie gaat in op de beoordeling van een aantal specifiek gecoate en ongecoate zinkoxide-nanomaterialen. De algemene conclusie is dat het gebruik van crème met deze nanodeeltjes net zo veilig is als de conventionele zonnebrandmiddelen. De beschikbare informatie geeft aan dat het onwaarschijnlijk is dat zinkoxide-nanodeeltjes via de huid in het lichaam komen. Bovendien is de hoeveelheid zinkionen die vrij kunnen komen vanuit de nanodeeltjes en vervolgens het lichaam binnendringen via de huid, waarschijnlijk onbeduidend laag. Natuurlijk kunnen zinkionen worden opgenomen wanneer per ongeluk zinkoxide-nanodeeltjes worden ingeslikt. Het is echter aannemelijk dat blootstelling via deze route maar marginaal zal plaatsvinden. Via beide opnameroutes, dus huid en mond, treden er naar verwachting geen gezondheidseffecten op voor de zinkoxide-nanodeeltjes.
De SCCS beschouwt echter de toepassing van zinkoxide in “spray”-producten als niet veilig. Na inhalatie van de zinkoxide-nanodeeltjes zijn er duidelijk schadelijke effecten waarneembaar in de long. Volgens de informatie van de cosmetica-industrie, zijn er op dit moment geen zonnebrandmiddelen met zinkoxide-nanodeeltjes als spray product op de markt.
De bovengenoemde ‘populaire’ samenvatting geeft een goede beschrijving van de Opinie over zinkoxide-nanodeeltjes in zonnebrandcrèmes. Een belangrijke beperking uit de Opinie ontbreekt echter in deze samenvatting, namelijk dat de conclusies alleen geldend voor zinkoxide- nanodeeltjes met dezelfde eigenschappen als die zijn beoordeeld door de SCCS. Tenslotte bevat de Opinie de ‘disclaimer’ dat er in de toekomst extra gegevens nodig zouden kunnen zijn door een toename in kennis over risico’s van nanotechnologie. Op die manier kan een (her)beoordeling plaatsvinden op basis van voortschrijdend inzicht en nieuwe gegevens.
RIVM/KIR-overweging: Zinkoxide kan via radicaalvorming tot DNA deoxyribonucleic acid (deoxyribonucleic acid)-beschadiging kan leiden en dit kan vervolgens een eerste stap tot tumorvoming zijn. Bij de toepassing van zinkoxide in zonnebrandcrèmes zijn er nadrukkelijk geen aanwijzingen gevonden dat dit gebeurt. Het gebruik van zinkoxide als UV-filter geeft juist een bescherming tegen het ontstaan van huidtum_oren als gevolg van UV-straling. De Opinie geeft een duidelijke boodschap af, namelijk dat het gebruik van zinkoxide nanomateriaal veilig is in zonnebrandcrèmes. De Opinie beschouwt bovendien een groep van zinkoxide-nanomaterialen van verschillende producenten. Dit wijkt af van de heersende aanpak om elk nanomateriaal afzonderlijk te onderzoeken op veiligheid. SCCS stelt dat er voor de onderzochte zinkoxide-nanomaterialen voldoende overeenkomsten zijn om deze als groep te beoordelen. Ook zinkoxide-nanomaterialen van andere producenten vallen onder de beoordeling. Voorwaarde is dat deze vergelijkbaar zijn wat betreft grootte, zuiverheid, “coating” en oplosbaarheid. De Opinie geeft hiervoor duidelijke marges.

