De hygiënerichtlijn voor psychiatrische instellingen is voor het laatst volledig herzien in 2019. Tussentijdse wijzigingen sinds de laatste herziening staan aangegeven in de Verantwoording. 

De schoonmaakschema’s bij deze richtlijn kunt u hier downloaden als Word-document. Voor het maken van een checklist of rapport kunt u gebruik maken van de normenlijst.

 

1 Inleiding

In deze inleiding staat voor wie de richtlijn voor psychiatrische instellingen is geschreven en wat het doel van de hygiëne-eisen is. Ook wordt er uitgelegd waarom hygiëne belangrijk is. Daarnaast vindt u een leeswijzer als ondersteuning bij het vinden van specifieke informatie.

Voor wie is deze hygiënerichtlijn?

Deze richtlijn is een hulpmiddel om de hygiëne in een psychiatrische instelling vorm te geven. Deze hygiënerichtlijn is geschreven voor psychiatrische instellingen die vallen onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Dit zijn instellingen waar cliënten met een psychisch probleem of psychiatrische aandoening psychiatrische verzorging (kunnen) ontvangen.

De richtlijn is geschreven voor alle medewerkers, op de werkvloer. De verantwoordelijkheid voor de implementatie en uitvoering van de richtlijn ligt bij het management, omdat zij direct verantwoordelijk zijn voor een goede hygiëne binnen hun organisatie.

Onder psychiatrische instellingen vallen:

  • psychiatrische ziekenhuizen:
    • algemene psychiatrische ziekenhuizen (APZ);
    • instellingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie;
    • intramurale voorzieningen in de verslavingszorg;
    • forensische Psychiatrische afdeling (FPA);
    • tbs-klinieken;
  • de psychiatrische afdeling algemeen ziekenhuis (PAAZ);
  • de geriatrische afdeling psychiatrisch ziekenhuis (GAPZ);
  • kleinschalig wonen voor mensen met een psychiatrische beperking;
  • de Regionale Instelling voor Beschermende Woonvormen (RIBW’s);
  • maatschappelijke opvang.

Wat is het doel van deze richtlijn?

Het doel van deze richtlijn is het beschrijven van het hygiënebeleid waar instellingen aan moeten voldoen.

Deze richtlijn geeft een overzicht van de hygiëne-eisen waar psychiatrische instellingen aan moeten voldoen. U vindt in dit document zowel richtlijnen over de bouw, inrichting en schoonmaak als richtlijnen die direct te maken hebben met de hygiënische uitvoering van handelingen zoals medische handelingen, dierplaagbeheersing, legionellapreventie en de verwerking van huishoudelijk afval. Op basis van deze eisen kunt u zelf protocollen opstellen voor uw medewerkers en cliënten. 

De cliënten lopen een groter infectierisico dan de gemiddelde burger. Dit komt doordat cliënten:

  • vaak relatief dicht op elkaar leven;
  • veel gebruikmaken van dezelfde ruimtes en materialen;
  • vaak een verminderde weerstand hebben;
  • soms verward, ongeïnteresseerd of ongemotiveerd zijn vanwege hun psychische problematiek en daardoor een laag hygiënebesef hebben.

Cliënten zijn vanwege hun sociaal kwetsbare situatie aangewezen op het verblijf in de instelling. Zij worden daardoor blootgesteld aan dit verhoogde infectierisico. Het is de taak van de organisatie om dit risico zo klein mogelijk te maken. Een goed hygiënebeleid is hiervoor nodig.

Hygiëne en ziekteverwekkers

Een goede hygiëne voorkomt de verspreiding van micro-organismen en virussen. Voorbeelden van micro-organismen zijn bacteriën en schimmels. Micro-organismen en virussen zijn onzichtbaar voor het blote oog en komen overal voor: op de huid, in lichaamsvloeistoffen zoals bloed en sperma, op meubels en gebruiksvoorwerpen, in de lucht, in water, op en in voedsel. De meeste zijn onschuldig of zelfs nuttig voor de mens, maar sommige kunnen ziekten veroorzaken.

Door contact tussen mensen kunnen deze ziekteverwekkers zich van de ene mens naar de andere verspreiden. Als ze zich vervolgens in het lichaam vermenigvuldigen, kan iemand ziek worden. Zulke ziekten noemen we infectieziekten.

Of een besmetting leidt tot een infectie, heeft met verschillende dingen te maken:

  • de hoeveelheid ziekteverwekker waarmee iemand besmet is;
  • hoe gemakkelijk de ziekteverwekker mensen ziek maakt;
  • de mate van immuniteit van de persoon.

Hoe verspreiden ziekteverwekkers zich?

Ziekteverwekkers verspreiden zich op de volgende manieren:

  • via de handen;
  • door de lucht (via druppels door hoesten, huidschilfers of stof);
  • via voedsel en water;
  • via voorwerpen (wc’s en deurklinken);
  • via lichaamsvloeistoffen (bijvoorbeeld bloed, ontlasting, braaksel, speeksel, );
  • via dieren (huisdieren en insecten).

Hygiëne voorkomt ziekte

Infectierisico’s beperkt u in de eerste plaats door een goede hygiëne. Alle regels in deze richtlijn hebben hiermee te maken.

Leeswijzer

Elk hoofdstuk en elke paragraaf begint met een korte inleidende tekst. Hierin leest u waarom het onderwerp belangrijk is. Daarna volgt een opsomming van de hygiënenormen.

Hygiënenormen

  • De hygiënenormen staan in een geel kader. Dit zijn de minimale eisen aan een goed hygiënebeleid. U mag hier alleen van afwijken als u een vergelijkbaar of beter alternatief toepast. Beargumenteer deze afwijking dan in uw hygiënebeleid.

Tips

  • Tips herkent u aan de schuingedrukte tekst in een grijs kader. Deze punten zijn vrijblijvend. Maar als u de tips opvolgt, werkt u hygiënischer.

In de bijlagen vindt u schoonmaakschema’s en printklare instructies voor medewerkers. 

Tot slot: de inhoud van de zorg die gegeven wordt aan cliënten kan sterk verschillen per instelling. Zo is de zorg binnen instellingen voor jeugdpsychiatrie verschillend aan de zorg in tbs-klinieken. Door deze verschillen in geleverde zorg, zal sommige informatie in deze richtlijn niet van toepassing zijn op uw instelling. Overleg bij twijfel met een deskundige infectiepreventie.

2 Algemene hygiëne

In dit hoofdstuk vindt u algemene informatie over hygiënisch handelen. Specifieke informatie over schoonmaken en desinfecteren staat in hoofdstuk 3.

