De handreiking Infectiepreventie in de ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg) is opgesteld in 2025. Tussentijdse wijzigingen sinds de laatste herziening worden aangegeven in de Verantwoording.

Bij deze handreiking vind je de volledige handreiking als pdf en een begrippenlijst. Deze bijlagen staan bij de downloads.

1 Inleiding

Waar gaat deze handreiking over?

Deze handreiking richt zich op de basisinfectiepreventiemaatregelen voor de geestelijke gezondheidszorg (ggz) inclusief ambulante ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg) met als doel om zorggerelateerde infecties te voorkomen bij cliënten en medewerkers. De handreiking vervangt de LCHV Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid (Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid)-richtlijn Psychiatrische instellingen.

In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan bod:

  • handhygiëne
  • persoonlijke hygiëne medewerker en cliënten
  • persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)
  • reiniging en desinfectie van verpleegkundige materialen, hulpmiddelen en oppervlakken
  • accidenteel bloedcontact
  • infectiepreventie bij BRMO bijzonder resistente micro-organismen (bijzonder resistente micro-organismen) en MRSA Methicilline-resistente Staphylococcus aureus (Methicilline-resistente Staphylococcus aureus )
  • omgang wasgoed, afval, dieren en ongedierte
  • bouw en inrichting ruimtes

Voor wie is deze handreiking bedoeld?

Deze handreiking is primair bedoeld voor alle zorgprofessionals en beleidsmakers werkzaam in ggz-instellingen en in de ambulante ggz in Nederland, met name verpleegkundigen, verzorgenden, begeleiders en deskundigen infectiepreventie. De handreiking is een basis voor zorgprofessionals en organisaties voor de vertaling naar protocollen voor hun eigen instelling en doelgroepen. Het opstellen van een infectiepreventiebeleid is een instrument dat bijdraagt om de in deze handreiking genoemde aanbevelingen te kunnen implementeren en waarborgen. De hieruit voortvloeiende activiteiten en protocollen leveren een bijdrage aan het voorkomen van infecties bij zowel de cliënt als de zorgverlener.

Als er naasten van de cliënt zijn, kunnen deze ook een rol spelen in de afstemming over de zorg en de omgevingshygiëne. Een goede infectiepreventie voorkomt ook transmissie naar hen. Voor zorgtaken die door mantelzorgers worden vervuld, is deze handreiking ook op hun handelen van toepassing. Maar de handreiking is niet primair voor hen geschreven. De zorgverlener geeft indien nodig uitleg of instructies over infectiepreventiemaatregelen aan de naasten/mantelzorgers.

Voor cliënten

Zorgverleners die de basisinfectiepreventiemaatregelen op de juiste wijze uitvoeren zorgen ervoor dat infectieziekten minder makkelijk kunnen worden overgedragen van de ene cliënt naar de andere cliënt. Cliënten in de ggz kunnen als gevolg van hun aandoening meer moeite met (persoonlijke) hygiëne hebben, wat ook van invloed kan zijn op het ontstaan en het verloop van infecties. In de ggz is een goede afstemming tussen cliënt, naasten, mantelzorgers en zorgverleners belangrijk om infectiepreventiemaatregelen goed te kunnen uitvoeren, zodat die passend zijn bij de woonomgeving en het welzijn van cliënten.

Afbakening van de handreiking

De LCHV-handreiking Infectiepreventie in de ggz gaat over basisinfectiepreventiemaatregelen in de ggz. Er is bewust gekozen om aanbevelingen in sommige gevallen gedetailleerd uit te werken. Dit sluit aan bij de wens van het werkveld, waarin ook veel zzp'ers werkzaam zijn.

In de handreiking zijn aandachtspunten voor infectiepreventie voor enkele specifieke verpleegkundige of verzorgende handelingen in module 6 opgenomen, waaronder de zorghandelingen bij MRSA- of BRMO- (verdachte) cliënten. Voor niet-benoemde handelingen wordt verwezen naar richtlijnen, kwaliteitsstandaarden van de beroepsgroepen zoals V&VN Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland).

In deze handreiking zijn organisatorische maatregelen bij uitbraken met micro-organismen of in geval van een type infectieziekte niet nader uitgewerkt. In dergelijke situaties is outbreakmanagement noodzakelijk, waarbij gerichte maatregelen getroffen worden, afhankelijk van de lokale situatie en het betreffende micro-organisme. Ook isolatiezorg anders dan MRSA en BRMO is niet beschreven. Hiervoor wordt verwezen naar de SRI-richtlijn Isolatie in de langdurige zorg. Beleid en maatregelen voor outbreakmanagement en isolatiezorg worden doorgaans opgesteld in overleg met inhoudsdeskundigen zoals een arts-microbioloog, en/of een functionaris van de regionale GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) (arts/verpleegkundige infectieziektebestrijding, deskundige infectiepreventie) en/of een arts-microbioloog of deskundige infectiepreventie buiten de GGD.

Ambulante ggz

Cliënten kunnen ambulante ggz ontvangen waarbij zij thuiswonend zijn of begeleid wonen, maar niet in een ggz-instelling. Soms wonen zij in een eigen woning, soms in een woning of kamer die valt onder een zorgorganisatie. In deze handreiking staan ook aanbevelingen voor ambulante ggz. Per module wordt aangegeven of deze ook van toepassing zijn voor ambulante ggz en worden aanbevelingen specifiek voor de ambulante ggz geformuleerd.

Module 1 Handhygiëne

Deze module is onderverdeeld in drie submodules: 

  • de momenten voor het toepassen van handhygiëne;
  • de juiste techniek van handhygiëne;
  • de middelen voor het goed kunnen toepassen van handhygiëne.

Handhygiëne is zowel het wassen van handen met water en zeep als het gebruiken van handdesinfectiemiddel om de handen schoon te maken. Onder handhygiëne valt ook het drogen van de handen na het handen wassen en handverzorging met crèmes of lotions ter voorkoming van uitdrogen.

Gebaseerd op: module 1 en 2 van de SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker.

1.1 Momenten

Aanbevelingen

  • Pas handhygiëne toe op de vier momenten, gebaseerd op de WHO World Health Organization (World Health Organization ):
    • kamer in (voor contact met de cliënt);
    • kamer uit (na contact met de cliënt en na aanraken/contact met de directe omgeving van de cliënt);
    • voor schoon (voor schone/steriele handelingen);
    • na vies (na contact met lichaamsvloeistoffen).
  • Was de handen met water en vloeibare zeep bij zichtbaar vuile handen.
  • Bij niet-zichtbaar vuile handen kan de zorgmedewerker kiezen tussen handen wassen of handen desinfecteren.
  • Was en desinfecteer de handen nooit direct na elkaar. Dit droogt de huid sneller uit en kan tot huidbeschadigingen leiden.
  • Was de handen:
    • na het toiletbezoek;
    • voor en na (het bereiden van) eten;
    • na contact met (huis)dieren;
    • na het hoesten of niezen in de handen;
    • na het schoonmaken;
    • als de handen zichtbaar vuil zijn of plakkerig aanvoelen;
    • na hoesten, niezen of het snuiten van de neus (gooi zakdoekjes weg); ziekteverwekkers kunnen namelijk door de zakdoek heen op uw handen komen.

Overwegingen

Infectiepreventiemaatregelen

De SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker beschrijft de vijf momenten van handhygiëne in de zorg. Deze momenten zijn ook van toepassing in de ggz-instellingen en de ambulante ggz waarbij er sprake is van zorgverlening en waarbij er direct (fysiek) contact is met de cliënt en/of de directe omgeving van de cliënt. Er zijn situaties waarbij handhygiënemomenten niet van toepassing zijn of momenten van handhygiëne samengevoegd kunnen worden. Dit vereist lokale, soms zelfs cliëntgebonden aanpassingen. Er zijn onderzoeken die de vijf momenten vertaald hebben naar de praktijk in een langdurige zorgsituatie, zoals in ggz-instellingen.

Een studie van Teesing et al beschrijft een praktische vertaling van de vijf handhygiënemomenten naar vier momenten: kamer in, kamer uit, voor schoon, na vies. Het moment van contact met de directe omgeving van de cliënt kan lastig te bepalen zijn, omdat de hele woning of thuisomgeving de directe omgeving is van de cliënt. Het moment 'na contact omgeving' is anders in een eenkamerwoning dan in een meerkamerwoning waar de cliënt in een slaapkamer verblijft. 'Na contact omgeving' betekent hier normaal gesproken het moment dat de woning wordt verlaten. Er moet dan handhygiëne worden toegepast.

Het toepassen van handhygiëne moet ook altijd na het uittrekken van persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals handschoenen.

Naast de vijf momenten zoals beschreven in de SRI-richtlijn zijn er ook momenten voor handhygiëne die geen direct verband houden met zorghandelingen, zoals naar het toilet gaan. Ook hierbij moet de zorgverlener op de juiste momenten handhygiëne toepassen. In ggz-instellingen zullen deze momenten vaker kruisen met zorgmomenten dan in een ziekenhuis of verpleeghuis. Een zorgverlener kan tijdens de dienst bijvoorbeeld in aanraking komen met huisdieren van de cliënt. Ook kan een zorgverlener de cliënt helpen bij het (bereiden van) eten. Omdat dit geen zorghandelingen betreft, volstaat handen wassen met water en zeep bij deze momenten.

Gebaseerd op: module 1.1 van de SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker, aangevuld met expert opinion.

1.2 Techniek

Aanbevelingen

Techniek en randvoorwaarden

  • Desinfecteer de handen volgens de instructie Handdesinfectie van de WHO (zie ook figuur 1). Handdesinfectie is de eerste keus vergeleken met handen wassen.
  • Randvoorwaarden/aandachtspunten hierbij zijn:
    • Gebruik handdesinfectiemiddel altijd op droge en zichtbaar schone handen.
    • Wrijf je handen met handdesinfectiemiddel tot alles helemaal is opgedroogd.
    • Het is van groot belang dat alle delen van de handen, inclusief de polsen, worden gedesinfecteerd. Volg het gebruikersvoorschrift van het middel voor de juiste concentratie, de juiste hoeveelheid en de juiste inwerktijd.
    • Voorkom misbruik en/of drinkgevaar van handdesinfectiemiddelen door de cliënt.
    • Gebruik handdesinfectiemiddel dat een terugvettend bestandsdeel bevat.
    • Handen die zichtbaar vuil zijn, moeten gewassen worden met water en zeep volgens de instructie Handen wassen van WHO.
    • Gebruik geen desinfecterende zeep.
    • Zie voor handhygiëne bij Clostridioides difficile module 1.5 van de SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker en voor handhygiëne bij Norovirus de LCI-richtlijn Norovirus.

Techniek voor de verzorging van de handen

  • Verzorg de handen met een huidverzorgingsmiddel op het moment dat dit de verdere zorg niet in de weg staat, bijvoorbeeld voor de (lunch)pauze, aan het einde van de dienst en thuis.
  • Gebruik huidverzorgingsmiddelen volgens aanwijzing van de fabrikant. Houd hierbij het volgende aan:
    • Breng niet te veel crème per keer aan. Houd een hoeveelheid ter grootte van een streepje crème over de lengte van het laatste vingerkootje van de wijsvinger aan.
    • Breng liever een aantal keren per dag een dunne laag crème aan, dan een of twee keer een heel dikke laag.
  • Gebruik handcrème die voldoet aan de volgende eisen: in een persoonsgebonden tube of uit een dispenser, en goed in te wrijven.
  • Dek bij een niet-intacte huid (zoals kleine sneetjes en wondjes) de huid af met een waterdichte pleister.
  • Bij een open huid (niet af te dekken door een pleister) en/of eczeem: ga naar de huisarts en/of stem met de bedrijfsarts af over inzet of (tijdelijke) aanpassing van de werkzaamheden.

Overwegingen

Infectiepreventiemaatregelen

De WHO World Health Organization (World Health Organization ) heeft een techniek beschreven voor het uitvoeren van handhygiëne, zie hiervoor ook figuur 1. De WHO neemt in haar voorschriften de polsen niet standaard mee voor de techniek van handhygiëne. Voor zover bekend zijn hierover geen data beschikbaar. Nederlandse zorgorganisaties gaan hier verschillend mee om. Er zijn organisaties die voorschrijven om de polsen mee te nemen. Welk gebied van de hand en onderarm wel en niet tot de pols behoort, is lastig te definiëren. Bij het uitvoeren van de WHO-techniek voor handhygiëne wordt een deel van de polsen vanzelf meegenomen.

Figuur 1. De techniek van handhygiëne volgens de voorschriften van de WHO

De techniek voor het uitvoeren van handdesinfectie en handen wassen met water en zeep is gelijk. Bij handen wassen hoort ook het drogen van de handen. Droog de handen bij voorkeur met papieren wegwerphanddoekjes. Een keukenrol kan papieren handdoekjes vervangen in de ambulante ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg). Stoffen reusable handdoeken worden vaak te lang gebruikt en kunnen een bron van micro-organismen worden.

Handdesinfectie heeft de voorkeur boven handen wassen. Om effectief de handen te wassen is het noodzakelijk om, naast het inwrijven met zeep, de handen nat te maken en de handen te drogen. Vanwege deze extra handelingen is handdesinfectie sneller en ook huidvriendelijker. Bovendien is bij handdesinfectie een zorgverlener niet afhankelijk van de beschikbaarheid van water- en droogvoorzieningen ter plekke. Het nadeel van handdesinfectie ten opzichte van handen wassen met water en zeep is dat vuil en/of lichaamsvloeistoffen op zichtbaar verontreinigde handen door handdesinfectiemiddel onvoldoende worden verwijderd. Zeep en water kunnen dit wel en hebben in dit geval de voorkeur.

Niet elke kraan is even geschikt voor gebruik in de zorg vanwege het risico op (her)besmetting van de handen bij het bedienen van de kraan. Een kraan met draaiknoppen geeft risico's op kruisbesmettingen ten opzichte van kranen met een no touch-bediening of een hendel. Een kraan met draaiknoppen na het handen wassen dichtdraaien met een stuk schoon keukenpapier kan dit voorkomen. In het algemeen zal een schone handdoek (gewassen en gedroogd) niet of onvoldoende beschikbaar zijn en wordt daarom aanbevolen om schoon keukenpapier te gebruiken. Voor Clostridioides difficile en norovirus zijn er aparte aanbevelingen rondom handhygiëne. Zie hiervoor module 1.4 van de SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne en LCI-richtlijn Norovirus. Een deskundige infectiepreventie en/of de regionale GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) kan hierover adviseren.

Vaak toepassen van handhygiëne kan een uitdrogingseffect hebben op de huid. Bij een goede handhygiëne hoort dan ook een goede handverzorging. Smeer de handen in op momenten dat het de zorg niet in de weg staat en laat het goed intrekken. In handdesinfectiemiddelen zit vaak een terugvetter die uitdroging voorkomt. Om deze goed te laten werken is het belangrijk om het handdesinfectiemiddel over de hele handen uit te wrijven totdat die droog zijn. Goed verzorgde handen zijn minder vatbaar voor irritaties, beschadigingen en voor de overdracht van micro-organismen. Bij een niet-intacte huid is de natuurlijke barrière beschadigd, waardoor het risico op infectie en overdracht van micro-organismen verhoogd is.

Belast de huid niet meer dan nodig, door bijvoorbeeld direct na handen wassen handdesinfectie toe te passen. De combinatie van een handdesinfectiemiddel en water en zeep kan de huid extra belasten. Hierdoor is de kans op uitdroging en beschadiging van de huid groter.

Overwegingen vanuit arboperspectief

In de SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker wordt de discussie rond handdesinfectiemiddelen met ethanol uitgebreid behandeld. Voor de volledige onderbouwing zie module 2.1 in de SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker.

Alleen bij een regelmatig hoogfrequent gebruik van handdesinfectiemiddelen met ethanol zal een werkgever moeten kijken naar een alternatief handdesinfectiemiddel waarbij de infectiepreventie gehandhaafd blijft. Een werkgever kiest voor het minst schadelijke middel en motiveert als er wordt afgeweken. Hierbij dient de werkgever te laten zien dat deze afweging is gemaakt op basis van een duidelijke risicoanalyse waarbij de veiligheid van zowel de cliënt als de zorgverlener in acht wordt genomen.

Waarden en voorkeuren van cliënten en/of zorgverleners

Voor de cliënt, naasten en zorgverleners is het van belang dat het risico op transmissie en het ontstaan van infecties bij het verlenen van zorg zo laag mogelijk is. Een goede handhygiënetechniek draagt hieraan bij. Een goede handhygiëne beschermt zowel de zorgverlener als de cliënt tegen pathogene micro-organismen. Vanuit cliëntperspectief kan het raadzaam zijn om aan de cliënt/naaste uit te leggen waarom handdesinfectie voor de zorgverlener de voorkeur heeft boven handen wassen.

Misbruik en/of drinkgevaar van handdesinfectiemiddel kan een aandachtspunt zijn in de ggz, als dat blijkt uit de psycho(geriatrische) anamnese. Maak een afweging per cliënt en eigen werkinstructies hoe hiermee om te gaan.

Zorgverleners moeten beschikken over de juiste kennis om een goede handhygiëne uit te kunnen voeren. Zonder deze kennis bestaat er onder meer het risico dat plekken op handen overgeslagen worden tijdens het uitvoeren van handhygiëne.

Er zijn hiervoor diverse scholingsinstrumenten beschikbaar vanuit beroepsverenigingen. Ook de GGD of een zelfstandig werkend deskundige infectiepreventie kan scholing en informatie verstrekken. Er zijn ook digitale scholingstools die ondersteunend kunnen werken, bijvoorbeeld door het koppelen van een lied aan het handenwasprotocol: Wash Your Lyrics.

Kosten en middelen

De werkgever is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de noodzakelijke handdesinfectiemiddelen. Alle handdesinfectiemiddelen moeten voldoen aan de wettelijke toelatingseisen en effectief zijn voor het beoogde toepassingsgebied. In de ambulante ggz is de zorgverlener vaak aangewezen op de cliënt voor zeep en keukenpapier om de handen te wassen en drogen. Bij een intake- of indicatiegesprek met de cliënt (en/of mantelzorgers en naasten) is het van belang dat het beschikbaar stellen van dit soort middelen door de cliënt aan bod komt. Crèmes of lotions voor handverzorging zullen vaak voor de rekening van de zorgverlener komen. Maak hierover afspraken als organisatie of werkgever.

Gebaseerd op: module 1.2, 1.3 en 1.4 van de SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker.

1.3 Middelen

Aanbevelingen

  • Gebruik vloeibare zeep uit een zeeppompje, raak het tuitje niet aan. Gebruik geen zeep in vaste vorm.
  • Gebruik geen desinfecterende zeep.
  • Gebruik (stromend) kraanwater dat is aangesloten op een waterleiding.
  • Gebruik papieren wegwerphanddoekjes of een schoon stuk keukenrol voor het drogen van de handen na het wassen van de handen.
  • Gebruik zakflacons met handdesinfectiemiddel in situaties waar geen handhygiënevoorzieningen (kunnen) zijn.
  • Maak bij cliënten met een verhoogd risico op misbruik en/of drinkgevaar van handdesinfectiemiddelen een individuele afweging en maak eigen werkinstructies.
  • Gebruik alleen handdesinfectiemiddelen die wettelijk zijn toegelaten door het Ctgb Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides (Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides) en/of gepubliceerd zijn op de website van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) of die een handelsvergunning hebben als geneesmiddel van het CBG College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen).
  • Gebruik geen handdesinfectiemiddelen in de vorm van spray, verstuiver of een geïmpregneerd wegwerpdoekje.
  • Zorg dat een handdesinfectiemiddel aanwezig is bij de zorgverlening, zodat handhygiëne op de noodzakelijke momenten kan worden toegepast.
  • Het bijvullen van zakflacons en andere dispensers met zeep of handdesinfectiemiddelen is niet toegestaan.

Overwegingen

Wetgeving

Handdesinfectiemiddelen moeten wettelijk zijn toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en/of gepubliceerd zijn op de website van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) of een handelsvergunning hebben als geneesmiddel van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Het is aan de producent of hij voor zijn desinfectiemiddel een toelating als biocide aanvraagt of een registratie als geneesmiddel.

Een toegelaten middel registreert het Ctgb Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides (Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides) in haar toelatingendatabank. Voor een compleet overzicht van toegelaten handdesinfectiemiddelen in Nederland moeten zowel de Ctgb-databank als de databank van ECHA European Chemicals Agency (European Chemicals Agency) geraadpleegd worden. Toegelaten biociden krijgen een N-nummer, een NL-nummer of een EU Europese Unie (Europese Unie)-nummer.

Een registratie als geneesmiddel kan bij het CBG College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen) aangevraagd worden. Geregistreerde geneesmiddelen krijgen een handelsvergunning met een RVG Register Verpakte Geneesmiddelen (Register Verpakte Geneesmiddelen)-nummer. Geregistreerde geneesmiddelen zijn te vinden in de Geneesmiddeleninformatiebank van het CBG.

