MRSA Methicilline-resistente Staphylococcus aureus (Methicilline-resistente Staphylococcus aureus ) (meticillineresistente Staphylococcus aureus) wordt meestal met afgesloten ziekenhuisafdelingen geassocieerd en niet met varkenshouders, terwijl het aantal varkenshouders dat veegerelateerde MRSA met zich meedraagt alsmaar blijkt te groeien. Brigitte van Cleef promoveerde dit jaar op dit onderwerp met haar proefschrift MRSA in pig farms: human epidemiology. Hoe kijkt zij terug op haar onderzoek?

IB februari 2017

Auteur: K. Kosterman

Infectieziekten Bulletin, jaargang 28, nummer 2, februari 2017

Hoe leg je je familie en vrienden uit waar je onderzoek over ging?

Ik deed onderzoek naar varkenshouders en naar MRSA Methicilline-resistente Staphylococcus aureus (Methicilline-resistente Staphylococcus aureus ). Je ziet dat onder de bevolking MRSA zelden voorkomt, maar bij varkenshouders juist heel erg vaak. Ik keek in mijn onderzoek naar wie de bacterie bij zich draagt, wie niet en wat je moet doen om de bacterie te krijgen.

Was het je eigen idee of een onderzoeksvoorstel waar je op solliciteerde?

Eigenlijk was het een combinatie. Er lag een eerste onderzoek klaar en daarop voortbordurend bedacht ik het vervolgonderzoek, waaronder het onderdeel waar ik varkenshouders een jaar lang volgde.

Je ging dus veel op bezoek bij de boerderij?

Ja. Een jaar lang volgden we 50 boerenbedrijven en namen op zes momenten monsters. Bij het eerste monsternamemoment ging ik bij al die varkenshouders langs met een map met informatie en materiaal om monsters te nemen.

Leeft het onderwerp onder varkenshouders?

Het leeft zeker. Bijna alle varkenshouders hebben een persoonlijk verhaal. Zo hoorde ik het verhaal dat een gezin op controle ging bij een KNO keel-neus-oor (keel-neus-oor) (Keel, Neus, Oor)-arts. Het kind had buisjes en toen zij meldden dat ze varkens hadden, moesten ze twee uur op het toilet wachten omdat ze op de poli niet wisten hoe ze ermee om moesten gaan. Zulke reacties zorgen ervoor dat sommige varkenshouders de neiging krijgen om het dan maar niet meer te melden.

In je proefschrift staat veegerelateerde MRSA centraal, maar wat is het verschil met gewone MRSA?

Eigenlijk kun je MRSA in drie soorten onderverdelen. Ten eerste heb je het type dat je vooral in ziekenhuizen vindt. Dat type werd ook als eerste gevonden. Daarnaast heb je het type dat je vooral in de populatie aantreft en tot slot de veegerelateerde MRSA. Wat nu opvalt is dat er een uitwisseling plaatsvindt tussen de ziekenhuis-MRSA en de populatie-MRSA. De veegerelateerde MRSA lijkt echter erg honkvast. Je komt de bacterie alleen tegen bij veehouders. Genetisch verschillen de soorten overigens duidelijk. De eerste twee soorten hebben bijvoorbeeld veel genen die coderen voor toxines, de veegerelateerde MRSA heeft dat veel minder.

Tussen 2007 en 2010 nam het percentage varkenshouders met MRSA toe van 27% tot 63%, dat is wel een enorme toename…

Dat klopt. Helemaal wanneer je het vergelijkt met de gewone bevolking waar ongeveer 1 op de 1000 mensen MRSA heeft. Die gigantische stijging zie je overigens ook bij de varkens.

MSSA meticillinegevoelige S. aureus (meticillinegevoelige S. aureus) (meticillinegevoelige S. aureus)-dragers lopen minder kans om MRSA te krijgen. Heeft niet iedereen gewone stafylokokken in zijn neus?

Ongeveer een derde van de bevolking heeft een stafylokok bij zich, bij meerdere metingen heeft een vijfde altijd de stafylokok bij zich. Je ziet overigens dat ongeveer een derde van de mensen nooit een stafylokok hebben. Zelfs wanneer je deze mensen een stafylokok geeft, kun je de bacterie na enkele dagen niet meer terugvinden.

Met welke uitkomsten van je onderzoek ben je het meest tevreden?

Ik vond het heel fijn om aan te tonen dat veegerelateerde MRSA veel voorkomt, maar dat de impact op de getroffenen toch maar klein is. Je ziet maar weinig heftige infecties of gevallen van sepsis. Bovendien is het geruststellend om te zien dat de ziekte zich eigenlijk niet verspreidt. Het blijkt dus niet altijd nodig om heel strenge maatregelen in het ziekenhuis te nemen wanneer men deze bacterie aantreft. Daarnaast ben ik erg dankbaar voor de inzet die de varkenshouders en hun gezinsleden hebben getoond gedurende het onderzoek: zonder hen was mijn proefschrift niet mogelijk geweest.

Wat doe je nu?

Inmiddels ben ik bij de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) in Amsterdam werkzaam als arts in de infectieziektebestrijding. Ik heb dus niet meer zo veel mee te maken met het onderwerp van mijn promotie, we hebben in Amsterdam tenslotte niet zo veel varkenshouders.

Auteur

K. Kosterman, Centrum Infectieziektebestrijding, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

Correspondentie

Kevin.kosterman@rivm.nl