Voor een optimale hygiëne is het niet alleen belangrijk dat uw medewerkers weten hoe ze moeten werken, maar ook waarom ze dat moeten doen.

Hygiënenormen

  • Zorg dat uw medewerkers goed op de hoogte zijn van de basishygiënemaatregelen zoals hieronder verder beschreven.
  • Zorg dat binnen het team de kennis over hygiënisch handelen geborgd is.

Tips 

  • Een aanbeveling is om binnen elk team een aandachtsfunctionaris hygiëne aan te stellen die helpt om het infectiepreventiebeleid te borgen binnen het team en op de afdeling. Een aandachtsfunctionaris heeft een scholing hygiëne- en infectiepreventie gevolgd, waardoor hij/zij vroegtijdig hygiëne- en infectiepreventieproblemen signaleert op de werkplek. Ook is de functionaris een vraagbaak voor leidinggevenden en medewerkers als het gaat om hygiëne- en infectiepreventie.

2.1 Persoonlijke hygiëne van medewerkers

Medewerkers en cliënten hebben veel contact met elkaar. Hierbij kunnen ziekteverwekkers zich gemakkelijk verspreiden via bijvoorbeeld de handen, lucht, kleding en gedeelde materialen. Een goede persoonlijke hygiëne verkleint het infectierisico. Hieronder vindt u de normen aan de persoonlijke hygiëne van medewerkers; de normen voor cliënten vindt u in paragraaf 6.1.

Algemene regels

Medewerkers moeten zichzelf schoon houden. Dit houdt in dat zij naast schone kleding, bijvoorbeeld ook schone nagels hebben en eventuele wondjes goed afdekken.

Ziekteverwekkers kunnen gemakkelijk overgebracht worden via de handen. Daarom moeten de handen goed schoon te maken zijn. Kunstnagels, nagellak en hand- en polssieraden belemmeren een goede handhygiëne.

Verleent u lichamelijke zorg aan cliënten, voert u reinigingshandelingen uit of maakt u eten en drinken klaar? Houdt u dan aan het volgende:

Hygiënenormen

  • Draag geen hand- en polssieraden of accessoires, zoals (trouw)ringen, horloges, armbanden en braces.
  • Knip nagels kort en draag geen nagellak of kunstnagels.
  • Dek open wondjes aan de handen af met een waterafstotende pleister.
  • Draag uw haren kort of opgestoken.
    Zorg dat het haar niet in contact kan komen met de cliënt.
  • Voorkom dat piercings, oorbellen of kettingen in contact kunnen komen met cliënten.
    Ook via piercings, oorbellen en kettingen kunnen ziekteverwekkers worden overgedragen. Bovendien kunnen piercings de huid van cliënten beschadigen.
  • Voorkom bij verkoudheid dat u hoest richting cliënten, hoest in de elleboogsplooi, gebruik wegwerpzakdoekjes en was uw handen na het hoesten.
  • Verwijder piercing of oorbel van de ontstoken plek. Dek een ontstoken insteekplaats van een oorbel/piercing af met een niet-vochtdoorlatende pleister.

Hoesten en niezen

Ziekteverwekkers kunnen zich ook verspreiden in de lucht, bijvoorbeeld bij hoesten. Een medewerker hoeft zich niet ziek te voelen door de ziekteverwekkers, maar deze ziekteverwekkers kunnen de cliënten met een verminderde weerstand wel ziek maken. Geef medewerkers de volgende instructies:

Hygiënenormen

  • Hoest/nies met een afgewend gezicht, gebruik een papieren zakdoek/tissue voor de mond. Bij gebrek aan een papieren zakdoek/tissue gebruik de elleboogplooi.
  • Deponeer de papieren zakdoek direct na gebruik en pas direct handhygiëne toe.

Handhygiëne

Een van de meest voorkomende manieren waarop ziekteverwekkers worden verspreid, is via de handen.

Hygiënenormen

  • Zijn uw handen zichtbaar vuil? Was uw handen met water en vloeibare zeep.
    Gebruik dan géén handdesinfecterend middel; door het vuil vermindert de werking.
  • Zijn uw handen niet zichtbaar vuil? Dan mag u kiezen of u uw handen wast óf desinfecteert.
    Voor goede handhygiëne is het voldoende als u alleen wast of desinfecteert. Doe het dus niet beide, direct na elkaar; uw huid droogt dan meer uit en beschadigt sneller.
  • Was of desinfecteer uw handen volgens de instructies in bijlage 2.
  • Pas handhygiëne toe:
    • als de handen zichtbaar vuil zijn;
    • na een toiletbezoek (en na het helpen of verschonen van cliënten);
    • voor en na het bereiden of toedienen van eten;
    • voor en na contact met cliënten;
    • na het uittrekken van handschoenen;
    • na contact met lichaamsvocht zoals speeksel, braaksel, ontlasting, wondvocht of bloed;
    • na medische/verpleegkundige handelingen;
    • na schoonmaakwerkzaamheden;
    • na contact met dieren of mest;
    • na het uittrekken van douchesloffen;
    • na hoesten, niezen of het snuiten van de neus (gooi zakdoekjes weg).
      Dit is ook belangrijk als u een zakdoek hebt gebruikt. Ziekteverwekkers kunnen namelijk door de zakdoek heen op uw handen komen.
  • Gebruik alleen handdesinfecterende middelen die zijn toegelaten door het Ctgb Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides (Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides).
    Zie paragraaf 3.4.
  • Gebruik alleen handcrème door middel van een tube.

(Dienst)kleding

Hygiënenormen

  • Trek dagelijks schone (dienst)kleding aan. Trek ook schone kleding aan als de kleding zichtbaar vervuild is met lichaamsvloeistoffen. Zorg dat er reservekleding aanwezig is.
  • Draag kleding met korte mouwen of rol de mouwen op.
  • Draagt u dienstkleding?
    • Trek deze kleding pas op de werkplek aan.  Ga niet in werkkleding naar uw werk of weer naar huis. Kleed u om op uw werk.
    • Sluit deze kleding goed.
    • Vervang deze bij zichtbare vervuiling en na elke dienst.