Terug

Risicobeoordeling van nanomaterialen in cosmetica in Europa

De risicobeoordeling van nanomaterialen in consumentenproducten, zoals cosmetica, is complex. Dit komt onder meer door de grote variatie in eigenschappen van nanomaterialen waardoor het risico per toepassing moet worden bekeken. Henkler en collega’s. (2012) zetten de verschillende stappen rond de risicoschatting op een rij. Zij namen hierbij de nieuwe Cosmeticaverordening die juli 2013 van kracht wordt, als uitgangspunt.
Het algemene richtsnoer voor de veiligheidsbeoordeling van ingrediënten van cosmetica is de “Notes of Guidance for the Testing of Cosmetic Ingredients and their Safety Evaluation”. Deze verwijst onder meer naar de OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling)-richtlijnen voor het testen van chemicaliën. Speciale notificatieprocedures gelden voor conserveermiddelen, kleurstoffen en UV-filters, waarbij een veiligheidstoestemming nodig is van de Scientific Committee on Consumer Safety (SCCS) voordat het ingrediënt op de markt komt. In het richtsnoer zijn ook algemene aspecten opgenomen voor het testen van nanomaterialen als ingrediënt voor cosmetica.
In de nieuwe verordening zal een rechtspersoon 6 maanden voor plaatsing van een product met een nano-ingrediënt op de Europese markt, dit moeten melden aan de Europese Commissie (EC European Commission (European Commission)). Specificaties die vereist zijn bij een dergelijke kennisgeving zijn deeltjesgrootte, gebruikte grondstoffen en informatie over onzuiverheden in het product. Het toxicologische profiel van het nano-ingrediënt moet helder zijn voor alle relevante eindpunten met bijzondere aandacht voor de lokale huidreactie, zoals huid- en oogirritatie, huidsensibilisatie, en bij UV-filters voor de fototoxiciteit. Daarna kan de commissie besluiten om de SCCS een opinie te laten opstellen (binnen 6 maanden) wanneer er zorgen zijn over de veiligheid. Dit proces kan ook nog plaatsvinden nadat een product op de markt is gekomen, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van nieuwe wetenschappelijke informatie of nieuwe data over blootstelling of toxiciteit van het specifieke nanomateriaal. De SCCS heeft voor de beoordeling van de nanomaterialen als cosmetica-ingrediënt een speciaal richtsnoer ontwikkeld: “Guidance on the safety assessment of nanomaterials in cosmetics”. Deze gaat in op belangrijke aspecten voor de risicobeoordeling, zoals een goede karakterisering van het nanomateriaal en het bepalen van de meest relevante blootstellingsroute(s). Inmiddels heeft de SCCS twee nanomaterialen beoordeeld die worden gebruikt als UV-filter (ETH-50 en ZnO, zie elders in deze signaleringsbrief).
Daarnaast is de EC verantwoordelijk voor maatregelen voor markt- en veiligheidstoezicht en zal een up-to-date ‘catalogus’ van nanomaterialen in cosmetica worden opgesteld. Een dergelijke catalogus geeft een overzicht van de gebruikte nanomaterialen in de cosmetische producten, inclusief gedetailleerde gegevens van de materialen. Deze catalogus zal gedeeltelijk openbaar zijn voor het publiek, de bedrijfsgevoelige details zijn niet openbaar.
RIVM/KIR-overweging: De Cosmeticaverordening vormt een van de eerste wettelijke kaders waar de etikettering en markttoelating van nanomaterialen is geregeld. De ervaring zal leren of de door industrie aan te leveren informatie over blootstelling via de huid en deeltjesgrootte voldoende is, of dat verdere toetsing door de SCCS nodig is. Er zijn echter al aanwijzingen dat blootstelling via de huid alleen mogelijk tekort schiet (zie elders in deze signaleringsbrief). Een grote uitdaging zal voorlopig zijn hoe om te gaan met (net) afwijkende eigenschappen (deeltjesgrootte, coating, etc). De “Guidance on the safety assessment of nanomaterials in cosmetics” zal fabrikanten helpen om een keuze te maken voor de testen die zij kunnen doen om de veiligheid van nanomaterialen in cosmetica aan te tonen.

Terug

Inademen van nanodeeltjes uit cosmetische poederproducten

Amerikaanse onderzoekers hebben onlangs onderzocht in hoeverre het mogelijk is om nanodeeltjes te inhaleren die in cosmetische poederproducten zitten. Uit de studie blijkt dat er opname van nanostructuren plaatsvindt, voornamelijk van agglomeraten die groter zijn dan de 1-100 nanometer (nm) aerosolfractie. Dit heeft tot gevolg dat de deeltjes voornamelijk terechtkomen in de hogere luchtwegen, en niet in de diepe luchtwegen, zoals verwacht op basis van de oorspronkelijke nanodeeltjes.
Nazarenko en collega’s.(2012) onderzochten drie verschillende cosmetische poederproducten met een ‘nanoclaim’: de fabrikant geeft aan dat ze nanomaterialen bevatten. Het gaat om een vochtinbrengend poeder, een rouge en een los, poedervormig zonnebrandproduct, allen afkomstig uit de Woodrow Wilson database. Daarnaast zijn drie controlepoeders onderzocht met een vergelijkbare toepassing, maar zonder nanoclaim.
In eerste instantie werden de poeders geanalyseerd in hun originele staat, zoals in de verpakking, met behulp van transmissie-elektronenmicroscopie (TEM) en laser-diffractiespectrometrie (LDS). Daarnaast bootsten de onderzoekers het gebruik van de poeders en de resulterende inhalatieblootstelling na in een experimentele opstelling door een hoofd van een etalagepop in een gesloten ruimte te plaatsen.
Als eerste bleek de nanoclaim niet voor alle poeders te kloppen: een poeder dat gebaseerd zou zijn op nanotechnologie bleek geen nanodeeltjes te bevatten. De hoogste concentratie nanodeeltjes was juist terug te vinden in een controlepoeder, dus zonder claim. De gevonden deeltjes na aanbrengen van het product waren voornamelijk tussen de 25 nm en 20 micrometer (μm) groot. De hoeveelheid deeltjes (in aantallen) tussen 100 nm en 20μm varieerde enorm tussen de verschillende poeders. Alle poeders lieten deeltjes in deze range zien, zonder grote verschillen tussen de nano- en controlepoeders. Het is bijzonder dat alle poeders grote deeltjes (20μm en groter) genereren. De nanodeeltjes moeten daarvoor in de cosmetische nanopoeders samenklonteren tot agglomeraten van 100 nm tot 20μm.
Nanodeeltjes kunnen dus aanwezig zijn in alle fracties in de ademwolk en afzetting van deze nanodeeltjes kan daarom plaatsvinden in alle delen van het ademhalingssysteem. Omdat de meeste deeltjes relatief groot zijn, komen de nanostructuren voornamelijk in de hogere luchtwegen terecht. Dit betekent dat er wellicht andere gezondheidseffecten te verwachten zijn dan die gebaseerd op de huidige kennis van het gedrag en effecten van nanodeeltjes diep in de longen.
RIVM/KIR overweging: Dit is de eerste studie naar de kans op humane blootstelling aan via inademen van nanomaterialen vanuit poederproducten voor consumenten. Niet eerder lag de focus op consumentenblootstelling aan een poederproduct in een dergelijk realistisch blootstellingscenario. Dit was wel eerder gedaan voor sprayproducten. Nu blijkt dat nanodeeltjes in poedervorm vooral grote agglomeraten vormen die in andere delen van de long terecht kunnen komen dan primaire nanodeeltjes, of agglomeraten kleiner dan 100 nm. Dit heeft gevolgen voor de eventuele gezondheidseffecten in de long na blootstelling aan nanodeeltjes. De consument kan hierdoor een aanzienlijk deel van de nanodeeltjes ophoesten of inslikken. Orale blootstelling lijkt daarom ook een relatief belangrijke blootstellingsroute.
Het is belangrijk om voor consumentenproducten met nanomaterialen niet alleen metingen in het product te doen, maar ook een realistisch blootstellingscenario te testen. Daarbij moet de aandacht bij de blootstelling na inademen niet alleen uitgaan naar sprays, maar ook naar cosmetische poederproducten.
De fabrikant is verplicht om ‘nano’ op het etiket te zetten, indien aan de orde (etikettering; zie elders in deze signaleringsbrief). De in dit onderzoek aangetroffen situatie van ‘geen nanoclaim, maar wel nanodeeltjes’ mag niet voorkomen.