Voor het vinden van een handdesinfectiemiddel dat voldoet aan de wettelijke eisen, kan een deskundige infectiepreventie of de regionale GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) een advies geven.

Infectiepreventiemaatregelen

De belangrijkste maatregel om verspreiding van infectieziekten te voorkomen is goede handhygiëne. Handhygiëne moet mogelijk zijn in ruimten waar dat nodig is, bijvoorbeeld waar medicatie wordt verstrekt of fysieke zorg wordt verleend. Als vaste dispensers en/of een wasbak met geschikte kraan, papieren handdoekje/keukenrol of schone handdoeken in een bepaalde situaties niet mogelijk zijn, is het gebruik van zakflacons met handdesinfectiemiddel voor medewerkers een goed alternatief.

Handdesinfectiemiddelen kunnen zowel in een zakflacon als in een staande pomp worden gebruikt. In ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instellingen en de ambulante ggz heeft het gebruik van zakflacons de voorkeur, omdat deze makkelijk kunnen worden meegenomen door de zorgverlener. Daardoor is er altijd een mogelijkheid tot handhygiëne. Het is van belang dat losse flacons ook regelmatig aan de buitenkant worden gereinigd, omdat micro-organismen ook aan de verpakking kunnen komen. De verpakking kan namelijk met vuile handen worden aangeraakt.

Desinfecterende zeep is minder effectief dan handdesinfectiemiddelen. Bovendien heeft het bijwerkingen zoals het uitdrogen van de huid. Daarom wordt aanbevolen om dit soort zeep niet te gebruiken. Ook vaste zeepstukken worden niet aanbevolen, omdat dit bij gebruik een hoger risico kan geven op overdracht van bacteriën en virussen vergeleken met gebruik van vloeibare zeep.

Risico's voor bepaalde groepen ggz-cliënten

Bij cliënten met een psycho (geriatrische)-anamnese kan misbruik en/of drinkgevaar van handdesinfectiemiddel een verhoogd risico zijn. Maak een afweging per cliënt en maak eigen werkinstructies hoe hiermee om te gaan.

Overwegingen vanuit arboperspectief

In de SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker wordt de discussie rond handdesinfectiemiddelen met ethanol uitgebreid behandeld. Er zijn onderzoeken waaruit blijkt dat de werkzame stof in bepaalde handdesinfectiemiddelen bij hoogfrequent gebruik schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid. In deze richtlijn worden alleen de conclusies weergegeven in module 1.2. Voor de verdere onderbouwing zie module 2.1 in de SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker.

Duurzaamheid en hergebruik

Navullen of hergebruik van dispensers of zakflacons zou duurzamer kunnen zijn dan steeds nieuwe middelen gebruiken. Het bijvullen of hergebruik van dispensers en flacons geeft echter een risico op besmetting van de vloeibare zeep of het handdesinfectiemiddel. Het uitvoeren van handhygiëne als essentieel onderdeel van de basisinfectiepreventiemaatregelen komt hiermee in het geding. Navullen of hergebruik is daarom niet toegestaan.

Gebaseerd op: module 2 van de SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker.

Module 2 Persoonlijke hygiëne van medewerker en cliënten

Medewerkers en cliënten hebben veel contact met elkaar. Hierbij kunnen ziekteverwekkers zich gemakkelijk verspreiden via bijvoorbeeld de handen, lucht, kleding en gedeelde materialen. Een goede persoonlijke hygiëne van medewerkers verkleint het infectierisico. Infectierisico's zijn groter naarmate er zorgverlening plaatsvindt waarbij er direct contact is tussen cliënt en de medewerker of als er sprake is van (een risico op) direct contact met lichaamsvloeistoffen. In situaties waarbij er enkel sprake is van begeleiding of het instrueren van cliënten is het risico op overdracht kleiner.

Deze module beschrijft de persoonlijke hygiëne van medewerkers en is onderverdeeld in vier submodules:

  • Kleding, schoeisel en tassen
  • Sieraden, onderarmen, haar en nagels
  • Besmettelijke aandoeningen en melding van infectieziekten
  • Persoonlijke hygiëne van cliënten

2.1 Kleding, schoeisel en tassen

Aanbevelingen

Werkkleding(accessoires)

  • Trek dagelijks schone (dienst)kleding aan. Trek ook schone kleding aan als de kleding zichtbaar vervuild is met lichaamsvloeistoffen. Zorg dat er reservekleding aanwezig is.
  • Draag kleding met korte mouwen of rol de mouwen op.
  • Draag je dienstkleding?
    • Trek deze pas op de werkplek aan.
    • Sluit deze kleding goed.
  • Vervang deze bij zichtbare vervuiling en na elke dienst. Draag kleding(accessoires) die voldoet aan onderstaande eisen:
    • dagelijks schoon gewassen;
    • onbedekte onderarmen;
    • gladde stof;
    • kan machinaal worden gewassen op:
      • een temperatuur van minimaal 60 °C;
      • of een temperatuur van 40 °C tot 60 °C én kan gestreken en/of machinaal worden gedroogd.

Schoeisel en (douche)laarzen

  • Draag schoon schoeisel van goed te reinigen materiaal.
  • Reinig schoeisel en douchelaarzen direct bij zichtbare verontreiniging.
  • Gebruik herbruikbare douchelaarzen alleen cliëntgebonden.
  • Zorg bij gebruik van schoenhoezen dat deze voorzien zijn van antislip en reinigbaar zijn.
  • Disposable schoenhoezen zijn voor eenmalig gebruik.
  • Pas na het uittrekken van schoenhoezen of douchelaarzen handhygiëne toe.

Tassen en heuptasjes

  • Gebruik een onbeschadigde tas (of afsluitbare box) van glad en goed te reinigen materiaal zonder losse versieringen voor het meenemen van verpleegkundig materiaal.
  • Maak geen gebruik van heuptasjes tijdens de verzorging vanwege het risico op kruisbesmettingen en het risico op schuren of snijden tijdens de zorgverlening.
  • Wanneer het noodzakelijk is dat heuptasjes worden gebruikt buiten de verzorgingsmomenten moeten deze dagelijks worden gereinigd.

Overwegingen

Infectiepreventiemaatregelen
Werkkleding

In ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instellingen en de ambulante ggz wordt zowel werkkleding als eigen kleding gedragen tijdens de zorgverlening. Het risico met het gebruik van eigen kleding is dat deze niet volgens de aanbevelingen (kan) worden gewassen.

Het materiaal van de kleding is bepalend voor een goede reiniging. De kleding mag niet pluizend zijn en moet goed machinaal te reinigen zijn. Daarnaast moet de kleding bij voorkeur op 60 °C kunnen worden gewassen of op 40 °C en daarna gestreken of machinaal gedroogd kunnen worden. Bij deze wasvoorschriften en de hittebehandeling bij drogen in de droger en/of strijken worden namelijk voldoende micro-organismen gedood. Werkkleding moet korte mouwen hebben die de onderarmen onbedekt laat, zodat handhygiëne goed uitgevoerd kan worden. Zie ook module 1 Handhygiëne. Werken in eigen kleding met lange mouwen kan, zolang de lange mouwen strak opgestroopt kunnen worden. De mouwen worden ten minste tot aan de elleboog opgestroopt voorafgaand aan een zorghandeling met direct cliëntencontact of risico op contact lichaamsvloeistoffen.

Schoeisel

Schoeisel komt niet direct in contact met de cliënt, maar kan via de omgeving of door lichaamsvloeistoffen wel bevuild raken en op die manier een risico voor transmissie zijn. Schoeisel moet om die reden schoon zijn en eenvoudig schoon te maken zijn. Vanuit het arboperspectief kunnen ook dichte schoenen worden geadviseerd, maar dat valt buiten de scope van deze handreiking.

Douchelaarzen en schoenhoezen kunnen zorgen voor overdracht van (pathogene) micro-organismen als ze vervuild raken. Douchelaarzen kunnen zowel disposable als herbruikbaar worden gebruikt. De zool van de laars of schoenhoes kan vervuild zijn, waardoor handhygiëne na het uittrekken moet worden toegepast.

Tassen en heuptasjes

Tassen worden gebruikt om zowel verpleegkundig materiaal, elektronische hulpmiddelen zoals tablets en smartphones als persoonlijke spullen mee te nemen. Tassen kunnen vervuild raken en zo een bron van micro-organismen vormen met risico op transmissie (Bakanus – Kennely & Madigan, 2009). Om overdracht van (pathogene) micro-organismen naar de tas te voorkomen, mogen alleen schone materialen worden opgeslagen/vervoerd in de tas. De aanwezigheid van (losse) versieringen op de tas en beschadigingen belemmeren een goede reiniging van deze tas (McGoldrick, 2014). Voor de omgang en het reinigen van communicatiemiddelen waaronder telefoons zie module 4.3 Communicatie en overige middelen.

Heuptasjes worden over de kleding gedragen en gebruikt om losse materialen zoals scharen en dergelijke mee te nemen. Het heeft de voorkeur om geen heuptasjes te gebruiken, omdat de kans groot is dat ze tijdens de zorghandelingen contact maken met het werkveld en/of de cliënt. Naast het risico op kruisbesmetting geeft dit contact ook een risico op schuren en snijden tijdens zorghandelingen. Tevens worden heuptasjes niet vaak genoeg gewassen. Heuptasjes kunnen dus alleen gebruikt worden als ze dagelijks gewassen worden en als ze niet in contact met de cliënt of het werkveld komen.

Waarden en voorkeuren van cliënten en/of zorgverleners

Voor het naleven van de aanbevelingen over werkkleding, schoeisel en accessoires, heeft Vilans een poster ontwikkeld die in kleedruimtes, garderobes of de ruimte met de lockers opgehangen kan worden. Zo worden medewerkers er op een subtiele manier op gewezen hoe ze zich hygiënisch klaar kunnen maken voor hun werkdag: poster Klaar voor je werkdag.

Gebaseerd op: SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker.

2.2 Sieraden, onderarmen, haar en nagels

Aanbevelingen

  • Stel een infectiepreventiebeleid op met daarin de regels over het naleven van de aanbevelingen over nagelverzorging en het dragen van sieraden, accessoires en/of (medische) hulpmiddelen aan handen en onderarmen en waarborg de naleving hiervan binnen de organisatie.

Bij het uitvoeren van lichamelijke zorg aan cliënten, reinigingshandelingen en bij het klaarmaken van eten en drinken geldt:

  • Draag geen hand- en polssieraden of accessoires, zoals (trouw)ringen, horloges, armbanden en braces, spalken, kousen, gips of silversplint.
  • Knip nagels kort en draag geen nagellak of kunstnagels, nagelversieringen (het versieren van je nagels met nagellak, glitters, steentjes of stickers), gelnagels en/of kunstnagels aan de vingernagels.
  • Dek open wondjes aan de handen af met een waterafstotende pleister.
  • Draag haar uit het gezicht en draag lang haar (over de schouder) bijeengebonden of opgestoken dusdanig dat het niet in contact kan komen met de (omgeving van) de cliënt.
  • Piercings, oorbellen, kettingen, haaraccessoires en andere sieraden mogen niet in aanraking kunnen komen met cliënt en omgeving.
  • Voorkom bij verkoudheid dat je hoest richting cliënten, hoest in de elleboogplooi, gebruik wegwerpzakdoekjes en was je handen na het hoesten.
  • Verwijder piercings of oorbellen van de ontstoken plek. Dek een ontstoken insteekplaats van een oorbel/piercing af met een niet-vochtdoorlatende pleister.
  • Het dragen van een sjaal, hoofddoek, capuchon en overige hoofddeksels is toegestaan mits deze:
    • tijdens de uitvoering van de werkzaamheden niet in contact kan komen met (de omgeving van) de cliënt of met cliëntmateriaal;
    • wordt verschoond bij het begin van elke dienst en direct bij zichtbare verontreiniging.
  • Zorg voor een kortgeknipte baard/snor die niet in contact kan komen met (de omgeving van) de cliënt.

Overwegingen

Infectiepreventiemaatregelen
Hand- en polssieraden of accessoires en nagels

Bij het uitvoeren van lichamelijke zorg aan cliënten, reinigingshandelingen en bij het klaarmaken van eten en drinken moeten medewerkers op vaste momenten handhygiëne toepassen. Het dragen van hand- en polssieraden, accessoires en alle vormen van kunstnagels, nagellak en nagelversieringen belemmeren een goede handhygiëne.

Hand en polssieraden, accessoires of (medische) hulpmiddelen, zoals braces, spalken, kousen, gips of silversplint aan handen en onderarmen, kunnen de cliënt verwonden en verhinderen het goed uitvoeren van handhygiëne. Daarnaast kunnen ze handschoenen beschadigen, net zoals lange, scherpe vingernagels. Onder lange nagels kan vuil, waaronder micro-organismen, zich ophopen. Voor nagels geldt daarnaast ook dat nagellak kan beschadigen, waardoor de nagel niet meer volledig glad is. Micro-organismen kunnen in deze beschadigingen achterblijven, ook na het uitvoeren van handhygiëne.

Piercings en oorbellen

Piercings en oorbellen kunnen worden gedragen als deze niet aan de handen of polsen zitten of in aanraking kunnen komen met de cliënt. Ditzelfde geldt voor accessoires die in het haar worden gedragen en kettingen.

Haar en hoofdbedekking

Via haar of hoofdbedekking kunnen micro-organismen worden overgedragen. Om dit te voorkomen dient het haar zo te worden gedragen dat het niet in contact kan komen met (de omgeving van) de cliënt of de voorkant van de werkkleding. Ook voor hoofdbedekking, zoals een hoofddoek of een hoofddeksel, geldt dat deze zo moet worden gedragen dat het niet in contact komt met de cliënt of diens omgeving en deze wordt verschoond aan het begin van elke dienst en direct bij zichtbare verontreiniging.

Baarden en snorren

Voor baarden en snorren geldt dat deze kortgeknipt en schoon moeten zijn. Een baard en/of snor moet ook kortgeknipt zijn om een mondneusmasker goed te kunnen laten aansluiten op het gezicht, zodat de functie van het masker niet wordt belemmerd en de medewerker beter wordt beschermd.

Vermijd daarnaast zoveel mogelijk het contact met de handen aan het haar of het gezicht (met name rond mond, ogen en neus). Dit om eventuele besmetting van de medewerker te voorkomen.

Overwegingen vanuit arboperspectief

Goede handhygiëne en daarbij de afwezigheid van hand- en polssieraden is van belang bij verzorgende handelingen, medische handelingen en tijdens de omgang met voedsel. Het dragen van sieraden, accessoires, lange mouwen of (medische) hulpmiddelen aan handen en onderarmen belemmert een goede uitvoering en het resultaat van de handhygiëne. Bij medische hulpmiddelen moet de werkgever samen met de medewerker op zoek gaan naar een individuele oplossing. Dit gebeurt in overleg met de deskundige infectiepreventie en de bedrijfsarts, die een risico-inventarisatie kan opstellen.

Waarden en voorkeuren van zorgverleners

Binnen de ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg) zijn er (agogische) zorgverleners die zorg verlenen in de vorm van coaching en begeleiding. Er is geen sprake van direct contact met cliënten of lichaamsvloeistoffen. In dergelijke functies kan het dragen van sieraden om handen en polsen en vormen van kunstnagels/nagellak toegestaan worden. Echter, zodra er wel zorg wordt verleend met direct cliëntencontact en/of het contact met lichaamsvloeistoffen, gelden de aanbevelingen uit deze module. Ggz-instellingen zullen in hun eigen infectiepreventiebeleid hierover goede afwegingen moeten maken. Hierbij moet zowel aandacht zijn voor huiselijkheid in een niet-klinische omgeving als voor het leveren van veilige en verantwoorde zorg met de bijbehorende infectiepreventiemaatregelen.

Voor het naleven van de aanbevelingen over sieraden, onderarmen en nagels, heeft Vilans een poster ontwikkeld die in kleedruimtes, garderobes of de ruimte met de lockers opgehangen kan worden. Zo worden medewerkers er op een subtiele manier op gewezen hoe ze zich hygiënisch klaar kunnen maken voor hun werkdag: poster Klaar voor je werkdag.

Gebaseerd op: SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker.

2.3 Besmettelijke aandoeningen en melding van infectieziekten

Aanbevelingen

  • Zorg dat er een procedure is voor het melden, door de medewerker, van infectie(ziekten) met een infectierisico voor cliënten. Vermeld hierin duidelijk:
    • welke infecties relevant zijn en gemeld moeten worden, bijvoorbeeld infecties aan de handen, steenpuisten, acute en aanhoudende diarree;
    • bij wie de medewerker de melding moet doen (bijvoorbeeld de leidinggevende of bedrijfsarts);
    • wie er beslist over het al dan niet staken van de werkzaamheden;
    • wie er beslist over het hervatten van de werkzaamheden;
    • het risico op beroepsgebonden infectieziekten en informeer medewerkers hierover.
  • Neem binnen één dag contact op met de regionale GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) of een deskundige infectiepreventie als er onder de cliënten of medewerkers een ongewoon aantal zieken is met:
    • maagdarmproblemen, diarree en/of braken
    • geelzucht
    • huidaandoeningen of
    • andere aandoeningen van vermoedelijk infectieuze aard
  • Om een infectieziekte zo goed mogelijk te bestrijden heeft de GGD zo veel mogelijk informatie nodig. Houd tenminste gegevens bij hierover:
    • Wanneer en hoe werd de patiënt ziek, wat zijn de klachten en zijn er nog meer cliënten of medewerkers besmet geraakt?
  • Bepaal samen met de behandelend arts en deskundigen van de GGD welke maatregelen genomen worden.
  • Stel een vaccinatiebeleid voor zorgverleners op waarin ten minste een procedure is opgenomen voor het in kaart brengen van de immuun- en vaccinatiestatus van zorgverleners (vanaf indiensttreding). Aandachtspunten hierbij zijn:
    • het aanbieden van aanvullende maatregelen bij een ontoereikende immuun- en vaccinatiestatus;
    • een specifiek beleid voor zorgverleners met een verhoogd risico (bijvoorbeeld zwangeren);
    • regelmatig toetsen aan actuele wet- en regelgeving op het gebied van vaccinatie.

Overwegingen

Melding van infectieziekten en meldplicht

Op grond van artikel 26 van de Wet publieke gezondheid (Wpg) zijn zorginstellingen waar cliënten een of meer dagdelen per etmaal verblijven of samenkomen wettelijk verplicht om maatregelen te nemen bij een (eventuele) uitbraak.

Er zijn in de ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg) diverse soorten zorgorganisaties en zorgvormen. Niet altijd is helder of een organisatie valt onder de meldplicht zoals hierboven beschreven. Instellingen die vallen onder de Kwaliteitswet Zorginstellingen hebben ook de meldplicht vanuit artikel 26 van de Wpg Wet Publieke Gezondheid (Wet Publieke Gezondheid).

Bij twijfel kan een organisatie een arts maatschappij & gezondheid/arts infectieziektebestrijding van de regionale GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) raadplegen om te bepalen of de organisatie ook onder de meldplicht valt.

MUIZ

Het Meldpunt voor Uitbraken Infectieziekten & BRMO bijzonder resistente micro-organismen (bijzonder resistente micro-organismen) (MUIZ) is ervoor om digitaal melding maken van uitbraken van alle infectiezieken, zoals gastro-enteritis, luchtweginfecties, COVID-19, scabiës, BRMO (inclusief MRSA) aan zorgorganisaties in de regio én aan de GGD. Dit geeft overzicht en zorgt voor laagdrempelig contact tussen ziekenhuizen, verpleeg- en verzorgingshuizen, thuiszorg, zorginstellingen voor revalidatie, ggz en gehandicaptenzorg. Zie ook MUIZ.

Infectiepreventiemaatregelen

Het vastleggen van afspraken over het melden van een infectie(ziekte) en het benoemen van voorbeelden van relevante infecties in de procedure helpt de medewerker hierop alert te zijn. Het is belangrijk dat in de procedure ook de indicaties voor een melding worden vermeld. Dit zijn onder andere:

  • huidinfectie
  • nagelriemontsteking
  • (aanhoudende) diarree en/of braken
  • hepatitis A
  • (contact met) waterpokken of gordelroos
  • conjunctivitis (oogontsteking)
  • scabiës (schurft)
  • (verdenking op) MRSA-dragerschap

MRSA is bijvoorbeeld niet direct een ziekte, maar vormt wel een risico op transmissie. Zorgverleners met een MRSA-infectie mogen tijdelijk geen cliëntgebonden werkzaamheden uitvoeren totdat zij MRSA-negatief verklaard zijn. Omdat de besmetting veelal asymptomatisch verloopt, betekent dit arbeidsongeschiktheid voor eigen werkzaamheden zonder dat er sprake is van 'ziekte'. Zie de SRI-richtlijn MRSA in de langdurige zorg en module 6.1 MRSA van deze handreiking.