Beschermende middelen voor medewerkers

Om het infectierisico te verkleinen, moeten medewerkers dagelijks schone kleding dragen.
Daarnaast zijn in sommige gevallen beschermende schorten of handschoenen nodig. Zorg dat deze binnen handbereik zijn. Geef uw medewerkers de volgende instructies:

Hygiënenormen

  • Draag beschermende kleding bij het wassen van cliënten en als u in contact kunt komen met lichaamsvloeistoffen.
  • Was (werk)kleding op een minimale temperatuur van 40°C tot 60°C en droog de (werk)kleding in een droogtrommel (minimale stand kast droog) en/of strijk de (werk)kleding (warm=wol/polyester/zijde) of was werkkleding op 60°C.
  • Draag geen accessoires zoals shawls, heuptasjes, vesten of andere loshangende kleding over uw (werk)kleding.
    Loshangende kleding en accessoires kunnen in aanraking komen met cliënten, en zo kruisbesmetting van micro-organismen veroorzaken.

Handschoenen

In bepaalde gevallen zijn handschoenen verplicht om het infectierisico te verkleinen. Het dragen van handschoenen is vereist als je in contact kunt komen met lichaamsvloeistoffen. Ook bij sommige infectieziekten (bijvoorbeeld norovirus, scabiës), moet men met handschoenen werken. 

Hygiënenormen

  • Draag handschoenen wanneer uw handen in aanraking kunnen komen met lichaamsvloeistoffen. Dit is bijvoorbeeld bij:
    • het helpen van cliënten op het toilet;
    • het sorteren van de vuile was;
    • het schoonmaken of desinfecteren van voorwerpen of oppervlakken waar lichaamsvloeistoffen op zitten;
    • het verlenen van medische zorg.
  • Raak geen deurknoppen, telefoons en andere apparaten en materialen aan wanneer u handschoenen draagt. Dit om besmetting van de handschoenen te voorkomen.
  • Gebruik handschoenen eenmalig en verwissel deze per cliënt. Trek handschoenen na gebruik direct binnenstebuiten uit en gooi ze weg. Pas handhygiëne toe.
  • Gebruik handschoenen die voldoen aan de voldoen aan de NEN Nederlandse norm (Nederlandse norm ) normen EN 455-1, 2, 3, 4 en EN 374-1, 2; deze normen moeten op de verpakking zichtbaar zijn.

Tips

  • Heeft u een latexallergie type I of vermoedt u dat u allergisch bent? Gebruik dan nitril. Raadpleeg bij twijfel uw arts.

Mondneusmaskers

Er bestaan verschillende type medische mondneusmaskers in de gezondheidszorg die gebruikt worden om medewerkers te beschermen tegen besmetting door cliënten. Afhankelijk van de ziekteverwekker is een chirurgisch mondneusmasker type II/IIR, FFP1- of FFP2-ademhalingsbeschermingsmasker nodig.

Wanneer er alleen besmetting is via grote druppels en huidschilfers die over een relatief kleine afstand worden verspreid en relatief kort in de lucht zweven, is een chirurgisch mondneusmasker of een FFP1-masker voldoende. Verspreidt de ziekteverwekker zich via kleine druppels of druppelkernen, bijvoorbeeld bij tuberculose, dan is een FFP2-masker nodig. FFP2-maskers filteren de lucht beter dan FFP1-maskers.

Bij het gebruik van mondneusmaskers gelden de volgende regels:

Hygiënenormen

  • Draag een chirurgisch mondneusmasker met neusklem en een beschermende bril, of een chirurgisch mondneusmasker met spatscherm, bij handelingen waarbij er een kans bestaat dat lichaamsvloeistoffen in het gezicht spatten, zoals bij een bronchiaal toilet. Gebruik een beschermende bril met boven- en zijbescherming.
  • Bij een cliënt met een luchtoverdraagbare infectieziekte: ga in het protocol van uw instelling na welk type masker nodig is.
  • Zorg dat het masker goed op uw gezicht aansluit. Druk de neusklem stevig vast rondom uw neus.
  • Zowel een chirurgisch mondneusmasker als een ademhalingsbeschermingsmasker kan 3 uur achtereen, bij de zorgverlening aan meerdere cliënten, gedragen worden. Tussentijds op- en afzetten mag alleen als de buitenkant van het masker geheel niet wordt aangeraakt door handen of oppervlakken.
  • Vervang maskers als deze vochtig of vuil zijn geworden.
  • Raak bij het verwijderen van het mondneusmasker de voorkant van het masker niet aan.
  • Gebruik bij voorkeur een disposable bril en gooi bril en spatscherm direct na gebruik weg.
  • Indien geen disposable bril gebruikt is: maak de beschermende bril na gebruik schoon en desinfecteer deze vervolgens met een desinfecterend middel dat is toegestaan door het Ctgb.

Communicatieapparatuur

Hygiënenormen

  • Gebruik een mobiel communicatiemiddel niet tijdens cliëntgebonden werkzaamheden.
  • Indien het noodzakelijk is om tijdens cliëntgebonden werkzaamheden een mobiel communicatiemiddel te gebruiken: pas handhygiëne toe voor en na het gebruik van het mobiele communicatiemiddel.

2.2 Wasgoed

Vuile was kan besmet zijn met ziekteverwekkers. U kunt het wasgoed extern door een wasserij laten wassen, of zelf wassen. Let op de volgende eisen:

Hygiënenormen

  • Houd schone was in een aparte ruimte of een afgesloten kast gescheiden van vuile was en bescherm schone was tegen vocht, vuil en plaagdieren.
  • Draag handschoenen bij het sorteren van de vuile was en verzamel en verplaats vuile was in een wasmand of zak. Gebruik alleen schone, vochtwerende en afsluitbare waszakken die gemaakt zijn van een stevig (wegwerp)materiaal. Zet ze niet op de grond.
  • Wordt er op locatie zelf gewassen? Gebruik geen verkort wasprogramma.

Doet een extern bedrijf uw was?

  • Maak duidelijke afspraken over het af- en aanleveren van wasgoed.
  • Het extern bedrijf moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn vastgelegd in NEN Nederlandse norm (Nederlandse norm )-EN 14065 en NEN-EN-ISO International Organization of Standardization (International Organization of Standardization) 9001 en 9001/C1 . Het betreft de analyse en beheersing van risico’s van het wasproces en de opslag en het vervoer van het linnengoed.

2.3 Huishoudelijk afval

Huishoudelijk afval is het afval dat dagelijks in een instelling wordt geproduceerd. Denk bijvoorbeeld aan etensresten, oud papier en verpakkingsmaterialen. Uitzondering zijn bouw- en sloopafval en grofvuil.