Terug

Ontwikkelingen database consumentenproducten met nanomaterialen

In 2009 kaartte het Europese Parlement (EP) in een resolutie het gebrek aan duidelijke informatie aan over het daadwerkelijk gebruik van nanomaterialen in consumentenproducten. Het EP verzocht vervolgens de Europese Commissie (EC) om binnen twee jaar alle relevante wetgeving te (her)beoordelen om daarmee de veiligheid te waarborgen van alle toepassingen van nanomaterialen in producten voor mens en milieu gedurende de gehele levenscyclus. Bovendien is de EC gevraagd om vóór juni 2011 een publiek toegankelijke inventarisatie te maken van de verschillende soorten nanomaterialen en het gebruik ervan op de Europese markt. Tot nu toe is deze inventarisatie op Europees niveau nog niet van de grond gekomen. Alleen Frankrijk heeft inmiddels een wettelijke regeling getroffen om een eigen database te bouwen van producten met nanomaterialen. In een aantal andere Europese lidstaten zijn inmiddels ook ontwikkelingen gaande rond registratie van consumentenproducten met nanomaterialen.
Deze ontwikkelingen zijn samengevat in de volgende tabel (met dank aan P. van Broekhuizen, IVAM Research and Consultancy on Sustainability of the University of Amsterdam (Research and Consultancy on Sustainability of the University of Amsterdam), project Tracing Nano for Downstream Users and Consumers):

MNM: manufactured nanomaterial

 

Frankrijk

België

Denemarken

Italië

Registratie

verplicht

verplicht

Verplicht

vrijwillig

Te registreren

nanodeeltjes

mengsels

artikelen waaruit deeltjes vrijkomen

class="aligncenter">nanodeeltjes

mengsels

artikelen waaruit deeltjes vrijkomen

 

 

class="aligncenter">produkten waaruit nanodeeltjes vrijkomen

nanodeeltjes

mengsels

artikelen

Traceerbaarheid

ja, naam van stof en produkt

ja

nee, alleen importeurs en producenten

ja

Wanneer van kracht

2013

2013

2013

2013

Verwachte eerst meldingen

2013

2014

2014

?

De meest recente ontwikkeling is de Deense aankondiging om ook een nationale database op te zetten. Op die manier wil de Deense overheid de kennis en controle over de nanomaterialen op hun markt vergroten. Bovendien hebben zij de intentie om in een later stadium deze database als basis voor een eventuele Europese database te laten dienen (zie persbericht in het Deens).
Er zijn nog geen aanwijzingen dat Nederland voornemens is om ook een nationale database op te zetten. Wel brengt KIR-nano, in opdracht van de VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (en in afstemming met de Interdepartementale Werkgroep Risico’s Nanotechnologie), momenteel de meningen in kaart van de verschillende stakeholders (beleid, toezichthoudende instanties, industrie en ngo’s) over een eventuele Europese database. Hiervoor is op 30 oktober jl. een discussiepanel georganiseerd. Glbaal kan gezegd worden dat naar voren kwam dat draagvlak verkregen kan worden als de noodzaak en doelen van zo’n database scherp zijn. Daarna komt haalbaarheid en inhoud aan de orde. Als hoofddoelen van een mogelijke database/registratie kwamen transparantie naar de consument en traceerbaarheid in de keten voor ARBO, volksgezondheid en milieuveiligheid naar voren. Ook werden andere mogelijkheden dan een database genoemd om dit doel te bereiken. De rapportage zal begin 2013 gereed zijn.
RIVM/KIR overweging: In steeds meer EU-lidstaten tekent zich de behoefte af om goed in kaart te brengen welke producten met nanomaterialen op de (consumenten)markt aanwezig zijn. Enerzijds willen overheden een indruk krijgen in welke producten nanomaterialen daadwerkelijk worden verwerkt, maar ze willen ook inschatten of deze nanomaterialen een risico vormen voor mens en milieu. Punt is dat productie-identificatie versus risicoschatting een verschillende opzet van een database vragen (zie “Development of an inventory for consumer products containing nanomaterials”). De vraag is ook of er enige kans van slagen is om de diverse nationale initiatieven op termijn samen te voegen in een Europese database. Voor een open Europese markt lijkt een Europese aanpak echter essentieel. Het is daarom nu al van groot belang om de informatievereisten zorgvuldig te kiezen. Nederland houdt vooralsnog ook andere opties dan een database open. KIR-nano volgt de internationale ontwikkelingen rondom databases nauwlettend.