Informeer medewerkers op het risico op beroepsgebonden infectieziekten (zie Kennissysteem Infectieziekten en arbeid). Ook het belang van een optimale bescherming hiertegen is belangrijk om te benoemen. Door deze voorlichting bij indiensttreding te verlenen zijn medewerkers goed op de hoogte van de eventuele risico's en de te nemen preventiemaatregelen. Zie ook module 5 Accidenteel bloedcontact en de SRI-richtlijn Accidenteel bloedcontact.

Vaccinaties

Afhankelijk van de doelgroep van de instelling, kunnen medewerkers een verhoogd risico lopen op besmetting met sommige infectieziekten. Tegen sommige van deze ziekten kunnen medewerkers zich laten vaccineren, bijvoorbeeld tegen hepatitis B en griep. Specifiek van belang voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd, wanneer ze deze niet via het Rijksvaccinatieprogramma kregen is de BMR-vaccinatie bof, mazelen, rodehond (bof, mazelen, rodehond).

De werkgever kan op basis van de Arbowet verplicht zijn om vaccinaties kosteloos aan te bieden, afhankelijk van de functie/het werk van de medewerkers. Dit wordt vastgesteld middels een periodieke risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E). Zie voor meer informatie onder andere het Arbobesluit, artikel 4.85, de Gezondheidsraad, Werknemers en infectieziekten – criteria voor vaccinatie en KIZA.

Overwegingen vanuit arboperspectief

Een bedrijfsarts is verantwoordelijk voor het wel of niet opleggen van een werkverbod voor de medewerker. Een medewerker moet kunnen overleggen met een bedrijfsarts. Gezien de expertise van een bedrijfsarts is het verstandig deze, als werkgever en als zorgverlener, te raadplegen bij besmettelijke aandoeningen. Zelfstandigen en vrijwilligers vallen in algemene zin niet onder de Arbowet, tenzij:

  • er sprake is van voorschriften die betrekking hebben op arbeid waar bijzondere gevaren voor de gezondheid en veiligheid aan zijn verbonden;
  • zij gelijktijdig met medewerkers in loondienst op dezelfde werkplek/omgeving arbeid verrichten.

Zelfstandigen vallen niet onder de Arbeidsomstandighedenwet als deze op zichzelf staande werkzaamheden verrichten.

Gebaseerd op: module 5 van de SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker.

2.4 Persoonlijke hygiëne van cliënten

Aanbevelingen

Persoonlijke hygiëne

  • Zorg dat elke cliënt een set persoonlijke toiletartikelen heeft, zoals:
    • een kam
    • een tandenborstel
    • tandpasta
    • zeep
    • handdoeken
    • washandjes
    • een roestvrijstalen kom
    • scheerbenodigdheden
    • een gebittenbakje
    • een nagelknippertje
  • Leg cliënten uit dat ze:
    • hun handen wassen na een toiletbezoek;
    • hun handen wassen voor én na het eten;
    • minimaal twee keer per dag tandenpoetsen;
    • alleen hun eigen toiletartikelen gebruiken;
    • alleen hun eigen bestek gebruiken.

Ernstige vervuiling

  • Ontwikkel een protocol waarin staat aangegeven hoe medewerkers met ernstig vervuilde cliënten omgaan.

Seksuele voorlichting

  • Informeer cliënten over het belang van veilige seks.
  • Zorg dat voorbehoedsmiddelen en voorlichtingsmateriaal over soa seksueel overdraagbare aandoening (seksueel overdraagbare aandoening )'s beschikbaar zijn.
  • Ontmoedig seks tussen cliënten.

Overwegingen

Infectiepreventiemaatregelen

Het is van belang dat cliënten een set persoonlijke toiletartikelen hebben die schoon zijn en intact. Ook is het belangrijk dat cliënten passende instructie krijgen over het uitvoeren van persoonlijke hygiëne zoals handen wassen, tandenpoetsen en lichaamsverzorging. Medewerkers helpen bij het wassen en verzorgen in de ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg), maar over het algemeen worden cliënten zoveel mogelijk gestimuleerd om zichzelf lichamelijk te verzorgen. Als cliënten dit niet (meer) kunnen, nemen medewerkers de verzorging over.

Naast maatregelen voor cliënten staan in deze paragraaf aanbevelingen om de verzorging van cliënten zo hygiënisch en veilig mogelijk te laten verlopen.

Ernstige vervuiling bij een cliënt of diens omgeving

Het kan voorkomen dat cliënten vanuit een ernstig vervuilde thuissituatie een instelling binnenkomen of dat zij wonen in een ernstige vervuilde woning. Zij kunnen last hebben van hoofdluis, schurft, geïnfecteerde wonden of besmettelijke infectieziektes. Meer informatie over deze én andere infectieziekten is te vinden op de pagina's over infectieziekten bij RIVM en in de LCI Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding (Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding)-richtlijnen.

Jarenlange vervuiling kan bovendien ernstige gezondheidsproblemen opleveren waardoor deze cliënten alleen met uiterste zorg gewassen mogen worden. Als er sprake is van een vervuild huishouden/kamer moet besmetting van eigen en gedeelde middelen worden voorkomen en tijdige maatregelen worden getroffen voordat deze cliënt in contact komt met andere cliënten. Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) door zorgmedewerkers in dergelijke situaties kan noodzakelijk zijn als er sprake is van mogelijk contact met lichaamsvloeistoffen of isolatiezorg, zie hiervoor ook module 3.

Seksuele voorlichting

Het is van belang dat cliënten seksuele voorlichting krijgen om de verspreiding van seksueel overdraagbare aandoeningen (soa's) te voorkomen. De beschikbaarheid van voorbehoedsmiddelen en passende instructies en voorlichtingsmateriaal voor cliënten is hierbij van belang. Bij GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)'en en Soa Aids Nederland kunnen voorlichtingsmaterialen gratis worden aangevraagd; deze zijn beschikbaar in meerdere talen.

Gebaseerd op: SRI-richtlijn Persoonlijke hygiëne cliënt, bezoeker en mantelzorger (2024).

Module 3 Persoonlijke beschermingsmiddelen

Deze module is onderverdeeld in vier submodules:

  • Mondneusmaskers en oogbescherming
  • Disposable handschoenen
  • Beschermende kleding (schorten)
  • Combinatie van PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen)

3.1 Mondneusmaskers en oogbescherming

Aanbevelingen

Maskers

  • Draag een chirurgisch mondneusmasker type IIR bij risico op spatten van lichaamsvloeistoffen in het gezicht.
  • Draag minimaal een chirurgisch mondneusmasker type IIR bij contact met cliënten met een infectieziekte die voornamelijk wordt overgedragen via druppels.
  • Draag minimaal een chirurgisch mondneusmasker type II als uitscheiding van micro-organismen uit de mondkeelholte of neus van de medewerker naar cliënt voorkomen moet worden.
  • Draag een FFP2-ademhalingsbeschermingsmasker (zonder uitademingsventiel) bij contact met cliënten met een infectieziekte die voornamelijk aerogeen wordt overgedragen, zoals tuberculose (tbc). Voor de indicatie kan contact worden opgenomen met de behandelaar of een deskundige infectiepreventie (van de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)).
  • Raak het mondneusmasker bij het afzetten alleen aan bij de elastiekjes of de zijkant van het mondneusmasker of touwtjes. Raak niet de binnenkant van het masker aan.
  • Zorg voor een goede aansluiting van het masker op het gezicht/gelaat. Draag het masker met de metalen strip op de neus en druk na plaatsen de metalen strip op de neus vast. Gooi het masker na gebruik direct weg. Het masker is voor eenmalig gebruik. Bewaar het masker niet in de dienstkleding en draag het nooit los om de hals.
  • Pas handhygiëne toe na contact met de voorzijde van het masker en na het afzetten van het masker.

Oogbescherming

  • Draag oogbescherming wanneer er kans is dat het oogslijmvlies in contact komt met lichaamsvloeistoffen.
  • Draag oogbescherming bij contact met cliënten met een specifieke infectieziekte waarbij het risico bestaat op besmetting door micro-organismen via de ogen. Voor de indicatie kan contact worden opgenomen met de behandelaar of deskundige infectiepreventie van de GGD.
  • Gooi disposable oogbescherming na gebruik weg.
  • Reinig herbruikbare oogbescherming na gebruik volgens voorschrift van de fabrikant. Desinfecteer op indicatie: bij isolatietypes en bij vervuiling met lichaamsvloeistoffen zoals bloed en braaksel.
  • Vervang de oogbescherming als het zicht verminderd wordt door beschadiging en/of verwering.
  • Zie voor de eisen waar maskers en oogbescherming aan moeten voldoen de SRI-richtlijn Persoonlijke beschermingsmiddelen in de langdurige zorg.

Overwegingen

Maskers

Een chirurgisch mondneusmasker type II filtert de lucht, zodat de omgeving is beschermd tegen druppels die ontstaan bij praten, hoesten en niezen door de maskerdrager. Het zorgt er ook voor dat de cliënt niet wordt blootgesteld aan eventuele pathogenen van de zorgverlener. Het masker beschermt ook de maskerdrager tegen besmetting vanuit de werkomgeving bij zorghandelingen waarbij kans is op spatten van lichaamsvloeistoffen. Voorbeeld is het spoelen van de wond bij wondzorg. Het mondneusmasker beschermt de drager ook tegen zelfbesmetting doordat het masker voorkomt dat de neus en de mond (onbewust) aangeraakt worden met de handen die vanuit de omgeving of via contact met een cliënt mogelijk in aanraking zijn gekomen met besmettelijke micro-organismen. Een chirurgisch mondneusmasker IIR is daarnaast ook vochtwerend en beschermt extra tegen druppels of spatten van lichaamsvloeistoffen van de cliënt.

Eén van de belangrijkste voorwaarden van een mondneusmasker of ademhalingsbeschermingsmasker is dat het goed aansluit op het gezicht. Is dit niet het geval, dan stroomt ongefilterde lucht via de open randen het masker binnen, waarbij de maskerdrager ongewild toch wordt blootgesteld. Daarnaast is de kans groot dat bij een niet goed aansluitend mondneusmasker deze vaker wordt aangeraakt (om het goed te zetten), waardoor de handen gecontamineerd worden. Om dit te voorkomen, moet de metalen neusklem goed worden aangedrukt als het masker wordt opgezet. Een zorgverlener kan zelf checken of een masker goed aansluit door te blazen in het masker. Als er voelbaar lucht langs het gezicht gaat, sluit het masker niet goed aan.

Een ademhalingsbeschermingsmasker heeft een hogere filterefficiëntie en minder randlekkage dan chirurgische mondneusmaskers. FFP2-maskers worden op indicatie gedragen bij cliënten met een infectieziekte die vooral aerogeen wordt overgedragen (bijvoorbeeld tbc Tuberculose (Tuberculose), zie hiervoor ook de richtlijnen en documenten van de Commissie voor Praktische Tuberculosebestijding (CPT). De indicatie wordt gegeven door de behandelaar, GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) of deskundige infectiepreventie.

Maskers met een hogere filtratiegraad, zoals een FFP2-masker, leiden eerder tot ongemak bij de drager door de hogere ademweerstand. Dit ongemak leidt tot meer manipulatie/aanraken van het masker door de drager en dat geeft juist weer een hoger besmettingsrisico. Daarnaast kan het gedurende langere tijd dragen van een masker met hoge filtratiegraad leiden tot hoofdpijnklachten en ademhalingsproblemen. Dit is van belang in de keuze voor het type masker dat wordt gebruikt.

Een chirurgisch mondneusmasker of ademhalingsbeschermingsmasker kan maximaal worden gedragen voor de duur zoals aangegeven door de fabrikant. Het masker kan eerder worden gewisseld als ademen zwaarder wordt of als het masker vochtig of vuil is. Training op het juiste gebruik van een masker is belangrijk. Op dit moment is hergebruik van maskers niet toegestaan. Een masker moet dus na gebruik worden weggegooid. Zie ook de SRI-richtlijn Persoonlijke beschermingsmiddelen in de langdurige zorg.

Verdere uitleg over typen isolatie en wanneer welk mondneusmasker moet worden gebruikt, is te vinden in de SRI-richtlijn Isolatie in de langdurige zorg.

Oogbescherming

Er zijn diverse types oogbescherming op basis van het beoogde gebruik. Oogbescherming wordt voornamelijk gebruikt als bescherming tegen spatten van lichaamsvloeistoffen, maar ook als onderdeel van PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen) bij een specifieke infectieziekte. De keuze hierbij bestaat uit: een beschermende bril, een gelaatsscherm en een chirurgisch mondneusmasker met geïntegreerd spatscherm. Om overdracht van de handen te voorkomen is het belangrijk dat de bril na gebruik of bij verwisselen bij de pootjes wordt gepakt. Raak daarbij de voorkant van de beschermende bril niet aan met de handen.

Een gewone bril kan niet als beschermende bril worden gebruikt, omdat deze onvoldoende bescherming geeft en niet voldoet aan de eisen die gelden voor oogbescherming.

Kosten en middelen

Het is de wettelijke plicht dat de werkgever zorgt voor juiste, passende en voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen. De kosten hiervoor zijn voor de werkgever. De werkgever moet ook voorzien in instructies over het gebruik en de juiste werkwijze. Een zzp'er die zelfstandig werkt moet de juiste middelen zelf regelen. Als een zzp'er wordt ingehuurd ligt de verantwoordelijkheid bij de inhurende organisatie. De werknemer heeft als plicht de PBM op de juiste manier te gebruiken.

Gebaseerd op: SRI-richtlijn Persoonlijke beschermingsmiddelen in de langdurige zorg.

3.2 Disposable handschoenen

Aanbevelingen

  • Gebruik handschoenen met een CE Conformité Européenne (Conformité Européenne)-markering volgens de Europese Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen (EU) 2016/425 en die voldoen aan de NEN Nederlandse norm (Nederlandse norm )-normen zoals beschreven in de SRI-richtlijn Persoonlijke beschermingsmiddelen in de langdurige zorg.
  • Draag disposable handschoenen bij alle zorghandelingen waarbij kans is op:
    • contact met lichaamsvloeistoffen zoals bloed, urine, ontlasting, wondvocht, sputum en braaksel, slijmvliezen en/of niet-intacte huid;
    • overdracht van (pathogene) micro-organismen via de handen van de medewerker op indicatie bij specifieke infectieziekten.
  • Gebruik ook handschoenen bij het reinigen en desinfecteren van verpleegkundige materialen, medische hulpmiddelen en oppervlakken.
  • Gebruik handschoenen niet als vervanging voor handhygiëne. Was of desinfecteer handschoenen dus niet.
  • Pas handhygiëne toe voor het aantrekken en na het uittrekken van handschoenen.
  • Gebruik handschoenen alleen voor de handeling waarvoor je ze aandoet, doe ze daarna weer uit. Laat handschoenen tijdens het dragen zo min mogelijk in contact komen met omgevingsmaterialen zoals contactpunten (telefoons, deurknoppen), apparatuur, toetsenborden, cliëntendossiers, schrijfgerei, et cetera.
  • Gebruik handschoenen altijd maar één keer.
  • Draag geen twee paar handschoenen over elkaar.
  • Let bij het verwijderen van handschoenen op het volgende:
    • Pak een plooi aan de buitenkant van de handschoen, niet te dicht bij de rand van de manchet.
    • Trek de handschoen binnenstebuiten over de vingers uit.
    • Pak de handschoen in de palm van de andere hand of werp deze in de afvalbak.
    • Pak de andere handschoen bij de rand van de manchet en trek deze binnenstebuiten om de eerste handschoen heen.
    • Werp de handschoenen weg in de afvalbak.
    • Pas handhygiëne toe.
  • Vervang handschoenen tussendoor als je handelingen in volgorde van vuil naar schoon doet.
  • Gebruik handschoenen bij voorkeur direct uit de doos. Als dit niet kan, bewaar ze dan in een beperkte voorraad voor maximaal een dagdeel in een afsluitbaar zakje (ziplock). Bewaar ze niet in je (broek)zak of los in de tas.
  • Raadpleeg de bedrijfsarts bij een aangetoonde of vermoeden van een contactallergie voor het materiaal waar de handschoenen van zijn gemaakt, zoals latex. Een bedrijfsarts kan een alternatief aanbevelen dat ook voldoet aan de wettelijke normen en eisen.

Overwegingen

Infectiepreventiemaatregelen
Indicaties voor het dragen van handschoenen

Disposable niet-steriele handschoenen moeten worden gedragen als er contact kan zijn met lichaamsvloeistoffen zoals bloed, ontlasting, urine en sputum en bij contact met de slijmvliezen. Verder moeten handschoenen gedragen worden bij specifieke zorghandelingen, zoals het verzorgen van wonden, het helpen van cliënten op het toilet en contact met wasgoed van een cliënt. Het dragen van handschoenen beschermt daarbij zowel tegen transmissie van micro-organismen naar de zorgverlener als naar de cliënt. Daarnaast kan het dragen van handschoenen ook vanuit andere redenen dan infectiepreventie geïndiceerd zijn. Bijvoorbeeld bij blootstelling aan chemicaliën en medicatie. Dit wordt verder niet behandeld in deze module.

Belang van handhygiëne

Het dragen van handschoenen is geen vervanging van handhygiëne. Het dragen van handschoenen voorkomt namelijk niet dat de handen besmet worden. Bovendien kunnen de handen besmet raken bij het uittrekken van de handschoenen. Handhygiëne toepassen is dus nodig na het uitdoen van de handschoenen. Bij contact met de omgeving, zoals de handcontactpunten (telefoons, deurknoppen), verpleegkundige materialen, apparatuur, toetsenborden, cliëntendossiers en schrijfgerei kunnen handschoenen voor besmetting van de cliëntomgeving zorgen. Gebruik handschoenen daarom alleen voor de handeling waarvoor ze nodig zijn en doe ze gelijk na deze handeling uit. Bewaar losse handschoenen ook niet in een broekzak of tas. Zo wordt besmetting van de omgeving zo veel mogelijk voorkomen. Bovendien is controle op kwaliteit en houdbaarheidsdata dan niet meer mogelijk. Houd daarom handschoenen zoveel mogelijk in de oorspronkelijke verpakkingsdoos. Losse handschoenen kunnen eventueel maximaal een dagdeel bewaard worden in een ziplock-zakje.

Het materiaal van handschoenen is niet bestemd om te desinfecteren met hand- of oppervlaktedesinfectans of te wassen met water en zeep. De materialen van de handschoen kunnen hierdoor poreus worden, waardoor de handschoenen onvoldoende werken als persoonlijk beschermingsmiddel.

Uittrekken van handschoenen

Door onderstaande instructie te volgen voor het uittrekken van gebruikte handschoenen, wordt het risico op besmetting van de handen geminimaliseerd:

  • Pak een plooi aan de buitenkant van de handschoen, niet te dicht bij de rand van de manchet.
  • Trek de handschoen binnenstebuiten over de vingers uit.
  • Pak de handschoen in de palm van de andere hand of werp deze in de afvalbak.
  • Pak de andere handschoen bij de rand van de manchet en trek deze binnenstebuiten om de eerste handschoen heen.
  • Werp de handschoenen weg in de afvalbak.
  • Pas handhygiëne toe.
Normen en eisen

Handschoenen moeten een CE Conformité Européenne (Conformité Européenne)-markering hebben volgens de Europese Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen (EU) 2016/425 en voldoen aan bepaalde NEN Nederlandse norm (Nederlandse norm )-normen zoals beschreven in de SRI-richtlijn Persoonlijke beschermingsmiddelen in de langdurige zorg. Indien een medewerker een aantoonbare allergie heeft voor bepaalde materialen waarvan handschoenen gemaakt zijn (bijvoorbeeld latex of nitriel), kan er in overleg met de bedrijfsarts naar een alternatief gezocht worden dat ook voldoet aan de noodzakelijke normen en eisen.

Kosten en middelen

Het is de wettelijke plicht van de werkgever om voor juiste, passende en voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen te zorgen. De kosten hiervoor zijn voor de werkgever. De werkgever moet ook voorzien in instructies over gebruik en juiste werkwijze. Een zzp'er die zelfstandig werkt moet de juiste middelen zelf regelen. Als een zzp'er wordt ingehuurd ligt de verantwoordelijkheid bij de inhurende organisatie. De werknemer heeft als plicht de PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen) op de juiste manier te gebruiken.

Duurzaamheid en hergebruik

Vanuit het duurzaamheidsoogpunt is het van belang om handschoenen zo doelmatig mogelijk te gebruiken. Dit kan door onder andere handschoenen alleen te gebruiken wanneer nodig en werkzaamheden dusdanig te plannen (schoon-vuil) dat wisselen van handschoenen zo weinig mogelijk hoeft te gebeuren. Hergebruik van disposable handschoenen is niet toegestaan, omdat deze tijdens zorghandelingen besmet zijn geraakt. Daarnaast kunnen er ook geen twee paar handschoenen over elkaar worden gedragen. Dit zorgt voor een grotere kans dat de handschoenen kapotgaan en dat de onderste handschoenen worden besmet.