Afval kan een bron van ziektekiemen zijn. Bovendien trekt afval plaagdieren aan. Daarom moet de opslag en afvoer van afval aan bepaalde eisen voldoen. Deze paragraaf gaat over huishoudelijk afval. Hoe u met scherp afval zoals naalden moet omgaan, staat in paragraaf 4.3. Zie het beleid van uw instelling voor de eisen aan overig afval, zoals klein chemisch afval.

Hygiënenormen

  • Leeg afvalemmers minstens één keer per dag.
  • Gebruik een afvalzak in de afvalemmer.
  • Sluit de zakken goed en bewaar ze in gesloten afvalcontainers.
  • Stal deze containers niet in een ruimte waar ook schone materialen staan opgeslagen.
  • Gebruik in openbare ruimtes afvalemmers met voetbediening en plastic vuilniszakken.
  • Verzamel etensresten direct na het gebruik van maaltijden in afsluitbare afvalbakken.
  • Houd de opslagplaats schoon, zodat er geen ratten of andere plaagdieren op afkomen. Plaats geen afval naast afvalcontainers. Zorg dat het afval wordt opgehaald voordat een container vol is.
  • Deponeer incontinentie-absorptiemateriaal direct na gebruik in een plastic afvalzak en voer het dagelijks af conform het afvalstoffenbeleid van de instelling.
  • Zijn er materialen of oppervlakken, zoals een matras, doordrenkt met bloed (bijvoorbeeld bij automutilatie)?
    • Trek beschermende kleding aan, zoals een schort en handschoenen.
    • Verpak het met bloed doordrenkte materiaal in plastic.
    • Breng het ingepakte materiaal naar een afvalverwerkingsbedrijf.

2.4 Infectiepreventie binnenlucht

Door te ventileren en regelmatig te luchten wordt overdracht van ziekteverwekkers die verspreid worden via de lucht verminderd. Een gezond en prettig binnenmilieu is om veel meer redenen belangrijk, zoals het voorkomen van geurhinder en beperken van allergenen. Zie voor adviezen over een gezond binnenmilieu de website GGD Leefomgeving of de GGD-richtlijnen voor Medische Milieukunde.

De hygiënenormen en tips in dit hoofdstuk zijn aanvullend op het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). In het Bbl zijn onder meer eisen opgenomen over de hoeveelheid luchtverversing die minimaal met de ventilatievoorzieningen van een ruimte moet worden behaald, ook wel ‘ventilatiecapaciteit’ genoemd. De ventilatiecapaciteit betreft de hoeveelheid verse buitenlucht die aan een ruimte moet kunnen worden toegevoerd. Dit houdt in dat deze hoeveelheid in de praktijksituatie niet altijd hoeft te worden gerealiseerd. De capaciteit van de ventilatievoorziening moet zijn afgestemd op het aantal mensen dat gebruik kan maken van de ruimte. Mogelijk zijn er ook nog aanvullende eisen of richtlijnen voor uw sector, bijvoorbeeld in uw Arbocatalogus.

Deze paragraaf is bedoeld voor locaties waar de gebruiker/huurder van een ruimte de ventilatie zelf kan regelen door het openen van ramen/roosters of een knop. De hygiënenormen zijn echter ook van toepassing op gebouwen met een centraal luchtbehandelingssysteem, ook wel ‘heating, ventilation & airconditioning’ (HVAC)-installaties genoemd. Voor het uitvoeren van de normen wordt de verantwoordelijke voor het onderhoud en hygiëne van de gebouwvoorzieningen aangesproken. Bespreek onderstaande hygiënenormen en tips met de gebouwbeheerder, schoonmaakdienst, Arbocoördinator en/of andere partijen die betrokken zijn bij het binnenmilieu/-klimaat.

2.4.1 Ventileren en luchten

Ventileren is het verversen van de binnenlucht met buitenlucht. Dit kan op verschillende manieren praktisch worden uitgevoerd, zoals door ‘natuurlijke ventilatie’ (ventilatieroosters openhouden en/of ramen op een kier zetten; afhankelijk van de voorzieningen) of door ‘mechanische ventilatie’ (een systeem in het gebouw zorgt voor de luchtverversing en de hoeveelheid ventilatie is meestal in te stellen). Luchten is in een gebouw ramen, luiken of deuren zo tegen elkaar open zetten dat er een flinke luchtstroming of -circulatie door de ruimte ontstaat. Soms kan het daarbij nodig zijn om naast de ramen, luiken of deuren in de gevel of het dak ook de binnendeuren tussen afzonderlijke ruimten open te zetten.

Door te ventileren en te luchten kan het aantal ziekteverwekkers die zweven in de binnenlucht worden verminderd. Ook zorgt ventileren en luchten voor het afvoeren van vocht waardoor schimmelgroei kan worden beperkt. Luchten is ook nodig als de lucht niet fris ruikt. Dit kan door het korte tijd (ongeveer 10 à 15 minuten) openzetten van een of meerdere ramen en deuren in de ruimte. In ruimtes waar geen ramen zijn die open kunnen, kan ook het ventilatiesysteem op maximaal gezet worden als er geen mensen in de ruimte aanwezig zijn.

Ventileer altijd voldoende voor het aantal mensen dat aanwezig is in de ruimte. Bijvoorbeeld: als een kantoorruimte voor 4 personen omgebouwd wordt tot een vergaderruimte voor 10 personen, dan is het noodzakelijk om te bepalen of de ventilatie(capaciteit) voldoende is voor dit aantal mensen. Daarnaast verschilt de hoeveelheid benodigde ventilatie ook per activiteit die plaatsvindt (gebruiksfunctie). Bijvoorbeeld: wordt er gesport, is het een zorginstelling of betreft het een kantoorruimte?

Onder voldoende ventileren wordt verstaan dat de luchtverversing minimaal de waarde behaalt die is opgenomen in het Bbl (zie aansturingsartikel 4.121) of genoemd wordt in aanvullende richtlijnen/Arbovoorschriften, en dat deze ventilatievoorziening ook correct wordt gebruikt (maximaal gebruik ventilatiecapaciteit bij volledige bezetting). Maak een instructie hoe de ventilatievoorziening te gebruiken indien de ruimte gehuurd wordt of in bruikleen is en de natuurlijke ventilatie of mechanische ventilatiesystemen door de gebruiker van de ruimte zelf moeten worden aangezet.