Terug

Milieu 

Milieueffecten van zinkoxide-nanodeeltjes: kennis en kennislacunes

Amerikaanse onderzoekers Ma en collega's (2013) hebben recent een overzichtsartikel gepubliceerd over de effecten van de nanovorm van zinkoxide op water- en bodemorganismen. Het artikel is gebaseerd op een uitgebreide literatuurstudie. Naast het weergeven van de verschillende effectniveaus uit de diverse studies, gaan de auteurs tevens in op het onderliggende werkingsmechanisme. De vorming van zinkionen verklaart voor een groot deel de waargenomen milieueffecten van zinkoxide-nanodeeltjes. Ook identificeren de onderzoekers de belangrijkste kennislacunes.
Een van de belangrijkste bevindingen van het artikel is dat het moeilijk is om alle effectgegevens die over nanodeeltjes van zinkoxide zijn gerapporteerd, onder één noemer te brengen. Het gaat steeds om deeltjes van verschillende grootte. Het gedrag van die deeltjes is op verschillende manieren bepaald, waardoor de blootstelling van de organismen in de verschillende testen niet te vergelijken is. Ook constateren de auteurs een tekort aan langetermijnstudies en wijzen zij op mogelijke stapeling van niet-opgeloste nanodeeltjes in de voedselketen.
RIVM/KIR-overweging: De studie geeft een mooi overzicht van de beschikbare toxiciteitsgegevens van zinkoxide in nanovorm in het milieu. Ondanks de genoemde verschillen in grootte en gedrag lijkt de hoeveelheid en kwaliteit van de gegevens zo hoog dat de resultaten van het overzichtsartikel direct bruikbaar zijn voor een eventuele risicobeoordeling van de nanovorm van zinkoxide. Een gebrek aan toxiciteitsgegevens na langetermijnblootstelling is deels pragmatisch te ondervangen door uit te gaan van de hypothese dat in langetermijnstudies de zinkoxidedeeltjes oplossen en vrije (toxische) zinkionen vormen. Van zinkionen is voldoende kennis aanwezig over chronische toxische effecten.

Terug

Oplosbaarheid van nanomaterialen en gevolgen voor toxiciteit

Bij het testen van de toxiciteit van metaalachtige nanodeeltjes 2 is het belangrijk om rekening te houden met de (snelheid van de) oplosbaarheid van deze deeltjes. Hierbij komen ionen in oplossing die toxisch kunnen zijn voor mens en milieu. De opgeloste nanodeeltjes van zilver leiden bijvoorbeeld tot relatief hoge gehaltes van toxische zilverionen. Dit geldt ook voor andere metalen zoals koper en zink (zie ook elders in deze signaleringsbrief). Om de opname en toxiciteit van deze nanodeeltjes goed te kunnen bepalen is de oplosbaarheid cruciaal. De snelheid van oplossen hangt onder meer af van de samenstelling van het testmedium. Het is dan ook van belang om bij de bepaling van de toxiciteit van nanodeeltjes nadrukkelijk rekening te houden met de oploskinetiek van de gebruikte nanodeeltjes en met de toxiciteit van de gevormde ionen in het testmedium.
Misra en collega's (2012) gaven recent een overzicht van de momenteel beschikbare kennis over het oplossen van nanodeeltjes. Daarnaast doen zij aanbevelingen om de oplosbaarheid van nanodeeltjes expliciet te meten in media voor toxiciteitstesten met nanodeeltjes.
RIVM/KIR-overweging: De Misra studie geeft een nuttig overzicht van aandachtspunten bij de risicobeoordeling van metaalachtige nanodeeltjes. Net als bij reguliere metalen spelen oploskinetiek en biologische beschikbaarheid een belangrijke rol. Bij het bepalen van de effecten is aandacht nodig voor het feit dat de toxiciteit van de deeltjes de som is van de toxiciteit van de niet opgeloste fractie nanodeeltjes én van de gevormde metaalionen. Daar waar de kennis over de risicobeoordeling van de metaalionen inmiddels een sterke basis heeft, zijn er rond de risicobeoordeling van nanodeeltjes nog diverse kennislacunes.