Gebaseerd op: SRI-richtlijn Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker en de SRI-richtlijn Persoonlijke beschermingsmiddelen in de langdurige zorg.

3.3 Beschermende kleding (schorten)

Aanbevelingen

Aandachtspunten bij het gebruiken van schorten:

  • Gooi disposable schorten direct na gebruik weg.
  • Verwissel een herbruikbaar stoffen schort na gebruik en bied deze aan voor reiniging.
  • Trek een schort op de volgende manier uit:
    • Maak de strik op de rug los en trek het binnenstebuiten uit of trek een halterschort uit over het hoofd en laat deze dubbel vallen op het onderste deel.
    • Rol van bovenaf het schort op door alleen contact te maken met de binnenzijde van het schort en rol losse koorden mee.
    • Gooi weg in een (vooraf opgehangen) afvalzak.
    • Pas handhygiëne toe.
  • Let op: vaak zal een schort onderdeel zijn van een combinatie van PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen). Zie voor een voorbeeldvolgorde van aan- en uittrekken module 3.4 Combinatie van PBM.

Overwegingen

Infectiepreventiemaatregelen
Indicaties voor het dragen van schorten

Een disposable schort wordt over de werkkleding gedragen bij iedere handeling waarbij kans bestaat op contact met lichaamsvloeistoffen. Hiermee kan besmetting van de kleding van de zorgverlener worden voorkomen. Een halterschort wordt gedragen als de voorzijde van de werkkleding vies en nat kan worden, bijvoorbeeld bij wondzorg. Als er een schort gedragen wordt om de medewerker zelf te beschermen, dan is een schort met lange mouwen noodzakelijk. Dit is bijvoorbeeld nodig wanneer de eigen kleding besmet kan worden met micro-organismen uit het milieu van de cliënt, bijvoorbeeld bij een cliënt met scabiës of het norovirus.

Bij het douchen van een cliënt worden vaak plastic schorten gebruikt. Deze vallen niet onder PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen). Deze schorten moeten worden gebruikt volgens het voorschrift van de fabrikant en moeten in ieder geval gewisseld worden als ze zichtbaar verontreinigd zijn.

Vervangen en uittrekken van schorten

Disposable schorten worden direct bij vervuiling vervangen. Tijdens zorghandelingen kan ook werkkleding vervuild raken. Als het niet mogelijk is om de werkkleding gelijk te vervangen, kan een disposable schort worden gebruikt over de werkkleding heen. Zo kan de zorgverlener toch doorwerken tot de werkkleding gewisseld kan worden.

Door onderstaande instructie te volgen voor het uittrekken van gebruikte schorten, wordt het risico op besmetting van de handen geminimaliseerd:

  • Maak de strik op de rug los en trek het binnenstebuiten uit of trek een halterschort uit over het hoofd en laat deze dubbel vallen op het onderste deel.
  • Rol van bovenaf het schort op door alleen contact te maken met de binnenzijde van het schort en rol losse koorden mee.
  • Gooi weg in een (vooraf opgehangen) afvalzak.
  • Pas handhygiëne toe.
Kosten en middelen

Er is een wettelijke plicht vanuit de Arbeidsomstandighedenwet dat de werkgever zorgt voor juiste, passende en voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen. De kosten zijn voor de werkgever, die ook zorg moet dragen voor instructies over gebruik en juiste werkwijze. Een zzp'er die zelfstandig werkt moet dit zelf regelen. Als een zzp'er wordt ingehuurd ligt de verantwoordelijkheid bij de inhurende organisatie. De werknemer heeft als plicht de PBM op de juiste manier te gebruiken.

Duurzaamheid en hergebruik

Disposable schorten zijn niet geschikt voor hergebruik, omdat zij bij gebruik mogelijk besmet zijn geraakt. Hergebruik geeft een groter risico op de verspreiding van pathogenen. Disposable schorten kunnen na gebruik in een plastic zak, die goed wordt gesloten, worden afgevoerd als huishoudelijk afval.

Vanuit het duurzaamheidsoogpunt kan ook gebruik worden gemaakt van herbruikbare wasbare schorten. Deze wasbare schorten kunnen dan door een professionele wasserij worden gewassen. Zie voor aanbevelingen rondom wassen van werkkleding ook module 2.1.

Gebaseerd op: SRI-richtlijn Persoonlijke beschermingsmiddelen in de langdurige zorg.

3.4 Combinatie van PBM

Aanbevelingen

  • Creëer een schone ruimte voor de medewerker, bij voorkeur in de gang, maar in ieder geval buiten het werkveld waar de zorgverlening plaatsvindt.
  • Stappen in de volgorde van aantrekken PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen) (schort, masker, handschoenen*):
    • Pas handhygiëne toe.
    • Trek het schort aan, sluit de buikkoorden achter op de rug.
    • Zet het mondneusmasker op en eventueel oogbescherming.
    • Doe de handschoenen aan.
  • Stappen in de volgorde van uittrekken PBM (handschoenen, schort, oogbescherming, oogbescherming*):
    • Trek handschoenen uit en gooi deze weg.
    • Pas handhygiëne toe.
    • Maak het schort los en trek het binnenstebuiten uit of trek een halterschort uit over het hoofd en laat deze dubbel vallen op het onderste deel.
    • Rol van bovenaf het schort op door alleen contact met de binnenzijde van het schort te maken en rol losse koorden mee.
    • Gooi weg in een (vooraf opgehangen) afvalzak.
    • Pas direct handhygiëne toe.
    • Zet de oogbescherming af.
    • Doe het mondneusmasker af: raak het masker niet aan bij het uitdoen, verwijder deze door middel van het elastiek of 'touwtjes'.
    • Gooi de PBM weg bij huishoudelijk afval.
    • Reinig en eventueel desinfecteer de oogbescherming.
    • Pas handhygiëne toe.
  • Zorg ervoor dat box(en) met PBM (handschoenen, schorten, gelaatsbescherming en mondneusmaskers) en eventueel reinigings- en desinfectiemiddelen aanwezig zijn in de instelling.

* Dit zijn twee voorbeelden van combinaties van PBM.

Overwegingen

Infectiepreventiemaatregelen
Noodzakelijke middelen

In het overgrote deel van de gevallen zullen handschoenen, schort en masker voldoen als een combinatie van PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen) bedoeld wordt. Een gelaatsbescherming wordt toegevoegd als er kans bestaat op spatten. Voor het dragen van een combinatie van PBM moet de medewerker alle noodzakelijke materialen bij zich hebben en bij voorkeur voor het betreden van kamer (of woning) aantrekken. Het samenstellen en op voorraad hebben van boxen voor isolatiezorg waarin de noodzakelijke PBM al in zit, kan behulpzaam zijn voor een correcte en snelle uitvoering van de isolatiemaatregelen.

Volgorde van aantrekken

De voorkeur wordt gegeven om bij het aantrekken van een jasschort met lange mouw eerst de jasschort aan te trekken en dan de handschoenen, waarbij deze over de manchetten/elastieken van de lange mouwen worden getrokken. Zo wordt voorkomen dat de huid ter hoogte van de polsen niet wordt beschermd en kunnen de handschoenen op de juiste wijze worden uitgetrokken/verwisseld.

Volgorde van uittrekken

Start bij het verwijderen altijd met het uittrekken van de handschoenen, gevolgd door handhygiëne en pas, na het verwijderen van alle persoonlijke beschermingsmiddelen, direct aansluitend weer handhygiëne toe. Deze volgorde en werkwijze van uittrekken is belangrijk om besmetting van handen, kleding en de cliëntomgeving te voorkomen.

Een halterschort wordt bij uittrekken over het hoofd gehaald of gebroken en valt dubbel op het onderste deel. Hierdoor wordt contact met de besmette voorzijde voorkomen.

Zie voor indicaties voor het dragen van PBM de SRI-richtlijn Isolatie in de langdurige zorg.

Gebaseerd op: SRI-richtlijn Persoonlijke beschermingsmiddelen in de langdurige zorg.

Module 4 Reiniging, desinfectie en opslag van materialen, middelen en oppervlakken

Deze module is onderverdeeld in drie submodules:

  • Reinigen en desinfecteren
  • Opslag van (steriele) materialen
  • Communicatie- en overige middelen

4.1 Reinigen en desinfecteren

Aanbevelingen

Schoonmaken regels en techniek

  • Maak eerst 'droog' (afstoffen, stofzuigen) schoon en daarna 'nat' (vochtig doekje, stomen, dweilen).
  • Maak schoon van 'schoon' naar 'vuil' en van 'hoog' naar 'laag'.
  • Maak alleen schoon met middelen die ook daadwerkelijk als schoonmaakmiddel worden verkocht, zoals een allesreiniger. Gebruik de middelen volgens de instructies op de verpakking.
  • Meng schoonmaakmiddelen nooit met andere middelen.
    Mengen geeft risico op giftige gassen, verlaagde kwaliteit en een slechter resultaat.
  • Draag handschoenen bij het reinigen van voorwerpen of oppervlakken waar lichaamsvloeistoffen op (kunnen) zitten. Kan je kleding bij het reinigen in contact komen met lichaamsvloeistoffen? Draag dan ook een wegwerpschort. Gooi de handschoenen en het schort weg na het reinigen.

Schoonmaken materialen en middelen

  • Gebruik dagelijks schone materialen.
  • Vervang schoonmaakmaterialen en sopwater als deze zichtbaar vuil zijn.
  • Gebruik bij het dweilen emmers met verschillende kleuren. Hierbij is rood voor toilet en badkamer. Zorg dat deze materialen niet in andere ruimten worden gebruikt. Gebruik doeken in dezelfde kleur als de emmers. Maak de dweil of mop nat in de emmer met schoon sop en spoel hem uit in de andere.
  • Spuit een oplossing van allesreiniger en water (in een fles of plantenspuit) op schoonmaakdoekjes voor het reinigen. Leeg deze flessen dagelijks, spoel om en laat drogen.
  • Was schoonmaakmaterialen zoals moppen en doeken na gebruik op 60 °C. Laat ze daarna drogen, aan de lucht of in een wasdroger. Of gebruik wegwerpmaterialen en gooi die direct na gebruik weg.
  • Maak schoonmaakmaterialen die niet in de wasmachine kunnen en niet weggegooid worden, zoals emmers en trekkers, na gebruik schoon en spoel ze af met water. Maak de materialen daarna handmatig droog, laat ze drogen op een schone ondergrond of hang ze op om te drogen (trekkers). Laat natte schoonmaakmaterialen na gebruik nooit in emmers achter, om te voorkomen dat ziekteverwekkers uitgroeien.
  • Zijn de schoonmaakmaterialen die handmatig worden gereinigd gebruikt bij het opruimen van bloed of andere lichaamsvloeistoffen met zichtbare bloedsporen? Dan moeten ze nadat ze zijn schoongemaakt ook worden gedesinfecteerd.
  • Vervang het filter van de stofzuiger zo vaak als de fabrikant voorschrijft.
  • Berg schoonmaakmaterialen en -middelen op in een aparte opslagruimte.

Schoonmaakschema's

  • Werk volgens een schoonmaakschema. Beschrijf hierin hoe vaak elk onderdeel schoongemaakt moet worden en op welke manier en wie welke schoonmaakactiviteit uitvoert (extern schoonmaakbedrijf, medewerkers interne facilitaire dienst, bewoners).

Desinfecteren

  • Desinfecteer alleen als er éérst is schoongemaakt. Desinfecterende middelen werken niet als iets nog vuil en stoffig is.
  • Desinfecteer, na reiniging, een oppervlak of voorwerp als er bloed of een andere lichaamsvloeistof met zichtbare bloedsporen op zit. Dit geldt ook als het bloed er al lang op zit; ook in oud bloed kunnen ziekteverwekkers overleven.
  • Is er in de ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instelling een ongewoon aantal personen met een (vermoedelijke) infectieziekte? Desinfecteer volgens afspraken die zijn gemaakt met de betrokken arts, deskundige infectiepreventie of de regionale GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst).
  • Draag bij het desinfecteren altijd handschoenen en pas handhygiëne toe. Draag ook een beschermend schort als de kleding vervuild kan raken met het bloed.
  • Desinfecteer alleen met middelen die zijn toegelaten door het Ctgb en/of gepubliceerd zijn op de website van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).
  • Gebruik een desinfectiemiddel volgens de gebruiksaanwijzing (op het etiket).
  • Meng een desinfecterend middel nooit met andere (schoonmaak)middelen. Bij het mengen kunnen giftige stoffen ontstaan.

Overwegingen

Reinigen

Er komt veel kijken bij een goede schoonmaak. Als er verkeerd wordt schoongemaakt, kunnen er ziekteverwekkers achterblijven of zelfs verspreid worden. Het is van belang dat (zorg)medewerkers een goede instructie ontvangen over de manier van schoonmaken en de middelen die ze hiervoor moeten gebruiken.

Schoonmaakregels en -technieken

De techniek van reinigen is van belang om optimaal resultaat te krijgen. Een droge reiniging (afstoffen, stofzuigen of vegen) verwijdert (grof) vuil en stof. Een natte reiniging, bijvoorbeeld door stomen, dweilen of vochtige doek, verwijdert klein vuil en aangekoekt vuil.

Door standaard te werken van schoon naar vuil en van hoog naar laag wordt zoveel mogelijk voorkomen dat schoongemaakte oppervlakken opnieuw vervuild raken, bijvoorbeeld door neerdwarrelend stof of vervuild schoonmaakmateriaal. Ook zijn er plaatsen en plekken die mensen veel aanraken, zoals deurknoppen, lichtschakelaars en doorspoelknoppen. Deze dienen tijdens het reinigen altijd en grondig gereinigd te worden.

Bij het reinigen van materialen, middelen of oppervlakken waar lichaamsvloeistoffen, zoals bloed, speeksel of urine, op (kunnen) zitten, is het belangrijk dat de (zorg) medewerker handschoenen draagt. Als er een risico is dat kleding in contact komt met lichaamsvloeistoffen, dan wordt geadviseerd ook een schort te dragen tijdens het schoonmaken.

Omgaan met schoonmaakmaterialen en -middelen

Het is belangrijk dat schoonmaakmiddelen gebruikt worden met het doel waarvoor zij gemaakt zijn en dat de instructie op de verpakking hiervoor wordt gevolgd, voor een optimaal en betrouwbaar resultaat.

De schoonmaakmaterialen dienen dagelijks schoon te zijn. Er kan gewerkt worden met wasbare materialen indien de fabrikant een wasinstructie heeft. Wegwerpmaterialen worden dagelijks vervangen en als zij zichtbaar vervuild zijn. Sopwater wordt ook vervangen bij zichtbare verontreiniging en wordt ruimtegebonden gebruikt.

Voor het dweilen wordt een systeem van gekleurde emmers en doeken geadviseerd om overzicht en structuur te geven, zodat er telkens met dezelfde materialen in dezelfde ruimte gewerkt wordt. Dit geeft minder kans op besmettingen van de ene ruimte naar de andere ruimte, zoals van sanitaire ruimtes naar andere ruimtes. Door schoonmaakmaterialen zoals emmers en trekkers direct te spoelen en goed droog te maken, wordt voorkomen dat micro-organismen in achtergebleven water kunnen uitgroeien in de materialen. Schoonmaakmaterialen worden in een aparte afsluitbare kast/ruimte opgeslagen.

Indien er gewerkt wordt met sprayflacons met een schoonmaakmiddel, spuit dan het middel op een schoonmaakdoekje voor het reinigen. Leeg deze flessen dagelijks, spoel ze om en laat ze drogen zodat er in de flessen en spraysystemen geen restanten achterblijven.

Gebruik stofzuigers en andere machinale reinigers volgens het voorschrift van de fabrikant, let vooral op het tijdig vervangen van filter(systemen).

Schoonmaakschema's

Door te werken met een schoonmaakschema wordt voorkomen dat onderdelen of ruimtes worden overgeslagen. Een volledig schoonmaakschema beschrijft iedere ruimte en/of voorwerp en hoe vaak en wanneer deze moet worden schoongemaakt en op welke manier. Ook is het van belang in een logboek de schoonmaakschema's af te vinken, vooral als er verschillende personen de schoonmaak uitvoeren. Het is ook belangrijk om heldere protocollen en werkinstructies te hebben over wie verantwoordelijk is voor welke schoonmaaktaak. In sommige ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instellingen zijn schoonmaaktaken verdeeld tussen externe schoonmaakbedrijven, medewerkers van de interne facilitaire dienst en bewoners.

Onder Downloads is een voorbeeldschoonmaakschema te vinden.

Desinfecteren

In sommige gevallen is het reinigen van voorwerpen en oppervlakken onvoldoende en moet er na het reinigen ook worden gedesinfecteerd.

Indicaties

Desinfectie is nodig wanneer een oppervlak of voorwerp vervuild is met lichaamsvloeistoffen, bijvoorbeeld bloed, of als het in contact is geweest met slijmvliezen en bij sommige infectieziekten. Het kan ook worden geadviseerd door de regionale GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst), arts of deskundige infectiepreventie desinfectie omdat er bij een ongewoon aantal personen een (vermoeden van) een infectieziekte is of een uitbraak en er tijdelijk extra maatregelen gelden voor reiniging en desinfectie.

Technieken en toegestande middelen

Volg de gebruikersinstructies op de verpakking. Draag handschoenen tijdens het desinfecteren en ook een beschermend schort als de kleding ook vervuild kan raken met lichaamsvloeistoffen zoals bloed. Volg instructies van het product voor de inwerktijd en werkingsspectrum. Het werkingsspectrum geeft aan tegen welke micro-organismen het product werkt. Het product moet geschikt zijn voor de gezondheidszorg en moet een (partiële) virusclaim hebben. Betrek hierbij altijd de GGD of een deskundige infectiepreventie.

Alleen desinfectiemiddelen die zijn toegelaten kunnen worden gebruikt. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt of een desinfectiemiddel goed werkt en veilig is. Ook stelt het Ctgb Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides (Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides) vast waar, waarvoor en hoe het gebruikt mag worden. Dit staat in de gebruiksaanwijzing op het etiket. Een toegelaten middel herken je aan het etiket van het product: hier hoort een vijfcijferig nummer te staan met daarachter de letter N (bijvoorbeeld 23456N) of de letters EU Europese Unie (Europese Unie) of NL met daarachter 11 cijfers (bijvoorbeeld NL-1234567-0001).

Middelen die zijn toegelaten staan ook op de website van het Ctgb en op de website van de European Chemicals Agency (ECHA). Op de website van het Ctgb is voor elk toegelaten middel het Actueel gebruiksvoorschrift opgenomen. Op ECHA European Chemicals Agency (European Chemicals Agency)-website staat deze informatie in de Summary of Product Characteristics (SPC). In dit gebruiksvoorschrift staat waarvoor het middel gebruikt mag worden en tegen welke micro-organismen het effectief is. Ook staat er hoe het middel te gebruiken. Daarnaast moet de fabrikant op de verpakking melden waarvoor het middel gebruikt mag worden.

Overwegingen vanuit arboperspectief

Desinfectiemiddelen kunnen schadelijk zijn voor de gezondheid van de medewerker. Gebruik de juiste beschermingsmiddelen en desinfecteer alleen als er een indicatie voor is. De uitvoering van reiniging van het huishouden/de cliëntomgeving wordt niet uitgevoerd door de verpleegkundigen, maar door huishoudelijk personeel bij wie gerichte begeleiding, scholing en toezicht om naast reinigen te desinfecteren ontbreekt. Desinfectie vereist deskundigheid waarvoor medewerkers scholing en training moeten ontvangen. Als de genoemde onderdelen ontbreken, kan dat leiden tot (gezondheids)risico's voor de medewerker en resistentieontwikkeling van micro-organismen.

Duurzaamheid en hergebruik

Desinfectiemiddelen kunnen schadelijk zijn voor materialen en de omgeving en kunnen daarnaast antibioticaresistentie veroorzaken. De Gezondheidsraad heeft een advies (2016) uitgebracht waarbij terughoudendheid van het gebruik van desinfectantia werd geadviseerd. Probeer het gebruik van desinfectiemiddelen in de ggz daarom te beperken en alleen te desinfecteren als het echt nodig is.

Gebaseerd op: SRI-richtlijn Reiniging, desinfectie en sterilisatie (herbruikbare) medische hulpmiddelen en SRI-richtlijn Reiniging en desinfectie van ruimten.