Bij voorkeur wordt ook bij oude gebouwen gestreefd naar de minimale ventilatiecapaciteit voor ‘nieuwbouw’ (Bbl; aansturingsartikel 4.121). Om ook op de langere termijn voldoende ventilatie te garanderen is het bij nieuwbouw en renovatie aan te bevelen uit te gaan van een hogere ventilatiecapaciteit dan de minimale eisen uit het Bbl. Als waarde wordt minimaal 7 liter/seconde/persoon geadviseerd (NEN-EN 16798-1); de WHO adviseert 10 l/s/p.

Om te bepalen of er voldoende wordt geventileerd kan gebruik worden gemaakt van een CO2-meter. Een CO2-meter geeft een indicatie of er voldoende wordt geventileerd. Let op: het is belangrijk om de CO2-meter op de juiste plek te zetten voor een goede meting. Ook heeft de hoeveelheid personen in de ruimte invloed op de meting. Zie voor meer informatie over ventileren en CO2-meters: Ventileren zo gedaan!

Als ventilatieroosters niet worden schoongemaakt of het mechanische ventilatiesysteem niet wordt onderhouden, kan dit op termijn een negatief effect hebben op de hoeveelheid luchtverversing. Ook kan hierdoor na verloop van tijd meer geluid ontstaan waardoor een ventilatiesysteem dat door mensen in de ruimte zelf is te regelen in een lagere stand wordt gezet. Het is daarom van belang de ventilatievoorzieningen goed te onderhouden.

Onderstaande hygiënenormen zijn aanvullend op de geldende eisen uit het Bbl en eventueel aanwezige ventilatievoorschriften uit de Arbocatalogus of sectorspecifieke ventilatierichtlijnen.

Hygiënenormen

  • Zorg voor voldoende ventilatie voor het aantal mensen dat in de ruimte verblijft en voor de activiteiten die in de ruimte plaatsvinden.
  • Controleer bij het veranderen van de functie van een ruimte of de ventilatievoorziening nog voldoende is voor het maximaal aantal personen dat in de ruimte kan verblijven.
  • Zorg voor goed werkende ventilatievoorzieningen, zodat er altijd voldoende wordt geventileerd. Blokkeer geen ventilatieroosters of -ventielen. Gebruik de mechanische ventilatievoorziening volgens de instructie van de fabrikant.
  • Zorg voor een zichtbare instructie hoe voldoende moet worden geventileerd als de ventilatie door de gebruiker van de ruimte zelf moet worden geregeld.
  • Maak roosters en ventielen schoon bij zichtbaar vuil. Onderhoud de mechanische ventilatievoorziening, inclusief filters, volgens de instructie van de fabrikant of verhuurder en vermeld de schoonmaakfrequentie in een schoonmaakschema.
  • Lucht een ruimte voor ongeveer 10 à 15 minuten als de lucht niet meer fris ruikt (bijvoorbeeld in de pauze of na een bijeenkomst met een groep mensen). Lucht ook als er veel vocht in de ruimte is (bijvoorbeeld na het koken of douchen).

Tips

  • Gebruik de website Ventileren zo gedaan! voor tips om de ventilatie te verbeteren en voor het gebruik van CO2 (carbondioxide)-meters.
  • Gebruik een CO2-meter om een indicatie te krijgen of er voldoende wordt geventileerd; vooral bij natuurlijke ventilatie.
  • Zorg voor een instructie hoe de CO2-meter te gebruiken. Zie voor meer informatie de website Ventileren zo gedaan!
  • Laat de eigenaar van het gebouw één keer per 3 jaar bepalen of de ventilatiecapaciteit (nog) voldoet aan de geldende eisen en Arbovoorschriften.
  • Controleer bij een mechanische ventilatievoorziening één keer per 3 jaar of filters op tijd worden vervangen en of de ventilatievoorziening inwendig is vervuild.
  • Verhoog (op termijn) bij oude gebouwen de ventilatiecapaciteit tot minimaal de ‘nieuwbouw’-eisen uit het Bbl.
  • Zorg voor een hogere ventilatiecapaciteit dan de minimale eisen uit het Bbl.

 2.4.2 Temperatuur en hoge luchtvochtigheid

Vochtige lucht kan leiden tot meer schimmelgroei en huisstofmijten (bij meer dan 70% relatieve luchtvochtigheid). Door een temperatuur van 15 °C of lager ontstaat eerder condensvorming, waardoor schimmels en huisstofmijten makkelijker groeien.

Hygiënenormen

  • Voorkom dat de temperatuur lager dan 15 °C wordt in een ruimte waar mensen verblijven.

Tips

2.4.3 Luchtreinigers

Voor het verwijderen van ziekteverwekkers in de lucht worden soms ook luchtreinigers geplaatst in een ruimte. Dit kunnen verplaatsbare luchtreinigers zijn of apparaten die zijn bevestigd aan de muur of het plafond. Ook in centrale luchtbehandelingssystemen (HVAC) worden luchtreinigingstechnieken gebruikt.

Luchtreinigers geplaatst in een ruimte zorgen niet voor de toevoer van verse buitenlucht. Als een luchtreiniger wordt gebruikt, zal dus altijd voldoende verse lucht moeten worden toegevoerd. Het is nog onbekend in welke mate luchtreinigers, geplaatst in een ruimte waar wordt geventileerd, bijdragen aan het voorkomen van infectieziekten. Als deze luchtreinigers worden gebruikt, dan is het van belang een onderhoudsprotocol op te stellen en uit te voeren. Door achterstallig onderhoud is het mogelijk dat de luchtreiniger niet meer goed werkt en dat schimmels op filters komen. Tot slot, sommige luchtreinigers kunnen schadelijke bijproducten vormen zoals ozon(-reactieproducten) of er kan sprake zijn van directe blootstelling aan UVC-straling. Houd hier rekening mee als overwogen wordt een luchtreiniger te gebruiken en overleg hierover met de Arbocoördinator (indien aanwezig).

Hygiënenormen

  • Zorg voor voldoende ventilatie (zie paragraaf 2.4.1) als luchtreinigers worden gebruikt. Luchtreinigers zijn geen vervanging voor ventilatie.
  • Zorg voor een goed onderhoudsprotocol en voer dit uit.

Tips

  • Kijk in de Handreiking Luchtreinigers van Ruimte OK voor meer informatie over de aanschaf en het gebruik van luchtreinigers.
  • Gebruik een mobiele luchtreiniger waarmee geen directe blootstelling is aan UVC-straling en aan schadelijke stoffen zoals ozon(‑reactieproducten).

2.5 Legionellapreventie

Legionella is een bacterie die een longontsteking kan veroorzaken. Mensen kunnen ziek worden door het inademen van hele kleine waterdruppeltjes waarmee deze bacteriën meeliften.