2 Metaalachtige nanodeeltjes zijn nanodeeltjes die voor een groot deel bestaan uit metalen en /of metaaloxiden.

Terug

Verwijdering nanodeeltjes in huisvuilverbrandingsinstallaties

Van sommige nanodeeltjes is bekend dat ze bestand zijn tegen hoge temperaturen. Recent onderzoek (Wiesner en Plata, 2012) toont aan dat dit ook geldt voor nanodeeltjes van ceriumoxide (grootte 80 nanometer) en dat ze daarmee ook in tact blijven tijdens de verbrandingsprocessen in een standaard afvalverwerkingsbedrijf. Ook vonden de wetenschappers dat de deeltjes in de afvalgassen terecht kwamen. Ze bleken echter vervolgens volledig door de roetfilters uit de afvalgassen te worden weggevangen. Naast dit ‘goede nieuws’ liet het onderzoek ook zien dat andere metalen, zoals ijzer, aluminium, en silicium, uit het afval kunnen vervluchtigen en ná passage van de filters en afkoelen van de afvalgassen, alsnog nieuwe nanodeeltjes kunnen vormen. Die ‘spontane’ deeltjes komen dan ongestoord vrij in het milieu vanuit de verbrandingsinstallatie. Het gaat hierbij overigens niet alleen om metaalachtige nanodeeltjes, maar ook om koolstofnanodeeltjes zoals fullereenachtige verbindingen (holle koolstofbollen of –buisjes). De auteurs pleiten voor nader onderzoek naar mogelijke effecten van deze nieuwgevormde nanodeeltjes op onze leefomgeving.
RIVM/KIR-overweging: De studie bevestigt dat nanodeeltjes vrijkomen uit verbrandingsinstallaties. Dit kunnen zelfs nanodeeltjes zijn die niet in de oorspronkelijke afvalstroom zaten. Voor een deel is dit niets nieuws onder de zon, omdat al langer bekend is dat bij verbrandingsprocessen zeer kleine deeltjes vrijkomen ongeacht de brandstof. De vraag is in welke mate de samenstelling is veranderd sinds de introductie van synthetische nanomaterialen. Daar is nog weinig over bekend.

Terug

Overige 

Europese Commissie publiceert ‘Second Regulatory Review on Nanomaterials’

Na een eerste communicatie over “Regulatory Aspects of Nanomaterials” in 2008 heeft de Europese Commissie (EC) een “Second Regulatory Review on Nanomaterials” gepubliceerd waarin aandacht uitgaat naar het verbeteren van de EU-wetgeving om een veilig gebruik van nanomaterialen beter te kunnen garanderen. Het document wordt vergezeld van een “Commision Staff Working Paper” dat meer in detail ingaat op verschillende typen nanomaterialen en verschillende toepassingen, inclusief veiligheidsaspecten.
De Commissie benadrukt dat mogelijke risico’s van nanomaterialen afhankelijk zijn van het specifieke materiaal en de specifieke toepassing. Zij pleit daarom voor een ‘case-by-case’- benadering (per nanomateriaal en per toepassing) van de risicobeoordeling. Hierbij zijn de huidige risicobeoordelingsmethoden bruikbaar, ondanks dat aanpassing van specifieke aspecten van risicobeoordeling nog nodig is.
De voorgestelde definitie zal waar nodig opgenomen worden in Europese wetgeving en momenteel wordt gewerkt aan (validatie van) methoden voor detectie, meten en monitoren van nanomaterialen voor een juiste inbedding van de definitie. Samen met (ontwikkeling van) de juiste instrumenten en het vaststellen van gevaren en blootstellingen zijn dit momenteel de grote uitdagingen op gebied van reguleren van nanomaterialen.
De EC blijft van mening dat REACH Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals (Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals) het beste beleidskader is voor risicobeheersing van nanomaterialen als ze vóórkomen als stoffen of mengsels. Een aantal aanpassingen van REACH is daarvoor wel nodig. De EC is voornemens om een aantal van de REACH-bijlagen te wijzigen en moedigt ECHA European Chemicals Agency (European Chemicals Agency) aan om de richtsnoeren voor registratie verder te ontwikkelen op het gebied van nanomaterialen na 2013.
Reacties op deze publicatie bleven niet lang uit. Al een dag later reageerden o.a. het European Trade Union Institute (ETUI) en het Center for International Environmental Law op hun websites.
Een grote groep van belangenverenigingen 1 heeft de commentaren gebundeld in een brief aan de Commissie. In niet mis te verstane bewoordingen stellen zij dat de review inconsistent is met de onderliggende Staff Working Paper en de conclusies van deze paper lijken op hun beurt inconsistent met de gerapporteerde studies. Verder concludeert de groep dat met haar weigering om een voorzorgbenadering te implementeren en de industriebelangen boven het welzijn van de maatschappij te plaatsen, de Commissie het verzamelen van uitgebreide data over gevaren en risico’s van nanomaterialen alleen maar vertraagt en daarmee ook de ontwikkeling en toepassing van risicobeheersende maatregelen.
RIVM/KIR-overweging: De “Second Regulatory Review on Nanomaterials” geeft een goed overzicht van de vorderingen die sinds 2008 zijn gemaakt. Het laat echter ook zien dat de vorderingen beperkt zijn. Het verschijnen van de Aanbeveling van de definitie is uiteraard een grote stap, maar implementatie hiervan in wetgeving is nog beperkt. Vooralsnog is deze alleen ingevoegd in biocidenwetgeving (Verordening (EU) No 528/2012) en etikettering van voedingsmiddelen.
(Verordening (EU) No 1169/2011), en momenteel lopen discussies over aanpassing van de definitie in de cosmeticawetgeving (zie elders in deze signaleringsbrief).
De kritiek op het gebrek aan bescherming van werknemers lijkt (deels) terecht. In de Staff Working Paper geeft de Commissie aan dat momenteel niet altijd duidelijk is of een product een nanomateriaal is of nanomaterialen bevat. Hierdoor is het lastig om te beslissen of en zo ja welke beschermende maatregelen noodzakelijk zijn. Voor het verkrijgen van duidelijkheid over aanwezigheid van nanomaterialen en/of blootstelling daaraan, is aanpassing van wetgeving essentieel. Pas in 2014 wordt echter een beoordeling van betreffende wetgeving verwacht, dus pas dan zullen discussies over mogelijke aanpassing echt starten.
Het beleidskader van REACH is in principe wel geschikt, omdat het gegevens over de blootstelling en gevaren van chemische stoffen op kan leveren. Wel zijn aanpassingen nodig om dit voldoende geschikt te maken voor nanomaterialen. Voorbereidingen op REACH-aanpassingen zijn weliswaar al in 2008 gestart met het instellen van de CASG Nano 2, maar desondanks zijn de vorderingen tot nu toe beperkt. Los van aanpassingen van richtsnoeren, zoals recent doorgevoerd, is een aanpassing van de REACH-verordening zelf (of een aanvulling op REACH) essentieel. Belangrijke punten voor de Nederlandse overheid zijn: de definitie van een nanomateriaal ontbreekt in REACH, de tonnagegrenzen voor de informatieverplichtingen zijn te hoog voor nanomaterialen, de termijn waarbinnen bedrijven de informatie moeten aanleveren is te lang en, tenslotte ontbreken specifieke vereisten voor de karakterisering en testen van nanomaterialen in REACH (zie ook Signaleringsbrief KIR-nano 2012 nummer 2; en de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer over de publicatie van de Commissie).
Het voorstel van de Commissie om alleen de Bijlagen aan te passen is te verdedigen, omdat de besluitvormingsprocedure daarvoor eenvoudiger en sneller kan verlopen dan aanpassing van de hoofdtekst, hetgeen een volledige herziening van de REACH-verordening vereist. Het opnemen van de definitie en de tonnagegrenzen lijkt echter meer op zijn plaats in de hoofdtekst. Omdat de Bijlagen ook wettelijk bindend zijn, zou de mogelijkheid om aanpassing van REACH voor nanomaterialen volledig in de Bijlagen onder te brengen, onderzocht kunnen worden.
Voor een goede harmonisatie en implementatie van regelgeving voor nanomaterialen is aanpassing van alleen de REACH-verordening niet voldoende. Ook in andere regelgeving, zoals die voor specifieke productgroepen (gewasbeschermingsmiddelen, biociden, cosmetica, etiketteringsverordening, etc.), veiligheid en gezondheid op de werkvloer, of het milieu (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC), Kaderrichtlijn Water, afvalwetgeving), is naar verwachting (verdere) aanpassing nodig.