4.2 Opslag van (steriele) materialen

Aanbevelingen

  • Besteed het sterilisatieproces (bij voorkeur) uit aan een externe organisatie, zoals een ziekenhuis of een externe CSA. Gebruik deze gesteriliseerde instrumenten niet langer dan de aangegeven uiterste gebruiksdatum.
  • Sla steriele materialen apart van niet-steriele materialen op in een stofvrije ruimte zoals een afsluitbare kast, lade of box.
  • Berg steriel verpakte instrumenten voorzichtig op:
    • Prop ze niet in kastjes en laatjes.
    • Hanteer het fifo-principe (first in, first out).
    • Bewaar ze niet op plaatsen waar ze nat kunnen worden, zoals het aanrecht.
    • Bewaar ze niet op de vloer.
    • Maak geen bundels van de steriele verpakkingen; gebruik ook geen nietjes, paperclips of elastiekjes.
    • Schrijf of stempel niet op de verpakking.
    • Controleer de houdbaarheidsdatum van steriele materialen maandelijks en vóór gebruik. Gebruik de materialen niet na deze datum.
  • Transporteer de verpakkingen in een goed afsluitbare schone kunststof box.
  • Gebruik de instrumenten niet als de verpakking:
    • beschadigd of gescheurd is;
    • (deels) geopend is;
    • vochtig is of vochtkringen vertoont of vuil is geworden.

Overwegingen

Infectiepreventiemaatregelen
Steriliseren

Sommige materialen en medische hulpmiddelen moeten steriel zijn voordat ze worden gebruikt bij een zorghandeling, zoals bij bepaalde zorghandelingen waarbij er direct contact is met de slijmvliezen of de huidbarrière doorbroken is. Het proces van steriliseren is een machinaal proces waarvoor veel wettelijke eisen gelden voordat een product daadwerkelijk steriel is. Ggz-instellingen kunnen dit proces uitbesteden aan een organisatie die hiervoor de middelen en expertise heeft, zoals een ziekenhuis of een externe Centrale Sterilisatie Afdeling (CSA). Op deze wijze is het proces van sterilisatie geborgd.

Opslag en transport

Steriel verpakte instrumenten blijven alleen steriel als de verpakking droog en onbeschadigd is. Door ze op te slaan in afsluitbare kasten met voldoende ruimte wordt aan deze eisen voldaan. Opslag in een ruimte waar het nat/vochtig is of op de vloer wordt afgeraden. Ook bundelen met elastieken of schrijven of stempelen op de verpakking geeft een risico op het beschadigen of scheuren van de verpakking. Sla de producten altijd op volgens het first-in-first-out (fifo)-principe. Op deze wijze wordt voorkomen dat producten niet meer gebruikt kunnen worden, omdat zij over de houdbaarheidsdatum zijn. Transporteer steriel verpakte instrumenten en hulpmiddelen altijd in goed afgesloten en schone boxen. Zo wordt voorkomen dat verpakking beschadigen of scheuren.

Controle

Maandelijkse controle van de houdbaarheidsdata van de (steriele) materialen voorkomt het werken met materialen die (mogelijk) niet meer steriel zijn. Kapotte, beschadigde of vochtige verpakkingen kunnen niet meer gebruikt worden.

Gebaseerd op: SRI-richtlijn Reiniging, desinfectie en sterilisatie (herbruikbare) medische hulpmiddelen.

4.3 Communicatie- en overige middelen

Aanbevelingen

Communicatiemiddelen

  • Gebruik zoveel mogelijk een touchscreen in plaats van een keyboard (telefoon/tablet/laptop).
  • Gebruik communicatiemiddelen alleen met schone handen en niet tijdens cliëntgebonden werkzaamheden. Indien het noodzakelijk is om tijdens cliëntgebonden werkzaamheden een mobiel communicatiemiddel te gebruiken: pas handhygiëne toe voor en na het gebruik van het mobiele communicatiemiddel.
  • Reinig communicatiemiddelen:
    • aan het begin en einde van de dienst;
    • voor terugplaatsing of opslaan van het communicatiemiddel;
    • na contact met lichaamsvloeistoffen;
    • na contact met handschoenen tijdens zorgmomenten;
    • als het communicatiemiddel in aanraking is geweest met de cliënt of diens omgeving.
  • Desinfecteer communicatiemiddelen alleen als ze in aanraking zijn geweest met een lichaamsvloeistof of op indicatie van de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) of deskundige infectiepreventie.
  • Gebruik alleen reinigings- en desinfectiemiddelen die geschikt zijn voor het reinigen en desinfecteren van communicatiemiddelen.
  • Plaats communicatiemiddelen indien mogelijk op een schone plek, bijvoorbeeld in een plastic zak.

Overwegingen

Infectiepreventiemaatregelen
Communicatiemiddelen

Uit onderzoek bleek dat telefoons die artsen bij zich hadden besmet waren met pathogenen (Brady et al., 2012). Om die reden wordt dan ook geadviseerd om alleen middelen en materialen mee te nemen die goed te reinigen zijn. Door het gebruiken van een flatscreen in plaats van een keypad zijn er minder richeltjes en oppervlakken waar bacteriën zich tussen kunnen vestigen. Ook is een glad oppervlak gemakkelijker te reinigen (Pal et al., 2013).

Gebruik een beschermende hoes als het apparaat niet tegen reiniging kan. Deze hoes moet wel goed te reinigen zijn. Gebruik alleen reinigings- en desinfectiemiddelen die geschikt zijn voor het reinigen en desinfecteren van communicatiemiddelen.

Momenten van reinigen

Reinig communicatiemiddelen:

  • aan het begin en einde van de dienst;
  • voor terugplaatsing of opslaan van het communicatiemiddel;
  • na contact met lichaamsvloeistoffen;
  • na contact met handschoenen tijdens zorgmomenten;
  • als het communicatiemiddel in aanraking is geweest met de cliënt of diens omgeving.
Momenten van desinfecteren

Desinfecteer de communicatiemiddelen alleen als ze in aanraking zijn geweest met een lichaamsvloeistof, of op indicatie van de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) of deskundige infectiepreventie.

Gebaseerd op: SRI-richtlijn Reiniging, desinfectie en sterilisatie (herbruikbare) medische hulpmiddelen en aangevuld met relevante literatuurartikelen.

Module 5 Accidenteel bloedcontact

Aanbevelingen

Prik-, spat-, snij-, krab- en bijtaccidenten

  • Ontwikkel een protocol voor prik-, spat-, snij-, krab- en bijtaccidenten (door implementatie van de landelijke richtlijn Prikaccidenten) en stel de medewerkers hiervan op de hoogte.
    Het is van belang werknemers goed voor te lichten over de risico's en vooral hoe deze zoveel mogelijk te voorkomen.
  • Beschrijf hierin in ieder geval de volgende stappen:
    1. Laat het wondje goed doorbloeden.
    2. Spoel het wondje (of de slijmvliezen) met water of fysiologisch zout.
    3. Ontsmet het wondje (slijmvliezen niet) met een wonddesinfecterend middel, voorzien van een RVG Register Verpakte Geneesmiddelen (Register Verpakte Geneesmiddelen)-nummer.
    4. Dek een wondje af.
    5. Meld het accident direct.
      Neem in het protocol de contactgegevens op van de personen/instantie(s) aan wie het accident gemeld moet worden en waar 24/7 specifieke expertise en deskundige hulp beschikbaar is om het accident te laten beoordelen en zo nodig behandeling in gang te zetten. Maak zo nodig onderscheid tussen meldingen binnen en buiten kantooruren. Ook moet aandacht zijn voor nazorg.
  • Bij melding wordt een risico-inschatting gemaakt en worden eventuele vervolgstappen bepaald. Noteer hiervoor de volgende gegevens:
    • de personen die bij het accident zijn betrokken;
    • het type verwonding (bijvoorbeeld prik- of bijtwond, is er sprake van een bloeding);
    • het materiaal waarmee/de wijze waarop iemand verwond is (het type naald in het geval van een prikaccident, diepte van een bijtwond).
  • Registreer en analyseer periodiek de incidenten/risicovolle situaties.

Veilig werken met medische hulpmiddelen

  • Voorkom prikaccidenten door het beschikbaar stellen van veiligenaaldsystemen en bloedafnamesystemen en een goede instructie over (en toezicht op) juist gebruik.
  • Het werken met veilige naalden is een wettelijke verplichting van het Arbobesluit artikel 4.97. Gebruik veiligenaaldsystemen met een ingebouwde beveiliging.
  • Vanuit het Arbobesluit artikel 4.97 geldt een verbod op recappen: zet hoesjes nooit terug over de naald (dit is wettelijk verboden).
  • Buig, breek of manipuleer naalden nooit tijdens gebruik, tenzij de instructie van de fabrikant dit toestaat.

Omgang met en afvoer van scherpe voorwerpen

  • Zorg dat de naaldcontainer tijdens het prikken binnen handbereik staat.
  • Gooi naalden en andere scherpe wegwerpinstrumenten die de huid of slijmvlies doorboren direct na gebruik in een naaldcontainer met het UN United Nations (United Nations)-keurmerk. Gooi het scherpe afval nooit in een gewone afvalemmer.
  • Vervang naaldcontainers wanneer ze tot de maximale vullijn (2/3) vol zitten. Sluit het deksel, bewaar de containers altijd in een gesloten ruimte en lever de volle naaldcontainer in volgens het protocol van de instelling. Zet direct een nieuwe naaldcontainer neer.
  • Maak bij ambulante ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg) afspraken met een afvalverwerkingsbedrijf dat een VHIB-nummer heeft vanuit de Wet milieubeheer over de afvoer van een volle naaldcontainer. Soms gaat de afvoer via een intramurale zorginstelling, de apotheek of via de gemeente. Zij zijn dan verantwoordelijk voor het aanbieden van de naaldencontainer bij een geschikte afvalverwerker.

Vaccinatie hepatitis B

  • Maak een beleid voor het aanbieden van een hepatitis B-vaccinatie aan medewerkers die een risico lopen op hepatitis B.

Overwegingen

Beleid voor accidenteel bloedcontact

Indien ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instellingen en organisaties voor ambulante ggz een protocol voor prik-, spat-, snij-, krab-en bijtaccidenten hebben, is goede informatie over hoe te handelen beschikbaar voor medewerkers. Dit verkleint de kans dat medewerkers (of cliënten) bij zo'n accident een infectieziekte oplopen. Speciale aandacht is nodig voor de groep van studenten/stagiaires. Zij zijn vaak onbekend met deze risico's en met de relevante protocollen.

Risicovolle handelingen

Handelingen waarbij er gewerkt wordt met scherpe voorwerpen, zoals naalden of messen, geven een risico op accidenteel bloedcontact tussen een zorgmedewerker en een cliënt. Maar ook in zorgsituaties waarbij er sprake is van krabben of bijten kan er overdracht plaatsvinden tussen bloed van een cliënt en een zorgmedewerker. Als er een accident plaatsvindt, moet er een protocol gevolgd worden gebaseerd op de landelijke richtlijn Prikaccidenten van de LCI. Het is belangrijk dat medewerkers weten dat er een protocol is, waar zij dit kunnen vinden en wat zij moeten doen en melden in geval van een accident.

Veilig werken met medische hulpmiddelen
Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)

Medewerkers kunnen zichzelf beschermen bij risicovolle handelingen door het dragen van PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen), zie ook module 3 van deze handreiking en de SRI-richtlijn Persoonlijke beschermingsmiddelen in de langdurige zorg.

Naalden

In het Arbeidsomstandighedenbesluit, hoofdstuk 4, artikel 4.97 staat dat werkgevers verplicht zijn hun medewerkers te beschermen tegen biologische agentia. Hieruit volgt dat de werkgever een aantal maatregelen treft om (de gevolgen van) accidenteel bloedcontact te voorkomen en zo medewerkers te beschermen. Daarnaast is het vanuit deze wet verplicht om te werken met naalden met veiligheidsmechanismen en is er een verbod op het terugsteken van hoezen op gebruikte naalden (recappen). Naalden en andere scherpe medische disposable hulpmiddelen die de huid of slijmvliezen doorboren, dienen na gebruik direct in een naaldcontainer gegooid te worden. Buig, breek of manipuleer naalden nooit tijdens gebruik. Een uitzondering mag alleen worden gemaakt als de fabrikant aangeeft dat deze handelingen bij dit product veilig kunnen worden toegepast.

Toedieningspennen en bloedsystemen

Toedieningspennen worden gebruikt om medicatie toe te dienen, bijvoorbeeld insuline. Deze kunnen door de cliënt zelf bediend worden, maar ook door een zorgmedewerker. Toedieningspennen dienen altijd cliëntgebonden gebruikt te worden en, indien de zorgmedewerker deze bedient, voorzien te zijn van een veiligheidssysteem voor de naald.

Bloedafnamesystemen voor bloedafname bij een cliënt zijn in principe altijd gesloten systemen, waardoor er minder risico is op blootstelling aan bloed. Soms wordt er gewerkt met een open afnamesysteem, wat een groter risico geeft. Het is dan van belang om handschoenen te dragen en bij onrustige cliënten een spatbril.

Omgang met en afvoer van scherpe voorwerpen

Het risico op prikaccidenten wordt ook verlaagd door gebruikte naalden en andere scherpe voorwerpen die de huid of slijmvlies doorboren op de juiste wijze af te voeren in een naaldcontainer en nooit in een gewone afvalemmer. Ook bij ambulante zorg is het gebruik van een naaldcontainer noodzakelijk. Een naaldcontainer moet voorzien zijn van een UN United Nations (United Nations)-keurmerk. Naaldcontainers zijn vol als ze tot de maximale vullijn (2/3) gevuld zijn. Dan dienen ze gesloten te worden en volgens een vast protocol afgevoerd te worden.

Vervoer en afvalverwerking

Naaldcontainers raken in de praktijk snel vol. Het is daarom van belang dat de afmetingen en het volume van de naaldcontainer is afgestemd op de grootte van het scherpe materiaal dat in het werkproces wordt gebruikt. Een naaldcontainer is alleen bestemd voor scherp afval. Gebruikte materialen met lichaamsvloeistoffen, zoals gazen en handschoenen, horen niet in de naaldcontainer.

Volle naaldcontainers worden afgesloten en zonder te schudden afgevoerd volgens de geldende wettelijke afvalregels als specifiek ziekenhuisafval conform het Landelijke afvalbeheerplan (LAP3). Bij extramurale/ambulante zorgverlening en/of zorg aan huis is het van belang dat er afspraken worden gemaakt met een afvalverwerkingsbedrijf dat een VHIB-nummer heeft vanuit de Wet milieubeheer. Soms gaat de afvoer via een intramurale zorginstelling, de apotheek of via de gemeente. Zij zijn dan verantwoordelijk voor het aanbieden van de naaldcontainer bij een geschikte afvalverwerker.

Vaccinatie hepatitis B

Bij prik-, spat-, snij-, krab- en bijtaccidenten is er een risico op bloedoverdraagbare aandoeningen. Voor besmetting met het hepatitis B-virus kan een medewerker zich beschermen door vaccinatie. Vanuit de wet is een werkgever verplicht om een HBV hepatitis B virus (hepatitis B virus)-vaccinatie aan te bieden aan alle (zorg)medewerkers die risico lopen op een HBV-besmetting.

Gebaseerd op: SRI-richtlijn Accidenteel bloedcontact en de LCI-richtlijn Prikaccidenten.

Module 6 Infectiepreventie bij MRSA en BRMO

Deze module is onderverdeeld in twee submodules:

  • Infectiepreventie bij MRSA Methicilline-resistente Staphylococcus aureus (Methicilline-resistente Staphylococcus aureus )
  • Infectiepreventie bij BRMO bijzonder resistente micro-organismen (bijzonder resistente micro-organismen)

Voor andere infectieziekten, zoals scabiës, wordt verwezen naar de betreffende specifieke SRI-richtlijn en de SRI-richtlijn Isolatie.

6.1 Infectiepreventie bij MRSA

Aanbevelingen

MRSA-beleid, meldingsplicht en bron- en contactonderzoek

  • Zorg dat er in een ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instelling een MRSA-protocol aanwezig en geïmplementeerd is. Hierin dient ook de risico-inschatting te zijn beschreven van de cliënt bij opname. Zie hiervoor de SRI-richtlijn MRSA in de langdurige zorg.
  • Ook bij ambulante zorgverlening wordt er gewerkt met een MRSA-protocol.
  • Betrek bij het opstellen van MRSA-beleid een inhoudsdeskundige zoals een deskundige infectiepreventie en/of een arts-microbioloog en/of GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst).
  • Meld een MRSA-cluster van twee of meer gevallen altijd bij de GGD.
  • Voer bij een MRSA-geval altijd een bron- en contactonderzoek uit zoals beschreven in de LCI-richtlijn Staphylococcus aureus-infecties inclusief MRSA-infecties en -dragerschap.

Isolatiemaatregelen voor cliënten

Bij zorg aan cliënten met MRSA in een ggz-instelling geldt:

  • Huisvest/verpleeg/verzorg cliënten uit risicocategorie 1 en 2 en bij voorkeur ook cliënten uit risicocategorie 3 in een eenpersoonskamer met eigen sanitair.
  • Huisvest/verpleeg/verzorg cliënten met een MRSA die bewezen onderdeel is van een cluster, of een cliënt met risicofactoren voor verspreiding zoals persisterende huidlaesies of abcessen, altijd op een eenpersoonskamer met eigen sanitair.
  • De deur van de kamer is gesloten bij zorghandelingen, schoonmaak, als er zeer uitgebreide huidlaesies aanwezig zijn of in een uitbraaksituatie. In andere situaties kan de deur open zijn.
  • De cliënt mag wél buiten de kamer aan sociale activiteiten deelnemen of naar een dagbehandeling, mits de cliënt van categorie 1 of 2: afgedekte wonden of aan-/afgesloten sondes of drains, PEG-sonde of katheter heeft en geen mogelijke
    infectiebronnen als abcessen, furunkels of chronische luchtweginfecties met MRSA in het luchtwegsecreet. Instrueer in dat geval de cliënt over handhygiëne. Gebruik van gemeenschappelijk sanitair is niet toegestaan.
  • Leg cliënten met MRSA uit wanneer en hoe ze handhygiëne moeten toepassen.

Bij zorg aan cliënten met MRSA in een ambulante ggz-voorziening of poliklinische ggz geldt:

  • Zorgverlening in een aparte ruimte is niet nodig.
  • De cliënt mag woning/kamer verlaten en deelnemen aan (sociale) activiteiten, mits de cliënt van categorie 1 of 2: afgedekte wonden of aan-/afgesloten sondes of drains, PEG-sonde of katheter heeft en geen mogelijke infectiebronnen als abcessen, furunkels of chronische luchtweginfecties met MRSA in het luchtwegsecreet. Instrueer in dat geval de cliënt over handhygiëne.
  • Medewerkers gebruiken PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen) conform het MRSA-protocol van de zorginstelling tijdens de zorg waarbij er sprake is van direct contact met de cliënt.
  • Plan indien mogelijk, de cliënt als laatste op het programma.

Gebruik van PBM

  • Houd de groep medewerkers voor de cliënt zo klein mogelijk om de kans op verspreiding zo klein mogelijk te houden.
  • Bezoekers/mantelzorgers die lichamelijke verzorgende handelingen uitvoeren, nemen dezelfde maatregelen als medewerkers.
  • Laat medewerkers met psoriasis of eczeem geen cliënten met MRSA verzorgen. Mensen met deze huidafwijkingen raken sneller gekoloniseerd door de bacterie en zijn moeilijker te behandelen.
  • Draag bij MRSA-risicocategorie 1 en 2 handschoenen, een wegwerpschort met lange mouwen en een chirurgisch mondneusmasker type IIR met neusklem tijdens:
    • de verzorging van de cliënt;
      Onder verzorging valt ook het tillen en rechtop zetten van de cliënt en het opschudden van kussens.
    • de schoonmaak van de kamer en het sanitair van de cliënt;
    • het opmaken en afhalen van het bed.
  • Trek bovengenoemde persoonlijke beschermingsmiddelen aan voordat je de kamer binnengaat. Zie ook module 3.4 Combinatie van PBM.
    Zo voorkom je besmetting van de (werk)kleding.
  • Trek na bovenstaande handelingen bij de cliënt de persoonlijke beschermingsmiddelen uit. Doe dit in de kamer van de cliënt en volg hierbij de volgende stappen in onderstaande volgorde:
    • Trek de handschoenen uit en gooi ze weg.
    • Desinfecteer de handen met handdesinfectans of was ze met water en zeep.
    • Trek het schort uit en gooi deze weg.
    • Doe het mondneusmasker af. Houd hierbij alleen de zijkant van het masker of de elastiekjes bij de oren vast om besmetting van de handen te voorkomen. Gooi het masker direct weg.
      Om de persoonlijke beschermingsmiddelen weg te gooien, moet er een pedaalemmer of afvalbak zonder deksel, met afvalzak, aanwezig zijn in de kamer van de cliënt!
    • Desinfecteer of was de handen direct na het verlaten van de kamer opnieuw.
  • Bij MRSA-risicocategorie 3 en 4 volstaan de basisinfectiepreventiemaatregelen die gelden in situaties waarin er geen sprake is van MRSA.
  • Geef medewerkers en familieleden voorlichting over MRSA.