Hygiënenormen

  • Om aan de regelgeving te voldoen moet een risicoanalyse gemaakt worden en een beheersplan worden opgesteld. Laat dit doen door een deskundige. Voor leidingwaterinstallaties moet dit een BRL beoordelingsrichtlijn (beoordelingsrichtlijn) 6010-gecertificeerd bedrijf zijn. Het is aan te raden voor bubbelbaden ook een BRL 6010-gecertificeerd bedrijf in te schakelen met kennis van baden.

Heeft uw instelling een badwaterbassin (waterkerende constructie voor het vasthouden van water bedoeld voor het zwemmen of baden) zoals een zwembad of bubbelbad en wordt dit bad door meerdere personen gebruikt (bad is niet in de woning/kamer)? Dan geldt hoofdstuk 15 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Als het water wordt verneveld dan moet u elke 6 maanden controleren of in het water legionellabacteriën aanwezig zijn en maatregelen nemen om blootstelling aan legionellabacteriën te voorkomen.

Tot slot: controle op naleving van regels voor legionellapreventie bij drinkwater vindt plaats door de Drinkwaterbedrijven in opdracht van de ILT Inspectie Leefomgeving en Transport (Inspectie Leefomgeving en Transport). Toezicht bij badinrichtingen vindt plaats door de provincie of door de Omgevingsdienst.

2.6 Eten en drinken

Psychiatrische instellingen zijn wettelijk verplicht om de kans te verkleinen dat medewerkers en cliënten ziek worden van bedorven eten en drinken. In hygiënecodes staan voedselveiligheidsmaatregelen die dit risico verkleinen. Als u volgens een hygiënecode werkt, voldoet u automatisch aan de wettelijke voorschriften van voedselveiligheid. De relevantie van de hygiënecode hangt af van de grootte van de instelling/afdeling. 

Hygiënecodes

Hygiënecodes die u kunt gebruiken zijn (zie ook de HACCP-richtlijn):

  • de hygiënecode voor de voedingsverzorging in zorginstellingen en Defensie
  • de hygiënecode voor de voedingsverzorging in woonvormen
  • de Hygiënecode voor kleine instellingen in kinderopvang, welzijn, maatschappelijke dienstverlening en jeugdzorg

Hygiënenormen

  • Bepaal volgens welke hygiënecode er op uw locatie wordt gewerkt. Zorg dat de gekozen code alle voedselprocessen in uw centrum dekt.
  • Zorg dat iedereen die betrokken is bij voedselprocessen volgens de Hygiënecode werkt. 

2.7 Dierplaagbeheersing en (huis- en boerderij)dieren

Net als mensen kunnen dieren een infectieziekte oplopen. Een klein deel van deze infectieziekten kan van dieren worden overgedragen op mensen. Deze ziekten noemen we zoönosen. Het overdragen van ziekteverwekkers kan bijvoorbeeld gebeuren tijdens het aaien of knuffelen van (huis- of boerderij)dieren.

Ratten, muizen, duiven en kakkerlakken zijn voorbeelden van ongewenste dieren die niet alleen overlast en schade geven, maar ook infectieziekten kunnen overdragen of allergieën veroorzaken. Om uw cliënten en medewerkers hiertegen te beschermen, is een goede dierplaagbeheersing nodig.

Dierplaagbeheersing

Voor dierplaagbeheersing bestaat het Integrated Pest Management (IPM). IPM is een methode die zich in de eerste plaats richt op het voorkomen van ongewenste dieren door wering, en pas in de tweede plaats op bestrijding. 

Maatregelen om ongewenste dieren te weren, richten zich op het voorkomen of beperken van:

  • plekken waar ongewenste dieren kunnen binnenkomen, schuilen of nestelen (sterk vervuilde woonruimtes/slaapkamers);
  • de aanwezigheid van vocht en voedsel(resten).

Deze maatregelen zijn onder te verdelen in technisch-bouwkundige, hygiënische en bedrijfsmatige maatregelen.

Technisch-bouwkundige maatregelen zijn bijvoorbeeld horren plaatsen, kieren en gaten dichten en wild struikgewas (waar dieren in kunnen schuilen) rondom het gebouw verwijderen. Een goede schoonmaak en het bewaren van eten in afsluitbare bakken of potten zijn voorbeelden van hygiënische maatregelen. Onder bedrijfsmatige maatregelen valt onder andere het controleren van binnenkomende producten op (sporen van) ongewenste dieren.

Hygiënenormen

  • Zorg dat er een dierplaagbeheersplan is.
  • Evalueer minimaal jaarlijks of de maatregelen uit uw dierplaagbeheersplan nog worden uitgevoerd en effectief zijn. Houd de getroffen maatregelen bij in een logboek.

Huisdieren

Zijn (huis)dieren toegestaan binnen uw instelling? Dan is het belangrijk maatregelen te nemen om het risico op zoönosen te verkleinen.

Hygiënenormen

  • Bij cliënten met huisdieren dient er met de cliënt een overeenkomst te zijn waarin alles over de gezondheid van het dier is vastgelegd.
  • Bij binnenkomst dient het dier gezond te zijn en de benodigde vaccinaties te hebben gehad. Dit kan worden vastgelegd in de overeenkomst.
  • Zorg dat er afspraken zijn over de frequentie en werkwijze van schoonmaak. Dit is afhankelijk van het soort en aantal dieren.
  • Zijn er dieren ziek?
    • Ga hygiënisch te werk en let extra goed op uw persoonlijke hygiëne.
    • Vermijd direct contact met zieke dieren en hun uitwerpselen en draag beschermende kleding en materialen, zoals een masker, overall en handschoenen. Gooi deze na (eenmalig) gebruik weg of was ze op minimaal 60 °C.
    • Zet verdachte dieren direct in quarantaine en zorg dat cliënten niet in contact komen met zieke dieren.
  • Zorg dat honden en katten niet in de buurt van speeltoestellen komen (vooral niet bij de zandbak).

Boerderijdieren

Heeft uw instelling ook boerderijdieren zoals kippen of geiten? Raadpleeg dan voor meer informatie over de hygiëne in kinderboerderijen de Hygiënerichtlijn voor publieksvoorzieningen. Let bovendien op het volgende:

Hygiënenormen

Dieren en hygiëne

Dieren dragen veel ziekteverwekkers met zich mee. Stel medewerkers en cliënten op de hoogte van de regels over aanwezige dieren. 