1 European Environment Bureau, European Trade Union Institute, European Consu Organisation -BEUC, European Environmental Citizens’ Organisation for Standardisation - ECOS, European Consumer Voice in Standardisation - ANEC, Women in Europe for a Common Future, Centre for International Environmental Law, ClientEarth, Friends of the Earth Germany - BUND e.V. , en Friends of the Earth Europe
Competent Authorities for REACH and CLP Classification, Labelling and Packaging (Classification, Labelling and Packaging) (CARACAL) Subgroup on Nanomaterials.

Terug

Europese consumentenorganisatie wil aanpassing nanodefinitie in Cosmeticaverordening

De herziening van de cosmeticaregelgeving van eind 2009 (Verordening (EC) 1223/2009) omvat het gebruik van nanomaterialen in cosmetica. Hierin is ook een definitie van nanomaterialen opgenomen. Deze stemt echter niet (meer) overeen met de definitie voor een nanomateriaal, zoals gepubliceerd in de Aanbeveling voor de definitie van een nanomateriaal (Aanbeveling 2011/696/EU). De Europese Commissie wil de definitie in de Cosmeticaverordening nu aanpassen aan de definitie uit de Aanbeveling. Deze aangepaste definitie zou dan gereed moeten zijn in juli 2013, tegelijk met het van kracht worden van de nano-specifieke vereisten van de Cosmeticaverordening.
De Europese Consumenten Organisatie BEUC heeft onlangs een standpunt geformuleerd naar aanleiding van deze ontwikkelingen. BEUC benoemt een aantal aspecten die volgens hen in een dergelijke definitie thuishoren om de consument optimaal te beschermen tegen de onbekende gevaren van nanodeeltjes in cosmetische producten. Het gaat om de volgende elementen:

  • het betreft alle materialen waarin meer dan 0,15% van het aantal deeltjes aanwezig is in de nanoschaal;
  • bijproducten die niet met opzet zijn geproduceerd, maar wel op nanoschaal aanwezig zijn, worden meegenomen;
  • oplosbare nanodeeltjes en nanostructuren worden meegenomen, als deze specifiek zijn ontworpen om ingekapselde stoffen te vervoeren en vrij te laten komen in de systemische circulatie;
  • speciale nanodeeltjes die kleiner zijn dan 1 nanometer, zoals fullerenen, worden meegenomen;

een nieuw criterium voor het volumespecifieke oppervlakte moet worden toegevoegd, omdat de deeltjesgrootteverdeling alleen niet voldoende is om informatie over oppervlakte te geven die gerelateerd is aan de reactiviteit van de deeltjes.
RIVM/KIR overweging: De Europese aanbeveling voor de definitie van nanomaterialen is zeer algemeen opgesteld. De definitie dient voor verschillende wettelijke kaders nog te worden ingevuld door het opstellen van specifieke eisen (zie in deze signaleringsbrief). Dit speelt nu onder meer voor cosmetica. DG directeur-generaal (directeur-generaal) SANCO (Directoraat Generaal Gezondheid en Consumenten – Santé et Consommateurs) heeft een werkgroep ingesteld met vertegenwoordigers van alle stakeholders (industrie, EU-lidstaten, consumentenorganisaties en Europese Commissie) om de definitie in de Cosmeticaverordening verder te specificeren. BEUC neemt ook deel aan deze werkgroep. De belangrijkste aanpassing die BEUC voorstelt is de verlaging van de grens van het aantal deeltjes om materiaal het ‘nano’-stempel te geven. BEUC wil deze grens van 50% (zoals opgenomen in de Aanbeveling) naar 0,15% verlagen voor ingrediënten in cosmetica. Op deze manier wil BEUC meer consumenten beschermen.
De DG SANCO werkgroep bediscussieert op dit moment een verlaging van 50% naar 10%.
Volgens het RIVM zijn er twee redeneringen mogelijk om af te wijken van de 50%:

  • verbetering van het inzicht in de risico’s van het gebruik van cosmetica die nanomaterialen bevatten of verbetering van de bescherming van de consument;
  • verbetering van de traceerbaarheid (beschikbaarheid van informatie) en transparantie (‘recht op informatie’) voor de consument en ten behoeve van (handhaving) van regelgeving.

De aanbeveling voor de definitie van nanomaterialen van de EC geeft echter geen basis voor het verlagen van het percentage met de argumentatie van traceerbaarheid of transparantie.
Een verlaging van de drempelwaarde, naar 10 % of naar de door BEUC voorgestelde grens van 0,15%, betekent dat meer cosmeticaproducten als ‘nano’ worden geïdentificeerd. Hoewel dit gepaard gaat met een toename aan beschikbare informatie over cosmetica die nanomaterialen bevatten, kan er niet gesproken worden over een betere bescherming van de consument bij een lager percentage. Het percentage van het aantal nanodeeltjes (50%, 10% of 0,15%) zegt nl. niets over het risico van het cosmetische product waar het nanomateriaal als ingrediënt in verwerkt is.
Een afwijking van het percentage van 50% kan leiden tot discrepantie tussen de wetgevende kaders (bv. voeding en cosmetica) en daarmee verwarring bij de consument en stakeholders veroorzaken. Het RIVM ziet om de hierboven genoemde redenen op dit moment geen aanleiding om van het percentage van 50 % af te wijken.

Terug

Beleidsontwikkelingen in Verenigde Staten

Net als de EU, zoeken ook de Verenigde Staten naar passende wet- en regelgeving om risico’s van nanomaterialen te kunnen beheersen. Complicerende factor zijn de vele hiaten in de huidige kennis over risico’s voor mens en milieu. Een recente publicatie uit de VS beschrijft de reikwijdte van bestaande wetgeving om de veiligheid van nanomaterialen voor mens en milieu te garanderen. De ‘US Toxic Substances Control Act’ (TSCA) geldt als ‘basis’-wetgeving, die in Amerika nanomaterialen reguleert op federaal niveau. Verdere beleidsontwikkeling valt of staat voor een belangrijk deel met het beschikbaar komen van de juiste informatie. Via het Amerikaanse nanomateriaalregister verschijnen inmiddels online steeds meer gegevens over karakteristieken van bekende nanomaterialen. Gerenommeerde instituten als het Research Triangle Institute (RTI) en National Institute of Environmental Health Sciences (NIEHS) zijn hierbij betrokken. De site is vooral bedoeld voor wetenschappers, maar is gratis toegankelijk voor iedereen.
RIVM/KIR-overweging: Opvallend aspect is dat in de VS specifieke aandacht uitgaat naar de private sector om juist daar voldoende deskundigheid te krijgen voor risicoreductie, ook al zijn er nog onvoldoende duidelijke bewijzen van risico’s. Het artikel beschrijft verder dat vernieuwingen binnen TSCA om de hiaten op het gebied van nanomaterialen aan te pakken vastlopen in het Amerikaanse congres. De benadering van de ‘Massachusetts Toxics Use Reduction Act’ (TURA), een ‘state law’, wordt gezien als een mechanisme om wel voortgang te boeken, in tegenstelling tot de federale TSCA-wetgeving. Deze ontwikkeling is vergelijkbaar met de ontwikkelingen in de EU. Afzonderlijke EU lidstaten proberen om – sneller dan nu gaande is op EU-niveau – meer sturing en invulling te geven aan de regulering van de veiligheid van nanomaterialen in hun land. Het Amerikaanse artikel eindigt dat op ‘state level’ wel belangrijke voordelen te boeken zijn, maar dat deze over het algemeen toch beperkt blijven. Ook hier lijkt de parallel met de EU aanwezig. Nationale activiteiten zijn belangrijk en werken (hopelijk) ‘aanjagend’ richting EU, maar de meeste slagkracht gaat vooralsnog toch uit van de Europese wet- en regelgeving.
Het Amerikaanse nanomateriaalregister richt zich hoofdzakelijk op de fysische en chemische eigenschappen van de nanomaterialen. Zo is het mogelijk om sneller en beter de mogelijke effecten van (nieuwe) nanomaterialen op biologische weefsels te kunnen inschatten. Onderzoekers zullen echter zelf nog de gezondheidskundige aspecten moeten bepalen. De OESO verzamelt vergelijkbare data in het Sponsorprogramma van de Working Party on Manufactured Nanomaterials (WPMN). Deze gegevens zijn echter slechts toegankelijk voor hen die aan een bepaald materiaal in het Sponsorprogramma werken.