Reiniging en desinfectie

  • Volg de aanbevelingen voor extra maatregelen voor reiniging en desinfectie van de SRI-richtlijn MRSA in de langdurige zorg.
  • Voer een einddesinfectie uit op de laatste dag van de eradicatiebehandeling, ook al is de cliënt nog opgenomen of na ontslag van categorie 1-cliënten en bij categorie 2-cliënten als de uitslag van de MRSA-test niet bekend is op het moment van ontslag, overplaatsing of overlijden. Voor categorie 3 en bij ambulante ggz is geen einddesinfectie nodig.
  • Raadpleeg een deskundige infectiepreventie of de regionale GGD voor een vertaling van de aanbevelingen over reiniging en desinfectie die passend is voor de lokale situatie in de ggz-instelling, ggz-afdeling of ambulante ggz.

Omgang wasgoed, afval en afwas

  • Wasgoed op reguliere wijze wassen. Draag als zorgverlener volledige PBM (zoals beschreven) bij de omgang met vuil wasgoed.
  • Serviesgoed kan op reguliere wijze worden afgewassen. Een medewerker moet wel handhygiëne toepassen na het opruimen van het servies.
  • Bezoekers hoeven alleen maatregelen te nemen als zij langskomen op een moment dat de cliënt persoonlijke (wond)verzorging krijgt.

MRSA-dragerschap en MRSA-behandeling bij medewerkers

  • Het vaststellen van (risico op) MRSA bij medewerkers moet vastgelegd zijn in het MRSA-protocol van de instelling op basis van de SRI-richtlijn MRSA in de langdurige zorg.
  • Voor diagnostiek, behandeling en het instellen van een (tijdelijk) werkverbod in de directe cliëntenzorg moet overleg plaatsvinden met de bedrijfsarts, arts-microbioloog en/of deskundige infectiepreventie en/of GGD.

Overwegingen

Infectiepreventiemaatregelen

Wanneer er bij een cliënt MRSA is geconstateerd, dan moeten er passende maatregelen genomen worden. Het is van belang om bij een cliënt met MRSA een inhoudsdeskundige te raadplegen, zoals een deskundige infectiepreventie. Die kan adviseren over de te nemen infectiepreventiemaatregelen, waaronder de isolatiezorg en het bron- en contactonderzoek.

Meldplicht en bron- en contactonderzoek

Ggz-instellingen en ook ambulante zorginstellingen zijn verplicht van de Wet publieke gezondheidszorg (Wpg) melding te maken bij twee of meer gevallen van een MRSA-infectie. Er is dan sprake van een cluster buiten het ziekenhuis. Dit valt wettelijk in de categorie van meldingsplichtige ziekten groep C. Veelal is er dan ook sprake van een indicatie voor bron- en contactonderzoek.

Inhoudsdeskundigen zoals een functionaris van de regionale GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) (arts/verpleegkundige infectieziektebestrijding, deskundige infectiepreventie) en/of een arts-microbioloog of deskundige infectiepreventie buiten de GGD kunnen ondersteunen bij het uitvoeren van een bron- en contactonderzoek om het MRSA-cluster in kaart te brengen en een uitbraak in te dammen op basis van de LCI-richtlijn Staphylococcus aureus-infecties inclusief MRSA-infecties en -dragerschap.

MRSA-risicocategorieën cliënten en medewerkers

Tabellen 2 en 3 hieronder geven een beknopte omschrijving van de risicocategorieën voor zowel cliënten als medewerkers. Om te bepalen in welke categorie een cliënt valt, raadpleeg altijd een deskundige infectiepreventie of de regionale GGD. Zie ook de SRI-richtlijn MRSA in de langdurige zorg.

Tabel 2: MRSA-risicocategorieën voor cliënten 
MRSA-risicocategorie cliëntDefinitie
Categorie 1: MRSA-positief

Bevestigde MRSA (S. Aureus complex)

Follow-up cliënt: de MRSA-positieve cliënt onderging behandeling, maar heeft nog geen drie opeenvolgende sets negatieve MRSA-testen met tussenpozen van minimaal zeven dagen

Categorie 2: hoog risico op MRSA

Cliënt met hoog risico op MRSA-dragerschap

De risicofactoren worden bepaald door:

  • onbeschermd contact MRSA+ persoon;
  • bepaalde verblijfsduur in buitenlandse zorginstelling;
  • verblijf in een vluchtelingenopvang;
  • soort contact levende varkens of vleeskalveren of vleeskuikens.
Categorie 3: laag risico op MRSA

Cliënt met een matige verhoogd risico op MRSA

De risicofactoren worden bepaald door:

  • onbeschermd contact MRSA+ persoon
  • bepaalde verblijfsduur in buitenlandse zorginstelling*
  • follow up traject na MRSA-dragerschap
  • voortdurende blootstelling
Categorie 4: geen verdenking op MRSACliënten die niet in 1 van de 3 bovenstaande categorieën vallen.
Tabel 3: Risicocategorieën voor medewerkers
MRSA-risicocategorie medewerkerDefinitie
Categorie 1: MRSA+

Bevestigde MRSA (S. Aureus complex)

Follow-up medewerker: de MRSA-positieve medewerker ondergaat behandeling of heeft nog geen drie opeenvolgende negatieve MRSA-sets met tussenpozen van minimaal zeven dagen (module 4). Uitzondering hierop is de medewerker met ongecompliceerd MRSA-dragerschap die voor de start van de behandeling al negatief was (risicocategorie 3).

Categorie 2: hoog risico op MRSA

Medewerker met hoog risico op MRSA-dragerschap

De risicofactoren worden bepaald door:

  • onbeschermd contact MRSA+ persoon
  • bepaalde verblijfsduur in buitenlandse zorginstelling als cliënt/patiënt*
  • al dan niet in combinatie met de aanwezigheid van één of meerdere risicofactoren voor MRSA
Categorie 3: laag risico op MRSA

Medewerker met een laag risico op MRSA

De risicofactoren worden bepaald door:

  • onbeschermd contact MRSA+ persoon
  • bepaalde verblijfsduur in buitenlandse zorginstelling
  • follow up-traject na MRSA-dragerschap
  • voortdurende blootstelling
  • werkzaam in de vluchtelingenopvang
Categorie 4: geen verdenking op MRSAMedewerkers die niet in 1 van de 3 bovenstaande categorieën vallen.

* Risicofactoren voor MRSA-dragerschap zijn: 

  • een invasieve ingreep in een buitenlands ziekenhuis;
  • chronische infecties of persisterende huidlaesies die in de buitenlandse zorginstelling ontstaan zijn en nog steeds aanwezig zijn bij opname in de Nederlandse zorgorganisatie;
  • infectiebronnen zoals abcessen of furunkels die in de buitenlandse zorginstelling ontstaan zijn en nog steeds aanwezig zijn bij opname in de Nederlandse zorgorganisatie.
Isolatiemaatregelen

(Zorg)handelingen waarbij er een verhoogd risico is op verspreiding van MRSA naar een medewerker of een cliënt, moeten uitgevoerd worden in een aparte ruimte met eigen sanitaire voorzieningen. Welke maatregelen genomen dienen te worden, is afhankelijk van de MRSA-risicocategorie waarin de cliënt valt. Zie hiervoor ook de SRI-richtlijn MRSA in de langdurige zorg, SRI-richtlijn Isolatie en Persoonlijke beschermingsmiddelen per MRSA-risicocategorie cliënt.

Voor ambulante ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg) gelden andere aanbevelingen voor isolatie. Er is geen thuisisolatie voor cliënten nodig en zij mogen de woning verlaten en deelnemen aan (sociale) activiteiten. Er kan gekozen worden om de cliënt met MRSA als laatste te plannen voor zorgverlening om het risico op overdracht naar andere cliënten te verkleinen.

Dragen van PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen) en huidaandoeningen zorgmedewerkers

Medewerker met huidaandoeningen, zoals eczeem en psoriasis, lopen een verhoogd risico op MRSA en zijn ook moeilijker te behandelen hiervoor. Het advies is om deze medewerkers geen cliënten met MRSA te laten verzorgen. Als onderdeel van de isolatiezorg stelt een ggz-instelling een protocol op waarin staat hoe PBM aan- en uitgetrokken dienen te worden.

PBM wordt gedragen bij direct zorg- of onderzoekcontact met een cliënt en ook bij handelingen in de directe omgeving van de cliënt waaronder het afhalen en opmaken van diens bed. Hierbij is het van belang dat er niet gewapperd wordt met beddengoed, om verspreiding van MRSA via stofdeeltjes te beperken. De gedragen PBM worden na het uittrekken bij het afval gedaan. Indien mogelijk wordt de voorkeur gegeven om de verzorging van de cliënt met MRSA aan het einde van de dienst te plannen om de kans op overdracht naar andere cliënten te verkleinen. De keuze is geen vanzelfsprekendheid en hangt mede af van bijvoorbeeld gunstige of minder gunstige locatie, tijdstip van medicatietoediening, complexiteit van handelingen en bijbehorende risico's op besmettingen.

Persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden aangetrokken in het schone gebied. Vaak betreft dit de gang. Bij het verlaten van de kamer moeten de PBM uitgetrokken worden binnen het besmette gebied. Deze moeten worden weggegooid in een afvalzak, waarna handhygiëne moet worden toegepast. Door te werken met afvalbakken met voetpedaal of afvalbakken zonder deksel wordt voorkomen dat zorgmedewerkers de handen besmetten tijdens het weggooien van PBM.

Bezoekers dragen enkel PBM op momenten dat de cliënt met MRSA (wond) verzorging krijgt. In de ambulante ggz wordt tijdens de zorgverlening PBM gedragen door de medewerker/begeleider. Voor begeleiding en ondersteuning zonder direct contact met de cliënt is het dragen van PBM niet nodig.

Reiniging en desinfectie

Om transmissie vanuit de omgeving en via (medische) hulpmiddelen te voorkomen, gelden er extra maatregelen voor reiniging en desinfectie. Voor ggz-instellingen gelden hiervoor de aanbevelingen uit de SRI-richtlijn MRSA in de langdurige zorg. In de ruimte waar de cliënt met een bewezen MRSA (categorie 1) of een cliënt met een verdenking van MRSA (categorie 2) verbleven heeft, veelal de eigen kamer of woning, zal een einddesinfectie moeten plaatsvinden na behandeling van de MRSA.

Einddesinfectie vindt plaats op de laatste dag van de eradicatiebehandeling, ook al is de cliënt nog opgenomen of na ontslag van categorie 1-cliënten en bij categorie 2-cliënten als de uitslag van de MRSA-test niet bekend is op het moment van ontslag, overplaatsing of overlijden. Voor categorie 3 en bij ambulante ggz is geen einddesinfectie nodig.

Het is van belang om een inhoudsdeskundige te raadplegen, zoals een deskundige infectiepreventie of de regionale GGD, om een vertaling van de aanbevelingen over reiniging en desinfectie te maken passend bij de lokale situatie, omdat de woningen/ruimtes per ggz-instelling of ggz-afdeling sterk kunnen verschillen. Voor ambulante ggz en ggz-instellingen geldt dat gedeelde en/of herbruikbare (medische) hulpmiddelen en materialen na gebruik bij een cliënt met een MRSA (verdenking) na gebruik gereinigd en gedesinfecteerd worden.

Informatie

Het is van belang dat de cliënt met MRSA en familieleden/mantelzorger informatie en voorlichting ontvangen over MRSA zodat zij weten wanneer en waarom zij welke maatregelen kunnen nemen.

Kosten en middelen

De werkgever heeft vanuit de Arbeidsomstandighedenwet een wettelijke plicht om de medewerker te voorzien in juiste, passende en voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen. Kosten zijn voor de werkgever. De werkgever moet ook toezien op instructies over gebruik en juiste toepassingswijze. De werknemer heeft als plicht de PBM op de juiste manier te gebruiken.

Een zzp'er die zelfstandig werkt moet de juiste middelen zelf regelen. Als een zzp'er wordt ingehuurd, ligt de verantwoordelijkheid bij de inhurende organisatie.

Overwegingen vanuit arboperspectief

Een medewerker met huidafwijkingen (zoals eczeem en psoriasis) werkt niet met een cliënt met MRSA, omdat de kans op overdracht van MRSA bij huidafwijkingen groot is.

Om vast te stellen of een medewerker zelf een verhoogd risico op MRSA-dragerschap heeft of bewezen MRSA-drager is, zie ook de SRI-richtlijn MRSA in de langdurige zorg.

De behandeling, en een mogelijk tijdelijk werkverbod in de directe cliëntenzorg, is afhankelijk van diverse factoren. Welke voorwaarden en maatregelen hiervoor gelden moeten zijn vastgesteld na raadpleging van de bedrijfsarts, arts-microbioloog en/of deskundige infectiepreventie en/of GGD.

Duurzaamheid en hergebruik

Maak binnen het eigen team of de instelling een keuze in het te gebruiken materiaal, zoals de keuze voor een plastic of papieren zak, om hulpmiddelen/eigen spullen te bewaren in het besmette gebied van de woning.

Deels gebaseerd op: SRI-richtlijn MRSA in de langdurige zorg.

6.2 Infectiepreventie bij BRMO

Aanbevelingen

BRMO-beleid, meldingsplicht en bron- en contactonderzoek

  • Zorg dat er in een ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instelling een BRMO-protocol aanwezig en geïmplementeerd is. Hierin dient ook de risico-inschatting te zijn beschreven van de cliënt bij opname. Zie hiervoor de SRI-richtlijn BRMO in de langdurige zorg.
  • Ook bij ambulante zorgverlening wordt er gewerkt met een BRMO-protocol.
  • Voer de meldingsplicht uit voor BRMO vanuit de Wet publieke gezondheidszorg zoals omschreven in de LCI Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding (Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding)-richtlijn BRMO.
  • Voer bron- en contactonderzoek uit zoals beschreven in de LCI-richtlijn BRMO bij voorkeur met ondersteuning van inhoudsdeskundigen zoals een functionaris van de regionale GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) (arts/verpleegkundige infectieziektebestrijding, deskundige infectiepreventie) of een deskundige infectiepreventie, arts-microbioloog buiten de GGD.

Isolatiemaatregelen

  • Voer de isolatiemaatregelen in een ggz-instelling (bij voorkeur) in een eenpersoonskamer zoals beschreven in tabel 4 per type BRMO voor directe zorgverlening bij voorkeur met ondersteuning van inhoudsdeskundigen zoals een functionaris van de regionale GGD (arts/verpleegkundige infectieziektebestrijding, deskundige infectiepreventie) of een deskundige infectiepreventie, arts-microbioloog buiten de GGD.
  • De cliënt heeft een eigen toilet(voorziening) in een ggz-instelling.
  • De cliënt mag deelnemen aan (gezamenlijke) activiteiten en gemeenschappelijke ruimtes betreden in een ggz-instelling en bij ambulante ggz.
  • Instrueer de cliënt over de isolatiemaatregelen, hand- en hoesthygiëne.
  • Houd de groep medewerkers voor de cliënt zo klein mogelijk om de kans op verspreiding zo klein mogelijk te houden.
  • Neem zo min mogelijk materiaal mee naar de besmette omgeving en/of waar zorg wordt verleend. Als dit niet mogelijk is, laat middelen die niet gebruikt hoeven te worden bij de zorgverlening buiten de kamer.
  • Cliëntgebonden materialen die gebruikt worden tijdens de zorgverlening, worden bewaard in een afgesloten kunststof doos of bak.

Gebruik van PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen)

  • Draag de juiste PBM zoals weergegeven in tabel 4 Persoonlijke beschermingsmiddelen per BRMO bij zorghandelingen bij een BRMO-positieve cliënt. Ook bij het reinigen van sanitair en opmaken/verschonen van bedden.
  • Trek de PBM aan in het schone gebied (in de meeste gevallen de gang of ingang van de kamer), zie hiervoor module 3.4 Combinatie van PBM.
  • Doe de gedragen PBM uit bij de deur van het besmette gebied.
  • Deponeer de PBM direct in een afvalzak en pas handhygiëne toe.
  • Serviesgoed op reguliere wijze afwassen.

Reiniging en desinfectie

  • Volg de aanbevelingen voor extra maatregelen voor reiniging en desinfectie van de SRI-richtlijn BRMO in de langdurige zorg.
  • Voer een eindreiniging in de kamer/woning van de cliënt met een BRMO na ontslag, overplaatsing of overlijden. Einddesinfectie is niet nodig.
  • Raadpleeg een deskundige infectiepreventie of de regionale GGD voor een vertaling van de aanbevelingen over reiniging en desinfectie die passend is voor de lokale situatie in de ggz-instelling, ggz-afdeling of ambulante ggz.

Omgang wasgoed en afval

  • Wasgoed op reguliere wijze wassen. Draag als zorgverlener handschoenen bij de omgang met vuil wasgoed.
  • Serviesgoed op reguliere wijze afwassen.

Overwegingen

Infectiepreventiemaatregelen

De algemene voorzorgsmaatregelen zijn de maatregelen die gelden bij ieder cliëntencontact, ongeacht de infectie- en/of BRMO-status. Dit omvat onder andere de vijf momenten van handhygiëne, persoonlijke hygiëne van medewerkers en het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) bij handelingen waarbij (mogelijk) contact optreedt met lichaamsvloeistoffen, slijmvliezen en/of niet-intacte huid. Het toepassen van deze maatregelen verkleint het risico op overdracht van micro-organismen naar de medewerker of via de medewerker naar de cliënt.

Indien een cliënt wordt overgeplaatst naar een zorginstelling of behandeld wordt door andere (para)medici, informeer dan zowel mondeling als schriftelijk deze instelling of behandelaar over de BRMO-status van cliënt.

Meldingsplicht en bron- en contactonderzoek

Ggz-instellingen en ook ambulante zorginstellingen zijn verplicht vanuit de Wet publieke gezondheidszorg (Wpg) melding te maken indien er sprake is van twee of meer gevallen van een BRMO-infectie. Dragerschap van een BRMO is niet meldingsplichtig, behalve dragerschap van een Carbapenemaseproducerende Enterobacterales (CPE). Zie voor meldingscriteria de LCI-richtlijn BRMO.

Voor sommige gevallen is er een indicatie voor een bron- en contactonderzoek. Inhoudsdeskundigen zoals een arts-microbioloog, en/of een functionaris van de regionale GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) (arts/verpleegkundige infectieziektebestrijding, deskundige infectiepreventie) en/of een arts-microbioloog of deskundige infectiepreventie buiten de GGD kunnen ondersteunen bij het uitvoeren van een bron- en contactonderzoek om het BRMO-cluster in kaart te brengen en een uitbraak in te dammen op basis van de LCI-richtlijn BRMO.

Isolatiemaatregelen

Aanvullend hierop geldt dat de zorg in een ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instelling bij voorkeur uitgevoerd wordt in een eenpersoonskamer. De cliënt heeft een eigen toilet(voorziening). De cliënt mag deelnemen aan groepsactiviteiten en gemeenschappelijke ruimtes betreden. Voor zover haalbaar ontvangt de cliënt instructie over de extra infectiepreventiemaatregelen en het belang van persoonlijke hygiëne. Voor cliënten die ambulante ggz ontvangen, gelden geen isolatiemaatregelen.

Persoonlijke beschermingsmiddelen per BRMO

De onderstaande tabel beschrijft de benodigde PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen) per resistent micro-organisme bij zorghandelingen of direct contact met lichaamsvloeistoffen waaronder het reinigen van sanitair of bedden opmaken/verschonen. Deze maatregelen gelden zowel voor de zorgverlening in ggz-instellingen als ambulante ggz. Raadpleeg een deskundige infectiepreventie of de regionale GGD voor de uitvoering van deze maatregelen.

Tabel 4. Persoonlijke beschermingsmiddelen per BRMO

Micro-organisme/resistentie

Ruimte voor zorgverlening ggz-instellingen

Persoonlijke beschermingsmiddelen

  

Schort

Mondneusmasker

Handschoenen

Enterocuccus. faecium/vancomycine + penicilline-groep (VRE)Eenpersoonskamer (bij voorkeur)Lange mouwNeeJa
Pseudomonas aeruginosa/ > 3 van onderstaande middelen: aminoglycosiden, carbapenem/carbapenemase, piperacilline, ceftazidime, fluorochinolonenEenpersoonskamer (bij voorkeur)HalterschortNeeJa
  1. calcoaceticus-baumannii complex*/aminoglycosiden + ciprofloxacine of levofloxaine
  2. carbapenemase
EenpersoonskamerLange mouwNeeJa
Enterobacterales/ESBLEenpersoonskamer (bij voorkeur)HalterschortNeeJa
Enterobacterales II/aminoglycosiden + ciprofloxacine + cotrimoxazolEenpersoonskamer (bij voorkeur)HalterschortNeeJa
Enterobacterales/Carbapenem carbapenemase (CPE)Eenpersoonskamer (bij voorkeur)Lange mouwNeeJa
Candida auris/ongeacht resistentieEenpersoonskamerLange mouwNeeJa
 
Reiniging en desinfectie

BRMO kunnen in de kamer/woning en in de directe omgeving van de cliënt enige tijd overleven. Op welke plekken BRMO kunnen overleven en uitgroeien, verschilt per micro-organisme. Vooral in een vochtige omgeving zoals toiletten en badkamers kunnen de meeste BRMO langere tijd aanwezig zijn en uitgroeien. Een goede en dagelijkse reiniging kan dit voorkomen. Het dagelijkse desinfecteren van de kamer is niet nodig. Ook na ontslag, overplaatsing of overlijden volstaat een eindreiniging van de kamer/woning en het sanitair, zie ook de SRI-richtlijn BRMO in de langdurige zorg.