Hygiënenormen

  • Controleer of cliënten allergisch zijn voor bepaalde huisdieren voordat u deze dieren toelaat tot de afdeling. Laat deze dieren eerst door een dierenarts controleren en vraag om een schriftelijke verklaring.
  • Informeer cliënten over de regels met betrekking tot huisdieren:
    • Zorg dat honden die op bezoek komen aangelijnd zijn.
    • Zorg dat dieren schoon zijn.
    • Zorg dat dieren in een eigen hok of kooi verblijven als de cliënt verzorgd wordt.
    • Maak duidelijk waar dieren niet mogen komen, zoals keukens. Met uitzondering van hulp- en assistentiehonden, deze zijn conform het VN Verenigde Naties (Verenigde Naties)-verdrag rechten gehandicapten wel toegelaten.
    • Maak afspraken over het uitlaten van honden.
  • Zijn er ook boerderijdieren in uw instelling? Hang dan de volgende informatie bij de dierverblijven:
    • Draag rubberlaarzen en spoel die na uw bezoek schoon.
    • Was of desinfecteer uw handen:
      • vóór en na het eten;
      • bij het verlaten van de dierverblijven.
    • Eet niet tussen de dieren.
    • Eet geen voedsel dat op de grond van het dierverblijf is gevallen.
    • Drink geen rauwe melk.
    • Laat zieke dieren en dieren die aan het bevallen zijn met rust.

3 Schoonmaken en desinfecteren

In vuil en stof kunnen ziekteverwekkers zitten. Door schoon te maken, haalt u ook veel ziekteverwekkers weg. Hierdoor verkleint u de kans op ziekte.

Er is een verschil tussen schoonmaken en desinfecteren. Schoonmaken is stof en vuil verwijderen, bijvoorbeeld door te stofzuigen of te dweilen. Zo raakt u ook de meeste ziekteverwekkers in het stof of vuil kwijt. Maar om bijvoorbeeld ziekteverwekkers in bloed weg te krijgen moet u na het schoonmaken óók desinfecteren.

3.1 Schoonmaakregels en -technieken

Er komt veel kijken bij een goede schoonmaak. Als er verkeerd wordt schoongemaakt, kunnen er ziekteverwekkers achterblijven of zelfs verspreid worden.

Hygiënenormen

  • Geef iedereen die schoonmaakt instructie over de manier van schoonmaken en de middelen die ze hiervoor moeten gebruiken.
  • Maak eerst ‘droog’ (afstoffen, stofzuigen) schoon en daarna ‘nat’ (vochtig doekje, stomen, dweilen).
  • Maak schoon van ‘schoon’ naar ‘vuil’ en van ‘hoog’ naar ‘laag’.
  • Maak alleen schoon met middelen die ook daadwerkelijk als schoonmaakmiddel worden verkocht, zoals een allesreiniger. Gebruik de middelen volgens de instructies op de verpakking.
  • Meng schoonmaakmiddelen nooit met andere middelen.
    Mengen geeft risico op giftige gassen, verlaagde kwaliteit en slechter resultaat.
  • Draag handschoenen bij het schoonmaken van voorwerpen of oppervlakken waar lichaamsvloeistoffen op (kunnen) zitten. Kan uw kleding bij het schoonmaken in contact komen met lichaamsvloeistoffen? Draag dan ook een wegwerpschort. Gooi de handschoenen en het schort weg na het schoonmaken.

Tips

  • Laat een professioneel schoonmaakbedrijf schoonmaken.
  • Let tijdens het schoonmaken vooral op plekjes en voorwerpen die mensen veel aanraken, zoals kranen, lichtschakelaars, deurklinken en doorspoelknoppen.

3.2 Schoonmaakmaterialen en -middelen

Schoonmaakmaterialen moeten ook goed schoongemaakt, gedroogd en opgeruimd worden. In bijlage 1 vindt u ook een specifiek schoonmaakschema voor de schoonmaakmaterialen.

Hygiënenormen

  • Gebruik dagelijks schone materialen.
  • Gebruik zoveel mogelijk wegwerpmaterialen.
  • Vervang schoonmaakmaterialen en sopwater als deze zichtbaar vuil zijn.
  • Gebruik bij het dweilen emmers met verschillende kleuren, hierbij is rood voor toilet en badkamer. Zorg dat deze materialen niet in andere ruimten worden gebruikt, gebruik doeken in dezelfde kleur als de emmers. Maak de dweil of mop nat in de emmer met schoon sop, en spoel hem uit in de andere.
  • Spuit een oplossing van allesreiniger en water (in een fles of plantenspuit) op wegwerpdoekjes voor het schoonmaken van bijvoorbeeld materialen. Leeg deze flessen dagelijks, spoel om en laat drogen.
  • Was schoonmaakmaterialen zoals moppen en doeken na gebruik op 60° C. Laat ze daarna drogen, aan de lucht of in een wasdroger. Of gebruik wegwerpmaterialen en gooi die direct na gebruik weg.
  • Maak schoonmaakmaterialen die niet in de wasmachine kunnen en niet weggegooid worden, zoals emmers en trekkers, na gebruik schoon en spoel ze af met water. Maak de materialen daarna handmatig droog, laat ze drogen op een schone ondergrond of hang ze op om te drogen (trekkers). Laat natte schoonmaakmaterialen na gebruik nooit in emmers achter, om te voorkomen dat ziekteverwekkers uitgroeien.
  • Zijn de schoonmaakmaterialen die handmatig worden gereinigd, gebruikt bij het opruimen van bloed of andere lichaamsvloeistoffen met zichtbare bloedsporen? Dan moeten ze nadat ze zijn schoongemaakt ook worden gedesinfecteerd.
    Zie paragraaf 3.4.
  • Vervang het filter van de stofzuiger zo vaak als de fabrikant voorschrijft.
  • Berg schoonmaakmaterialen en -middelen op in een opslagruimte.
  • Gebruik microvezeldoekjes volgens de werkwijze in bijlage 3.

3.3 Schoonmaakschema’s gebruiken

Een schoonmaakschema voorkomt dat onderdelen worden overgeslagen.

Hygiënenormen

  • Werk volgens een schoonmaakschema. Beschrijf hierin hoe vaak elk onderdeel schoongemaakt moet worden en op welke manier.
    De schoonmaakschema’s in bijlage 1 kunt u als basis gebruiken. U mag natuurlijk vaker schoonmaken dan in deze schema’s is aangegeven. Minder vaak of op een andere manier schoonmaken mag alleen met een goede reden (bijvoorbeeld omdat een ruimte bijna nooit wordt gebruikt).