Terug

Vertering van nanomaterialen en ontstaan ziektes

Een cel kan materiaal van buiten de cel opnemen (‘endocytose’). Een voorbeeld hiervan is een macrofaag in de long die, na inademing, bijvoorbeeld bacteriën of nanodeeltjes, opneemt. Het materiaal wordt tijdens de opname omgeven door een membraan, zodat er blaasjes ontstaan. Deze blaasjes smelten samen met lysosomen. Lysosomen zijn onderdelen van de cel die een hoge zuurgraad hebben en waarin zich verteringsenzymen bevinden. Vervolgens vindt er vertering van het materiaal plaats. De verteringsproducten komen weer beschikbaar als bouwstenen voor de cel.
In het geval van biopersistente nanomaterialen kan dit proces verstoord raken. Amerikaanse onderzoekers beschrijven in een recent overzichtsartikel wat er gebeurt als nanomaterialen slecht worden verteerd door een cel. Dit wordt als een steeds belangrijker mechanisme gezien om gezondheidschade door nanomaterialen te verklaren.
Naast materiaal van buiten de cel, verteert een cel ook materiaal van binnen de cel. Dit kan lichaamseigen materiaal zijn, bijvoorbeeld beschadigde eiwitten, maar ook bacteriën of nanodeeltjes die de cel zijn binnengedrongen en niet omgeven zijn door een membraan. Dit wordt autofagie genoemd en is belangrijk om evenwicht in de cel te handhaven. Bij dit proces smelt het autofagosoom (autofagie-blaasje omgeven door membraan) samen met het lysosoom, waarna de inhoud wordt verteerd.
Nanomaterialen kunnen een nadelige invloed uitoefenen op deze verteringsprocessen. Hiervoor zijn meerdere aangrijpingspunten:
1) nanomaterialen kunnen het samensmelten van het fagosoom met het lysosoom blokkeren. Hierdoor breekt de inhoud niet meer af;
2) positief geladen nanomaterialen, bijvoorbeeld met aminegroepen, kunnen het membraan van het lysosoom lek maken. Het lysosoom kan vervolgens ‘zijn werk niet meer doen’;
3) nanomaterialen genereren oxidatieve stress en reactieve zuurstof wat schade kan geven aan biomoleculen;
4) door nanomaterialen worden de lysosomen minder zuur waardoor de vertering minder goed verloopt.
Uiteindelijk leiden al deze mechanismen tot celdood.
KIR/RIVM overweging: Bovenstaande mechanismen zijn belangrijk voor de verklaring van de schadelijkheid van sommige nanomaterialen. Deze processen spelen vaak ook een rol bij verschillende aandoeningen, zoals lysosomale stapelingsziekten, chronische ontsteking of neurodegeneratieve aandoeningen. Bij neurodegeneratieve aandoeningen worden ziekte-geassocieerde eiwitten niet goed afgebroken. Een voorbeeld hiervan is amyloid-beta bij de ziekte van Alzheimer. Op dit moment formuleren wetenschappers onderzoekshypotheses om de betrokkenheid van nanomaterialen bij het ontstaan van deze ziekten na te gaan. Het leggen van eventuele causale verbanden zal naar verwachting nog een aantal jaren onderzoek vergen.

Terug

Naast deeltjes en vezels, nu ook “nanostrookjes”

De stroom aan het op de markt komen van verschillende typen nanomaterialen gaat gestaag door. De nieuwe materialen worden ook steeds vaker onderzocht op schadelijkheid en beschreven in de wetenschappelijke literatuur. Aanvankelijk ging de aandacht vooral uit naar de bolvormige nanomaterialen. Later kwamen vezels, waaronder koolstofnanobuisjes, in het vizier. Recent verscheen een onderzoek van het US National Institute for Occupational Safety and Health (NIOSH) over zogenaamde ‘nanobelts’, vrij vertaald in ‘nanostrookjes’ van titanium dioxide (TiO2). Deze hebben, bijvoorbeeld, een grotere fotokatalytische activiteit in zonnepanelen dan de bolvormige structuren.

Links: een voorbeeld van nanostrookjes. Rechts: nanostrookjes aangetoond in longweefsel. Onder: nanostrookjes in long macrofagen. (Bron: Toxicological Sciences).

De onderzoekers vergeleken in muizen de effecten in de longen na blootstelling aan bolvormige deeltjes en twee typen lange en korte ‘strookjes’ TiO2. Direct na de een eenmalige toediening waren alle vormen van TiO2 in longmacrofagen terug te vinden. Alleen de ‘strookjes’ werden ook tussen de epitheelcellen gezien. Van deze ‘strookjes’ was bovendien alleen de lange vorm nog tussen de cellen en naast de lymfe-afvoergangen waarneembaar. De korte vorm en de bolvormige TiO2-nanomaterialen werden niet meer teruggevonden en zijn blijkbaar afgevoerd door het lichaam, onder meer via de lymfegangen. Het gevolg was dat de bolletjes nagenoeg geen nadelige effecten in de longen veroorzaakten, terwijl de korte strookjes duidelijk minder toxisch waren dan de lange.
RIVM/KIR-overweging: Dit is een gedegen studie waarbij de nanomaterialen zorgvuldig zijn gekarakteriseerd en ook de aanwezigheid in de longen is aangetoond. De onderzoekers concluderen terecht dat ook hier de wetmatigheid geldt dat onbuigzame en relatief lange nanomaterialen meer toxisch zijn dan de kortere vorm of bolvormige deeltjes. Deze studie laat zien dat de fysische aspecten een belangrijke factor zijn bij de risicoschatting van nanomaterialen.

Terug