Het is van belang om een inhoudsdeskundige te raadplegen, zoals een deskundige infectiepreventie of de regionale GGD, om een vertaling van de aanbevelingen over reinigingsvoorschriften te maken passend bij de lokale situatie, omdat de woningen/ruimtes per ggz-instelling of ggz-afdeling sterk kunnen verschillen. Voor ambulante ggz en ggz-instellingen geldt dat gedeelde en/of herbruikbare (medische) hulpmiddelen en materialen na gebruik bij een cliënt met een BRMO (verdenking) gereinigd en gedesinfecteerd worden, zie ook SRI-richtlijn Isolatie in de langdurige zorg.

Kosten en middelen

De werkgever heeft vanuit de Arbeidsomstandighedenwet een wettelijke plicht om de medewerker te voorzien in juiste, passende en voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen. Kosten zijn voor de werkgever. De werkgever moet ook toezien op instructies over gebruik en juiste toepassingswijze. De werknemer heeft als plicht de PBM op de juiste manier te gebruiken.

Een zzp'er die zelfstandig werkt moet de juiste middelen zelf regelen. Als een zzp'er wordt ingehuurd ligt de verantwoordelijkheid bij de inhurende organisatie.

Gebaseerd op: SRI-richtlijn BRMO in de langdurige zorg.

Module 7 Voeding, wasgoed, afval, dieren en dierplaagbeheersing

Deze module is onderverdeeld in vier submodules:

  • Voeding
  • Wasgoed
  • Afval
  • Dieren en dierplaagbeheersing

Module 7 is enkel van toepassing op ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instellingen en niet voor ambulante ggz. Aanbevelingen over deze onderwerpen voor ambulante ggz zijn afhankelijk van de woonsituatie van de cliënt. Richtlijnen die hierbij helpend en van toepassing kunnen zijn: Algemene hygiënerichtlijn, LCHV-hygiënerichtlijn Dak- en thuislozencentra en sociale pensions en LCHV-richtlijn Basishygiëne wijkverpleging.

7.1 Voeding

Aanbevelingen

  • Bepaal volgens welke hygiënecode gewerkt moet worden. Zorg dat de gekozen code alle voedselprocessen in de ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instelling dekt.
  • Zorg dat iedereen die betrokken is bij voedselprocessen volgens de hygiënecode werkt.

Overwegingen

Hygiënecodes

De volgende hygiënecodes kunnen relevant zijn voor een ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instelling:

7.2 Wasgoed

Aanbevelingen

  • Houd schone was in een aparte ruimte of een afgesloten kast gescheiden van vuile was en bescherm schone was tegen vocht, vuil en plaagdieren.
  • Draag handschoenen bij het sorteren van de vuile was en verzamel en verplaats vuile was in een wasmand of zak. Gebruik alleen schone, vochtwerende en afsluitbare waszakken die gemaakt zijn van een stevig (wegwerp)materiaal. Zet ze niet op de grond.
  • Wordt er op locatie zelf gewassen? Gebruik geen verkort wasprogramma.

Overwegingen

Normeringen voor een externe wasserij

Het is van belang dat er duidelijke, vastgelegde afspraken zijn voor het afleveren en aanleveren van wasgoed. Ook zal een extern bedrijf moeten voldoen aan kwaliteitseisen die gaan over het analyseren en beheersen van risico van het wasproces, opslag en vervoer van linnen-/wasgoed. Deze kwaliteitseisen zijn vastgelegd in de Nederlandse en/of Europese normeringen NEN Nederlandse norm (Nederlandse norm )-EN 14065 en NEN-EN-ISO 9001 en 9001/C1.

Infectiepreventiemaatregelen

Het is van belang dat schone en vuil was van elkaar gescheiden is. Sla schoon wasgoed op in een afgesloten ruimte en/of afgesloten kast zodat er geen vocht, vuil of plaagdieren bij kunnen komen.

Bij het afvoeren, sorteren, verzamelen en afvoer van vuil wasgoed bestaat er een risico op contact met besmettelijke lichaamsvloeistoffen. Het dragen van handschoenen voorkomt overdracht van besmettelijke bacteriën en virussen via de handen.

Ook is het van belang dat er geen vocht uit waszakken en transportsystemen kan lekken. Dit kan voorkomen worden door waszakken te gebruiken die gemaakt zijn van stevig lekvrij materiaal en geen waszakken met vuil wasgoed op de grond op te slaan.

7.3 Afval

Aanbevelingen

  • Werk met schone afvalbakken.
  • Leeg afvalemmers minstens één keer per dag.
  • Gebruik een afvalzak in de afvalemmer.
  • Sluit de zakken goed en bewaar ze in gesloten afvalcontainers.
  • Stal deze containers niet in een ruimte waar ook schone materialen staan opgeslagen.
  • Gebruik in openbare ruimtes afvalemmers met voetbediening en plastic vuilniszakken.
  • Verzamel etensresten direct na het gebruik van maaltijden in afsluitbare afvalbakken.
  • Houd de opslagplaats schoon, zodat er geen ratten of andere plaagdieren op afkomen. Plaats geen afval naast afvalcontainers. Zorg dat het afval wordt opgehaald voordat een container vol is.
  • Deponeer incontinentie-absorptiemateriaal direct na gebruik in een plastic afvalzak en voer het dagelijks af conform het afvalstoffenbeleid van de instelling.
  • Zijn er materialen of oppervlakken, zoals een matras, doordrenkt met bloed (bijvoorbeeld bij automutilatie)?
    • Trek beschermende kleding aan, zoals een schort en handschoenen.
    • Verpak het met bloed doordrenkte materiaal in plastic.
    • Breng het ingepakte materiaal naar een afvalverwerkingsbedrijf.
  • Stel een afvalbeheersplan voor de instelling op dat voldoet aan de eisen en aanbevelingen uit het LAP3-Sectorplan 19 Afval van gezondheidszorg bij mens of dier.

Overwegingen

Infectiepreventiemaatregelen

Afval kan een bron van ziektekiemen zijn. Bovendien trekt afval plaagdieren aan. Daarom moet de opslag en afvoer van afval aan bepaalde eisen voldoen. Ook is er afval dat specifiek afgevoerd moet worden, zoals scherp afval waaronder gebruikte naalden. Zie ook module 5 Accidenteel bloedcontact.

Afvoer

Om te voorkomen dat er overdracht kan plaatsvinden van ziekmakende bacteriën of virussen via afval is het van belang dat afval vaak en veilig wordt afgevoerd. Leeg prullenbakken en afvalemmers dagelijks en gebruik afvalzakken in prullenbakken die dichtgeknoopt kunnen worden. Volle afvalzakken worden afgevoerd in containers die afgesloten kunnen worden met een klep/deksel. De afvalcontainers staan in een aparte ruimte.

Afval met lichaamsvloeistoffen

Medewerkers dragen handschoenen en een schort bij de afvoer van materialen die verontreinigd zijn met lichaamsvloeistoffen om te voorkomen dat zij hiermee in contact komen.

Wetgeving

Iedere zorginstelling dient een afvalbeheerplan te hebben waarin beschreven wordt hoe de adviezen en eisen uit het Landelijke Afval beheersplan (LAP3) opgevolgd worden. Instellingen in de zorg vallen vanuit het LAP3 onder het Sectorplan 19 Afval van gezondheidszorg bij mens of dier. In Sectorplan 19 staan groepen afvalstoffen beschreven en de eisen hoe zij afgevoerd dienen te worden. Een deel van het afval van een zorginstelling valt in de categorie specifiek ziekenhuisafval (SZA), omdat het mogelijk besmettelijk kan zijn. De afvoer van deze groep moet voldoen aan specifieke eisen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de afvoer van naaldcontainers en materialen besmet met bloed. De afvoer vindt dan plaats in speciale afsluitbare containers. In de praktijk is vaak onduidelijk wat wel en wat niet tot SZA behoort. Bijlage II van het sectorplan 19 is opgesteld als hulpmiddel voor het bepalen welke afvalproducten wel en niet tot SZA-groep horen.

7.4 Dieren en dierplaagbeheersing

Aanbevelingen

Dierplaagbeheersing

  • Zorg dat er een dierplaagbeheersplan is, inclusief een schoonmaakplan.
  • Evalueer minimaal jaarlijks of de maatregelen uit het dierplaagbeheersplan nog worden uitgevoerd en effectief zijn.

Therapie- en assistentiehonden

  • Therapie- en assistentiehonden met een formele, ondersteunende taak voor een cliënt hebben toegang tot alle plaatsen waar de cliënt die zij ondersteunen ook komt. Maak de komst van een therapie- of assistentiehond tijdig kenbaar.

Huisdieren

  • Bij cliënten met huisdieren dient er met de cliënt een overeenkomst te zijn waarin alles over de gezondheid en de verzorging van het dier is vastgelegd.
  • Bij binnenkomst dient het dier gezond te zijn en de benodigde vaccinaties te hebben gehad. Dit kan worden vastgelegd in de overeenkomst.
  • Zorg dat er afspraken zijn over de frequentie en werkwijze van schoonmaak. Dit is afhankelijk van het soort en aantal dieren.
  • Zijn er dieren ziek?
    • Ga hygiënisch te werk en let extra goed op je persoonlijke hygiëne.
    • Vermijd direct contact met zieke dieren en hun uitwerpselen en draag beschermende kleding en materialen, zoals een masker, overall en handschoenen. Gooi deze na (eenmalig) gebruik weg of was ze op minimaal 60 °C.
    • Zet verdachte dieren direct in isolatie en zorg dat cliënten niet in contact komen met zieke dieren en raadpleeg een dierenarts.
  • Zorg dat honden en katten niet in de buurt van speeltoestellen komen (vooral niet bij de zandbak).
  • Zwangere medewerkers (en ook zwangere cliënten) verschonen geen kattenbakken om besmetting met toxoplasmose te voorkomen.

Hobby-/boerderijdieren

  • Voldoe aan de Code voor hygiëne op kinderboerderijen in Nederland.
  • Controleer of cliënten allergisch zijn voor bepaalde huisdieren voordat je deze dieren toelaat tot de afdeling. Laat deze dieren eerst door een dierenarts controleren en vraag om een schriftelijke verklaring.
  • Informeer cliënten over de regels met betrekking tot huisdieren:
    • Zorg dat honden die op bezoek komen aangelijnd zijn.
    • Zorg dat dieren schoon zijn.
    • Zorg dat dieren in een eigen hok of kooi verblijven als de cliënt verzorgd wordt.
    • Maak duidelijk waar dieren niet mogen komen, zoals in keukens. Uitzondering zijn hulp- en assistentiehonden; deze zijn conform het VN Verenigde Naties (Verenigde Naties)-verdrag voor rechten van gehandicapten wel toegelaten.
    • Maak afspraken over het uitlaten van honden.
  • Zijn er ook boerderijdieren in de instelling? Hang dan de volgende informatie bij de dierverblijven:
    • Draag rubberlaarzen en spoel die na het bezoek schoon.
    • Was of desinfecteer de handen:
      • vóór en na het eten;
      • bij het verlaten van de dierverblijven.
    • Eet niet tussen de dieren. Eet geen voedsel dat op de grond van het dierverblijf is gevallen.
    • Drink geen rauwe melk.
    • Laat zieke dieren en dieren die aan het bevallen zijn met rust.
  • Dieren zijn niet toegestaan op de volgende plaatsen in een ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instelling:
    • (medische) behandelruimten;
    • plaatsen waar voedsel wordt bereid, zoals een keuken;
    • plaatsen waar medicatie bereid wordt.

Overwegingen

Dierplaagbeheersing

Voor dierplaagbeheersing bestaat het Integrated Pest Management (IPM). IPM is een methode die zich in de eerste plaats richt op het voorkomen van ongewenste dieren door wering en pas in de tweede plaats op bestrijding. Er zijn twee soorten maatregelen om ongewenste dieren te weren. Ze richten zich op het voorkomen of beperken van:

  • plekken waar ongewenste dieren kunnen binnenkomen, schuilen of nestelen (sterk vervuilde woonruimtes/slaapkamers);
  • de aanwezigheid van vocht en voedsel(resten).

Deze maatregelen zijn vervolgens onder te verdelen in technisch-bouwkundige, hygiënische en bedrijfsmatige maatregelen. Technisch-bouwkundige maatregelen zijn bijvoorbeeld horren plaatsen, kieren en gaten dichten en wild struikgewas (waar dieren in kunnen schuilen) rondom het gebouw verwijderen. Een goede schoonmaak en het bewaren van eten in afsluitbare bakken of potten zijn voorbeelden van hygiënische maatregelen. Onder bedrijfsmatige maatregelen valt onder andere het controleren van binnenkomende producten op (sporen van) ongewenste dieren.

Infectiepreventiemaatregelen
Huisdieren, therapiedieren en hobby-/boerderijdieren

Als (huis)dieren toegestaan zijn, is het van belang dat er maatregelen vastgesteld zijn en uitgevoerd worden die het risico op zoönosen verkleinen. Voor huisdieren die samen met de cliënt(en) verblijven in de instelling moet er een overeenkomst zijn waarin alles rondom de gezondheid van het dier is vastgelegd en het dier bij binnenkomst gezond is en gevaccineerd. Verder worden er afspraken gemaakt in samenspraak met de cliënt over de verzorging, hygiënische omgang met het dier, de frequentie en werkwijze van reinigen. Dit is afhankelijk van het aantal en soort dieren. Zie ook SRI-richtlijn Dieren en planten in de langdurige zorg.

Ontlasting van honden en katten vormt een risico; daarom mogen zij niet in de buurt komen van recreatieplekken zoals speeltoestellen in buitenruimtes.

Bij ziekte van dieren is het van belang extra hygiënische maatregelen te nemen, waarbij direct contact met zieke dieren vermeden wordt. Daarnaast is extra aandacht nodig voor persoonlijke hygiënische maatregelen en handhygiëne. Om verspreiding te voorkomen worden verdachte en zieke dieren gescheiden volgens vastgestelde isolatie-afspraken. Zie ook SRI-richtlijn Dieren en planten in de langdurige zorg.

Therapiedieren

Honden met een formele assistentie- of therapietaak moeten vanwege hun ondersteunende taak toegang krijgen tot alle plaatsen waar de persoon die zij assisteren/hulp bieden ook moet zijn. Het is daarom van belang tijdig en goede afspraken te maken bij de komst van een therapie-/assistentiehond. Voor therapiedieren die geen formeel ondersteunende taak bij een cliënt hebben geldt dit niet. Voor hen gelden de aanbevelingen voor huisdieren of hobby- en boerderijdieren.

Het houden van hobby-/boerderijdieren

Dieren kunnen infectieziekten overdragen op mensen. Deze ziekten worden zoönosen genoemd. Kunnen uw bezoekers, vrijwilligers en/of medewerkers in contact komen met (huis)dieren? Dan is het belangrijk om maatregelen te nemen om het risico op overdracht van infectieziekten te verkleinen.

Voor meer informatie over zoönosen, zie de RIVM-webpagina Huisdieren.

Informeren van (zorg)medewerkers en cliënten

Het is van belang dat (zorg)medewerkers en cliënten geïnformeerd en geschoold worden in de maatregelen die in deze module worden aanbevolen vanwege het risico op overdracht van zoönosen. Voor zwangere medewerkers geldt dat zij extra alert moeten zijn vanwege het risico op overdracht van toxoplasmose, zie ook RIVM-onderwerp Toxoplasmose en zwangerschap.

Module 8 Bouw en inrichting

Deze module is onderverdeeld in drie submodules:

  • Binnenlucht
  • Water
  • Eisen voor bouw en inrichting

Module 8 is enkel van toepassing op ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instellingen en niet voor ambulante ggz. Aanbevelingen over deze onderwerpen voor ambulante ggz zijn afhankelijk van de woonsituatie van de cliënt. Richtlijnen die hierbij helpend en van toepassing kunnen zijn: Algemene hygiënerichtlijn, LCHV-hygiënerichtlijn voor dak- en thuislozencentra en sociale pensions, en LCHV-handreiking Basishygiëne wijkverpleging.

8.1 Binnenlucht

Aanbevelingen

  • Zorg voor voldoende ventilatie voor het aantal mensen dat in de ruimte verblijft en voor de activiteiten die in de ruimte plaatsvinden.
  • Controleer bij het veranderen van de functie van een ruimte of de ventilatievoorziening nog voldoende is voor het maximaal aantal personen dat in de ruimte kan verblijven.
  • Zorg voor goed werkende ventilatievoorzieningen, zodat er altijd voldoende wordt geventileerd. Blokkeer geen ventilatieroosters of -ventielen. Gebruik de mechanische ventilatievoorziening volgens de instructie van de fabrikant.
  • Zorg voor een zichtbare instructie hoe voldoende moet worden geventileerd als de ventilatie door de gebruiker van de ruimte zelf moet worden geregeld.
  • Maak roosters en ventielen schoon bij zichtbaar vuil. Onderhoud de mechanische ventilatievoorziening, inclusief filters, volgens de instructie van de fabrikant of verhuurder en vermeld de schoonmaakfrequentie in een schoonmaakschema.
  • Lucht een ruimte voor ongeveer 10 à 15 minuten als de lucht niet meer fris ruikt (bijvoorbeeld in de pauze of na een bijeenkomst met een groep mensen). Lucht ook als er veel vocht in de ruimte is (bijvoorbeeld na het koken of douchen).
  • Voorkom dat de temperatuur lager dan 15 °C wordt in een ruimte waar mensen verblijven in verband met condensvorming en verhoogd risico op uitgroei van schimmel en huisstofmijt.
  • Zorg voor voldoende ventilatie als luchtreinigers worden gebruikt. Luchtreinigers zijn geen vervanging voor ventilatie.
  • Zorg voor een goed onderhoudsprotocol voor de luchtreinigers en voer dit uit.

Overwegingen

Ventileren en luchten

Ventileren is het verversen van de binnenlucht met buitenlucht. Dit kan op verschillende manieren praktisch worden uitgevoerd, zoals door natuurlijke ventilatie (ventilatieroosters openhouden en/of ramen op een kier zetten; afhankelijk van de voorzieningen) of door mechanische ventilatie (een systeem in het gebouw zorgt voor de luchtverversing en de hoeveelheid ventilatie is meestal in te stellen). Luchten is in een gebouw ramen, luiken of deuren zo tegen elkaar openzetten, dat er een flinke luchtstroming of -circulatie door de ruimte ontstaat. Soms kan het daarbij nodig zijn om naast de ramen, luiken of deuren in de gevel of het dak ook de binnendeuren tussen afzonderlijke ruimten open te zetten.

Door te ventileren en te luchten kan het aantal ziekteverwekkers die zweven in de binnenlucht worden verminderd. Ook zorgt ventileren en luchten voor het afvoeren van vocht waardoor schimmelgroei kan worden beperkt. Luchten is ook nodig als de lucht niet fris ruikt. Dit kan door het korte tijd (ongeveer 10 à 15 minuten) openzetten van een of meerdere ramen en deuren in de ruimte. In ruimtes waar geen ramen zijn die open kunnen, kan ook het ventilatiesysteem op maximaal gezet worden als er geen mensen in de ruimte aanwezig zijn.

Ventileer altijd voldoende voor het aantal mensen dat aanwezig is in de ruimte. Bijvoorbeeld: als een kantoorruimte voor vier personen omgebouwd wordt tot een vergaderruimte voor tien personen, dan is het noodzakelijk om te bepalen of de ventilatie(capaciteit) voldoende is voor dit aantal mensen. Daarnaast verschilt de hoeveelheid benodigde ventilatie ook per activiteit die plaatsvindt (gebruiksfunctie). Bijvoorbeeld: wordt er gesport, is het een zorginstelling of betreft het een kantoorruimte?

Onder voldoende ventileren wordt verstaan dat de luchtverversing minimaal de waarde behaalt die is opgenomen in het Bbl (zie aansturingsartikel 4.121) of genoemd wordt in aanvullende richtlijnen/arbovoorschriften en dat deze ventilatievoorziening ook correct wordt gebruikt (maximaal gebruik ventilatiecapaciteit bij volledige bezetting). Maak een instructie hoe de ventilatievoorziening te gebruiken indien de ruimte gehuurd wordt of in bruikleen is en de natuurlijke ventilatie of mechanische ventilatiesystemen door de gebruiker van de ruimte zelf moeten worden aangezet.

Bij voorkeur wordt ook bij oude gebouwen gestreefd naar de minimale ventilatiecapaciteit voor nieuwbouw (Bbl; aansturingsartikel 4.121). Om ook op de langere termijn voldoende ventilatie te garanderen, is het bij nieuwbouw en renovatie van ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instellingen aan te bevelen uit te gaan van een hogere ventilatiecapaciteit dan de minimale eisen uit het Bbl. Als waarde wordt minimaal 7 liter/seconde/persoon geadviseerd (NEN-EN 16798-1); de WHO adviseert 10 l/s/p.

Om te bepalen of er voldoende wordt geventileerd kan gebruik worden gemaakt van een CO2-meter. Een CO2-meter geeft een indicatie of er voldoende wordt geventileerd. Let op: het is belangrijk om de CO2-meter op de juiste plek te zetten voor een goede meting. Ook heeft de hoeveelheid personen in de ruimte invloed op de meting. Zie voor meer informatie over ventileren en CO2-meters de website Ventileren zo gedaan!

Als ventilatieroosters niet worden schoongemaakt of het mechanische ventilatiesysteem niet wordt onderhouden, kan dit op termijn een negatief effect hebben op de hoeveelheid luchtverversing. Ook kan hierdoor na verloop van tijd meer geluid ontstaan waardoor een ventilatiesysteem dat door mensen in de ruimte zelf is te regelen in een lagere stand wordt gezet. Het is daarom van belang de ventilatievoorzieningen goed te onderhouden.

Temperatuur en hoge luchtvochtigheid

Vochtige lucht kan leiden tot meer schimmelgroei en huisstofmijten (bij meer dan 70% relatieve luchtvochtigheid). Door een temperatuur van 15 °C of lager ontstaat eerder condensvorming, waardoor schimmels en huisstofmijten makkelijker groeien.

Luchtreinigers

Voor het verwijderen van ziekteverwekkers in de lucht worden soms ook luchtreinigers geplaatst in een ruimte. Dit kunnen verplaatsbare luchtreinigers zijn of apparaten die zijn bevestigd aan de muur of het plafond. Ook in centrale luchtbehandelingssystemen (HVAC) worden luchtreinigingstechnieken gebruikt.

Luchtreinigers geplaatst in een ruimte zorgen niet voor de toevoer van verse buitenlucht. Als een luchtreiniger wordt gebruikt, zal dus altijd voldoende verse lucht moeten worden toegevoerd. Het is nog onbekend in welke mate luchtreinigers, geplaatst in een ruimte waar wordt geventileerd, bijdragen aan het voorkomen van infectieziekten. Als deze luchtreinigers worden gebruikt, dan is het van belang een onderhoudsprotocol op te stellen en uit te voeren. Door achterstallig onderhoud is het mogelijk dat de luchtreiniger niet meer goed werkt en dat schimmels op filters komen. Tot slot, sommige luchtreinigers kunnen schadelijke bijproducten vormen zoals ozon(-reactieproducten) of er kan sprake zijn van directe blootstelling aan uv ultraviolet (ultraviolet )-C-straling. Houd hier rekening mee als overwogen wordt een luchtreiniger te gebruiken en overleg hierover met de arbocoördinator (indien aanwezig).

8.2 Watervoorzieningen en -installaties

Aanbevelingen

Waterhoudende of -sproeiende installaties of apparaten

  • Volg de onderhoudsinstructies van de fabrikant of leverancier voor waterhoudende of -sproeiende installaties of apparaten.
  • Ververs het water van een badje dagelijks en maak het badje dagelijks schoon. Ververs het water direct bij vervuiling met ontlasting, urine of bloed van mens of dier. Maak vervuilde baden schoon voor gebruik en volgens de onderhoudsinstructie.
  • De wanden en bodem van zwembadjes zijn van glad, waterdicht materiaal.
  • Voorkom dat (huis)dieren in (zwem)badjes komen.
  • Gebruik voor het vullen van waterbadjes water van drinkwaterkwaliteit.
  • Badmaterialen (zoals trapjes en speelgoed) zijn gemaakt van materiaal dat goed schoon te maken is.
  • Is er water gekomen in bad(speel)materialen (waterpistolen, badeenden et cetera)? Laat ze dan na gebruik leeglopen en leg ze te drogen op een droge plek.
  • Gebruik je de tuinslang niet wekelijks? Laat de slang dan na gebruik geheel leeglopen. Spoel de slang voor gebruik eerst door met water zonder spuitmond.

Preventie van legionella

  • Bepaal of de ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instelling valt onder Drinkwaterbesluit hoofdstuk 4 of onder het Bal Besluit activiteiten leefomgeving (Besluit activiteiten leefomgeving ) hoofdstuk 15.
  • Om aan deze regelgeving te voldoen, moet een risicoanalyse gemaakt worden en een beheerplan worden opgesteld. Laat dit doen door een deskundige. Voer vervolgens het beheerplan uit.
  • Voor leidingwaterinstallaties moet dit een BRL beoordelingsrichtlijn (beoordelingsrichtlijn) 6010-gecertificeerd bedrijf zijn. Het is aan te raden voor bubbelbaden ook een BRL 6010-gecertificeerd bedrijf in te schakelen met kennis van baden.

Overwegingen

Wet- en regelgeving

Voor ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instellingen kunnen voor de leidingwaterinstallatie regels gelden waarmee legionellagroei en -verspreiding wordt beheerst. In de Regeling legionellapreventie in drinkwater en warm tapwater is opgenomen dat legionellapreventie moet worden uitgevoerd bij de volgende locaties:

  • zorginstellingen voor mensen met een verstandelijke beperking en cliënten in ggz-instellingen;
  • geestelijke gezondheids- en verslavingszorg met overnachting bestemd voor dak- en thuislozen of verslaafden.

Deze locaties moeten voldoen aan Drinkwaterbesluit hoofdstuk 4. Dit betekent onder meer dat een BRL6010-gecertificeerd bureau een risicoanalyse moet uitvoeren en een beheersplan moet opstellen. Vervolgens moet het beheersplan worden uitgevoerd en de genomen acties genoteerd in een logboek. Ook moet het leidingwater minimaal twee keer per jaar gecontroleerd worden op de aanwezigheid van legionellabacteriën.

De reikwijdte van het Drinkwaterbesluit wordt op dit moment (2025) herzien. Een relevante wijziging is dat de reikwijdte wordt beperkt tot ggz-locaties die bestemd zijn voor ouderen, verslaafden en/of dak- en thuislozen.

Voor badwaterbassins zijn er sinds 1 januari 2024 eisen opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), hoofdstuk 15. Dit besluit valt onder de Omgevingswet. Met badwaterbassins wordt bedoeld: een waterkerende constructie voor het vasthouden van water bedoeld voor het zwemmen of baden. Deze regelgeving is alleen van toepassing op baden die door meerdere mensen wordt gebruikt en niet behoort tot een huishouden. Het Bal geldt dus niet voor baden die cliënten hebben in hun kamer. In artikel 15.1 van het Bal is opgenomen welke andere badwaterbassins zijn uitgezonderd.

Meld het (zwem)bad aan bij de Omgevingsdienst als het valt onder het Bal.

Voor informatie over schoonmaken en reinigen van de badruimte kan de Hygiënerichtlijn voor sauna's, wellnesscomplexen en zwembaden worden gebruikt.

Overwegingen vanuit arboperspectief

In het Arbobesluit is in artikel 4.87a opgenomen dat werknemers niet mogen worden blootgesteld aan biologische agentia. Passende maatregelen moeten worden genomen om blootstelling te voorkomen. In artikel 4.87b is voor legionellabacteriën de blootstellingsnorm minder dan 100 kve kolonievormende eenheden (kolonievormende eenheden)/L. Om aan dit artikel te voldoen, kunnen voor werknemers die werken met vernevelende apparatuur of installaties aanvullende maatregelen gelden. Bij voorkeur worden maatregelen genomen waarmee blootstelling vanuit de installatie wordt voorkomen. Als dit niet mogelijk is dienen PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen) te worden gebruikt.

Waterhoudende of -sproeiende installaties of apparaten

Voorbeelden van waterhoudende of -sproeiende installaties of apparaten zijn (zwem)badjes, sproeiers, fonteinen, bedriegertjes, vernevelaars, luchtbevochtigers en waterspeel(tuin)toestellen. Om deze voorzieningen veilig te kunnen gebruiken in een ggz-instelling gelden er aanbevelingen voor gebruik, schoonmaak en onderhoud.

8.3 Inrichting ruimtes

Aanbevelingen

Algemene eisen

  • Richt ruimtes zo in dat schoonmakers overal bij kunnen.
  • Er is voldoende verlichting om schoon te maken en het resultaat te kunnen zien.
  • Het meubilair, de vloeren en alle materialen, bijvoorbeeld speelgoed of toetsenbord, zijn goed te reinigen.
  • Plaats op strategische plekken een afvalbak met vuilniszak.

Toiletten

  • De vloer en de wanden kunnen geen vocht opnemen en zijn gemakkelijk schoon te maken tot een hoogte waar urine tegenaan kan spatten.
  • Er is een wastafel met stromend water, een zeepdispenser, een afvalemmer en er zijn papieren wegwerphanddoekjes om de handen te drogen.

Douche- en badruimte

  • Alle materialen in de douche(s) zijn bestand tegen water en waterdamp.
  • Alle materialen zijn gemakkelijk schoon te maken.
  • De douche- en badruimtes worden goed geventileerd (zie ook module 8.1 Binnenlucht).
  • Verwijder schimmel of zwarte aanslag met een toegelaten verwijderingsmiddel.
  • Hang schone handdoeken en wasgoed op of leg de schone was op een plank of in een kast.
  • Houd schone handdoeken gescheiden van vuile (natte) handdoeken en wasgoed.

Keuken

  • Volg de normen en adviezen zoals opgenomen in de hygiënecode voor de horeca of andere sector.
  • Volg onderstaande normen als er voor de situatie geen passende hygiënecode is:
    • De vloer is goed schoon te maken, splintervrij en stroef.
    • Het aanrechtblad en de wand boven het aanrechtblad is glad tot een hoogte waar water en etenswaren tegenaan spatten. Zo zijn het blad en de wand gemakkelijk schoon te maken.
    • De keuken of het keukenblok is gescheiden van sanitaire voorzieningen.
    • Er is een wastafel met stromend water, een zeepdispenser, afvalemmer en papieren wegwerphanddoekjes.

Opslagruimte voor schoonmaakmiddelen en -materialen

  • Berg schoonmaakmiddelen en -materialen op in een daarvoor bestemde, aparte opslagruimte.
  • Hang bezems, vloer- en raamtrekkers en vergelijkbare schoonmaakmaterialen zodanig op dat ze de grond niet raken. Op deze manier drogen ze beter.
  • Een uitstortgootsteen is aanwezig waar vuil water in wordt weggegooid en materialen gemakkelijk kunnen worden schoongemaakt.
  • Bewaar gevaarlijke stoffen (zoals schoonmaakmiddelen) gescheiden van voedingsmiddelen.
  • Sla gevaarlijke schoonmaakmiddelen, zoals ammoniak, op volgens de instructies op de verpakking of volgens de instructies van de leverancier. Zorg dat derden er niet bij kunnen.

Spoelruimte

  • Houd schone en vuile po's en urinalen gescheiden.
  • Zorg dat de spoelruimte toegankelijk is. Medewerkers moeten geen lange afstanden hoeven lopen met volle po's.
  • Plaats een gebruikte po/urinaal/maatbeker zo snel mogelijk in de desbetreffende houder van de pospoeler, sluit de deur en start direct het programma. Pas aansluitend handhygiëne toe.
  • Leeg po's/urinalen/maatbekers altijd machinaal in de pospoeler (leeg deze dus niet handmatig, ook niet in het toilet).
  • Plaats de afgesloten po op een daartoe aangewezen plek/opbergrek voor vuile po's als de pospoeler in gebruik is.
  • Dek een gebruikte po/urinaal af tot aan invoer in de pospoeler.

Medische behandelruimte

  • Maak wanden en vloeren van een glad, niet-absorberend materiaal dat goed schoon te maken is.
  • Zorg voor een behandeltafel of -stoel. Ook deze moet van niet-absorberend materiaal zijn gemaakt dat goed schoon te maken is. Zorg ook voor een papierrol die na iedere cliënt vervangen wordt.
  • Zorg voor een handenwasgelegenheid met:
    • een wastafel met stromend water en bij voorkeur een no-touch kraan;
    • een zeepdispenser en een houder met papieren wegwerpdoekjes;
    • een handalcoholdispenser.
  • Plaats een pedaalemmer of open afvalbak met plastic zak in de ruimte; raak de afvalbak niet met de handen aan.
  • Plaats een naaldcontainer met een UN United Nations (United Nations)-keurmerk in de ruimte. Bewaar deze container op een plek waar cliënten niet bij kunnen komen.

Separeerruimte

  • Maak wanden en vloeren van een glad, niet-absorberend materiaal dat goed schoon te maken is.
  • Zorg voor een matras met afwasbare matrashoes.

Overwegingen

Algemene eisen

Alle ruimtes in een ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg)-instelling moeten veilig en goed schoon te maken zijn. Infectieziekten worden gemakkelijk overgedragen wanneer cliënten te dicht op elkaar zitten. Houd de algemene eisen aan tijdens de bouw en inrichting.

Let daarnaast op de inrichting. Plaats geen beschadigd, houten of stoffen meubilair of vloerbekleding die lastig schoon te houden is. Maak juist gebruik van wasbare materialen of meubilair met kunststoffen bekleding.

Ruimtegebonden eisen

Afhankelijk van het gebruik van een ruimte kunnen er aanvullende eisen zijn voor bouw en inrichting om de ruimte schoon en veilig te kunnen gebruiken. Bij de aanbevelingen zijn per ruimte aanbevelingen geschreven met een korte toelichting.

Toiletten

Iedereen die van het toilet gebruikmaakt, moet de handen kunnen wassen. Daarnaast moet de toiletruimte goed schoon te maken zijn.

Douche- en badruimte

In doucheruimtes is het vaak vochtig. Schimmels en andere micro-organismen groeien er relatief makkelijk. Voorkom dat schimmel kan groeien door goed te ventileren.

Als er toch schimmel is gaan groeien, gebruik dan een schimmelverwijderingsmiddel dat is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Zie ook module 4 Reiniging en desinfectie en opslag van materialen, middelen en oppervlakken.

Keuken

Als er een keuken aanwezig is, volg dan de Hygiënecode. Zie ook module 7.1 Voeding.

Opslagruimte voor schoonmaakmiddelen en -materialen

Zorg voor een aparte opslagruimte waar het schoonmaakmateriaal opgeborgen kan worden. Zo zijn vuile schoonmaakmaterialen en gevaarlijke stoffen niet bereikbaar voor bezoekers en gescheiden van voedingsmiddelen. Aanbevelingen over het reinigen van schoonmaakmaterialen staan in module 4 Reiniging en desinfectie en opslag van materialen, middelen en oppervlakken.

Spoelruimte

In de spoelruimte worden volle po's en urinalen in de pospoeler gezet. Vaak worden in dezelfde ruimte ook de schone po's en urinalen bewaard. Houd de volgende aanbevelingen aan om besmetting van de vuile naar de schone po's en urinalen te voorkomen. Bij afwezigheid van spoelruimtes is het van belang om te werken met persoonsgebonden po's en urinalen en het sanitair schoon te houden volgens een periodiek schoonmaakschema.

Medische behandelruimte

Zorg dat er een aparte medische behandelruimte beschikbaar is waar zorgverleners veilig en hygiënisch kunnen werken.

Separeerruimte

De separeerruimte is bedoeld voor cliënten die een gevaar zijn voor zichzelf of voor hun omgeving. Het is een kale ruimte met een vlakke vloer, een camera in het plafond en een matras. Er is meestal geen toilet of drinkwatervoorziening. Eventueel wel een plastic waterfles en een po.

Verantwoording

Werkwijze

Het gaat hier om een update van de LCHV Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid (Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid)-richtlijn Psychiatrische instellingen met als doel de richtlijn te actualiseren en aan te laten sluiten bij de huidige landelijke richtlijnen. Hiervoor is het volgende proces doorlopen:

Voorfase

  • Verouderde links en terminologie zijn vervangen door actuele verwijzingen naar richtlijnen/andere documenten, waarbij ook terminologie is geactualiseerd.
  • Een deskresearch naar knelpunten op basis van vragen en/of casuïstiek bekend bij LCHV/LCI van het RIVM van de afgelopen vijf jaar.
  • Vanuit de deskresearch wordt besloten of nieuwe knelpunten/nieuwe onderwerpen meegenomen moeten worden naar de ontwikkelfase en of hiervoor een literatuuronderzoek noodzakelijk is.

Ontwikkelfase

  • De procesbegeleider actualiseert de handreiking op basis van de uitkomsten in de voorfase.
  • De expertgroep wordt geraadpleegd in een deskundigheidsronde voor input en commentaar.

Commentaarfase

  • Na akkoord van de expertgroep wordt de handreiking in een commentaarronde uitgezet naar branchepartijen van de ggz geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg), deskundigen infectiepreventie werkzaam in de publieke gezondheidszorg, RIVM-LCHV, Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
  • De procesbegeleider verwerkt de commentaren. De expertgroep wordt geraadpleegd voor inhoudelijke discussiepunten.

Vaststellen publicatie

  • De expertgroep stelt de handreiking vast.
  • De handreiking wordt gepubliceerd.


Van richtlijn naar handreiking

Dit document was een richtlijn, maar is tijdens de update gewijzigd in een handreiking. Er is in de voorfase onderzocht welke term het best passend is voor het document, waarbij de definities van de term 'richtlijn' vanuit de AQUA-leidraad en de gangbare definitie van de term 'handreiking' gebruikt worden door andere richtlijn ontwikkelende partijen. Geconcludeerd is dat de definitie voor de term 'handreiking' het best passend is voor dit document. De gehanteerde en gangbare definitie voor handreiking is als volgt:

Een handreiking is vergelijkbaar met een richtlijn, maar beschrijft met name onderwerpen die niet zorginhoudelijk zijn en/of waar weinig tot geen wetenschappelijk bewijs voor is. Een handreiking is bovendien meestal beperkter in omvang omdat het een specifiek (gedeelte van het) probleem beschrijft. Ook kunnen handreikingen niet-zorginhoudelijke onderwerpen behandelen.

Het verschil met de term richtlijn gedefinieerd volgens de AQUA-leidraad (2021) is dat een richtlijn berust op systematische samenvattingen van wetenschappelijk onderzoek en afwegingen van de voor- en nadelen van verschillende zorgopties, aangevuld met de expertise en ervaringen van zorgprofessionals en zorggebruikers.

Literatuuronderzoek

Er is geen literatuuranalyse verricht. In de voorfase bleek dat er weinig relevante literatuur specifiek voor infectiepreventie in de ggz bestaat. Deze handreiking is inhoudelijk onderbouwd vanuit een aantal SRI Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie (Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie )-richtlijnen. In deze richtlijnen zijn de aanbevelingen onderbouwd met wetenschappelijk bewijs (aangevuld met expert opinion). De kwaliteit van het bewijs (quality of evidence) werd in de SRI-richtlijnen beoordeeld met GRADE (Guyatt et al., 2008) waar mogelijk. In elke module wordt verwezen naar de SRI-richtlijnen waarop de module is gebaseerd. Daarnaast geeft tabel 1 een algemeen overzicht van de SRI-richtlijnen van waaruit de modules van de handreiking Infectiepreventie in de ggz onderbouwd zijn. De aanbevelingen zijn aangevuld met expert opinion vanuit de expertgroep.

Expertgroep

Voor het ontwikkelen van de handreiking is in 2025 een multidisciplinaire expertgroep gevormd, bestaande uit deskundigen en vertegenwoordigers van specialismen en branchepartijen die betrokken zijn bij de zorg in infectiepreventie in de ggz.

De expertgroep bestaat uit:

  • Mario Broeren, deskundige infectiepreventie, GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) Limburg-Noord
  • Kim Kappen, kwaliteitsadviseur Zorgontwikkeling & kwaliteit, Arkin
  • Katja van Essen, de Nederlandse GGZ
  • Ester van der Zee, verpleegkundige ouderenzorg, psychiatrie en gehandicaptenzorg
  • James Mckenzie, woonbegeleider, Kwintes
  • Jeroen van Zanten, directeur ouderen/voorzitter somatiekcommissie, Arkin
  • Klaas Jongsma, preventie-adviseur, Kwintes
  • Heleen Dame, arbo-adviseur bij GGZ Rivierduinen

Met ondersteuning van:

  • Klaartje Weijdema, procesbegeleider, RIVM


De handreiking Infectiepreventie in de ggz is een uitgave van:

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid
Postbus 1 | 7200 BA Bilthoven
E-mail: lchv@rivm.nl
Web: www.lchv.nl