Tips

  • Houd een logboek bij en vink de schoonmaakwerkzaamheden af. Hierdoor ziet u snel wat er nog moet gebeuren. Dit is vooral handig als er door meerdere personen wordt schoongemaakt.
  • Wordt de schoonmaak door meerdere partijen uitgevoerd? Bijvoorbeeld door een extern schoonmaakbedrijf en medewerkers? Stel dan voor elke partij eigen schoonmaakschema’s op. Zo zijn de verantwoordelijkheden voor iedereen duidelijk.

3.4 Desinfecteren

In sommige gevallen is het schoonmaken van voorwerpen en oppervlakken onvoldoende en moet er na het schoonmaken ook worden gedesinfecteerd. Desinfectie is nodig wanneer een oppervlak of voorwerp vervuild is met bloed, in contact zijn geweest met slijmvliezen en bij sommige infectieziekten. Hierbij gelden de volgende algemene regels:

Hygiënenormen

  • Desinfecteer, na reiniging, een oppervlak of voorwerp als er bloed of een andere lichaamsvloeistof met zichtbare bloedsporen op zit. Dit geldt ook als het bloed er al lang op zit; ook in oud bloed kunnen ziekteverwekkers overleven.
  • Is er in uw instelling een ongewoon aantal personen met een (vermoedelijke) infectieziekte? Desinfecteer dan alleen als dit door een arts, deskundige infectiepreventie of uw GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) wordt aangeraden.
  • Let op: desinfecteer alleen als er éérst is schoongemaakt. Desinfecterende middelen werken niet als iets nog vuil en stoffig is.
  • Draag bij het desinfecteren altijd wegwerphandschoenen en pas handhygiëne toe. Draag ook een beschermend schort als uw kleding vervuild kan raken met het bloed.
  • Desinfecteer alleen met middelen die zijn toegelaten door het Ctgb Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides (Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides). Zie de paragraaf ‘Goedgekeurde desinfecterende middelen’ hieronder voor meer informatie.
  • Meng een desinfecterend middel nooit met andere (schoonmaak)middelen. Bij het mengen kunnen giftige stoffen ontstaan.

Daarnaast is desinfectie nodig bij bepaalde infectieziekten. Dit zal dan worden aangegeven door een arts of deskundige infectiepreventie.

Goedgekeurde desinfecterende middelen

Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt of een desinfecterend middel goed werkt en veilig is. Ook stelt het Ctgb vast waarvoor het gebruikt mag worden. Een middel kan bijvoorbeeld alleen geschikt zijn voor het desinfecteren van de handen, en niet voor het desinfecteren van oppervlakken. Daarnaast zijn sommige middelen alleen effectief tegen sommige bacteriën, terwijl andere middelen ook virussen kunnen doden.

Gebruik bij desinfectie van medische hulpmiddelen een desinfectiemiddel met een CE Conformité Européenne (Conformité Européenne)-markering. De CE-markering geeft aan dat het product volgens de fabrikant aan de essentiële vereisten voldoet zoals vereist in één van de Europese richtlijnen en de daaruit voortvloeiende Nederlandse Wet op de medische hulpmiddelen.

Middelen die door het Ctgb zijn toegestaan, zijn te herkennen aan een code op de verpakking. Dit kunnen de volgende codes zijn:

  • een N-code (4 tot 5 cijfers gevolgd door ‘-N’, bijvoorbeeld: 12345 N);
  • een NL-code (NL- gevolgd door 7 of 11 cijfers);
  • een EU Europese Unie (Europese Unie)- of SA-code (EU-/SA- gevolgd door 7 cijfers).

Daarnaast moet de fabrikant op de verpakking melden waarvoor het middel gebruikt mag worden.

Middelen die zijn toegelaten, staan ook op de website van het Ctgb. Hoe u deze middelen op de website kunt vinden, staat in bijlage 4. Op de website van het Ctgb is voor elk toegelaten middel het ‘Actueel gebruiksvoorschrift’ opgenomen. In dit gebruiksvoorschrift staat waarvoor het middel gebruikt mag worden en tegen welke micro-organismen het effectief is. Ook staat er hoe u het middel moet gebruiken.

Hygiënenormen

  • Gebruik alleen een desinfecterend middel dat door het Ctgb is toegestaan. Controleer in het actueel gebruiksvoorschrift dat het middel:
    • geschikt is voor het ‘materiaal’ (bijv. handen, harde oppervlakken) dat u wilt desinfecteren; en
    • effectief is tegen de micro-organismen die u wilt doden.
      Wilt u een oppervlak desinfecteren dat is verontreinigd met bloed? Zorg dan dat uw middel effectief is tegen virussen. Desinfecteert u vanwege een (uitbraak van een) infectieziekte? Bespreek dan met een arts of de regionale GGD of uw desinfectiemiddel geschikt is tegen de (mogelijke) ziekteverwekker.
  • Gebruik een desinfecterend middel altijd volgens de gebruiksaanwijzing.

Let op: u mag een desinfecterend middel alleen gebruiken voor de toepassingen die in het gebruiksvoorschrift staan beschreven! Zie de onderstaande voorbeelden:

  1. U heeft een desinfecterend middel waarmee u uw handen wilt desinfecteren. In het gebruiksvoorschrift staat alleen beschreven dat het middel geschikt is voor de desinfectie van harde oppervlakken. U mag dit middel dan niet voor uw handen gebruiken.
  2. U heeft een desinfecterend middel waarmee u een oppervlak wilt desinfecteren dat bevuild was met bloed. In het gebruiksvoorschrift staat dat het middel effectief is tegen bacteriën, gisten en schimmels. U mag dit middel dan niet gebruiken voor de desinfectie van het oppervlak; bij een verontreiniging met bloed heeft u namelijk een middel nodig dat effectief is tegen virussen.

Er zijn een aantal toegelaten middelen die in één handeling zowel schoonmaken als desinfecteren. Dit staat dan in het gebruiksvoorschrift. Gebruikt u zo’n middel? Dan is schoonmaken voordat u dit middel gebruikt uiteraard niet nodig. 

4 Medische zorg

Door het intensieve contact tussen medewerkers en cliënten is er tijdens het verlenen van medische en verpleegkundige zorg een verhoogde kans op besmetting. Om dit risico op besmetting te verkleinen moet u zich tijdens het verlenen van zorg houden aan de eisen uit dit hoofdstuk. Daarnaast gelden uiteraard de algemene maatregelen op het gebied van persoonlijke hygiëne (zie paragraaf 2.1) en schoonmaak en desinfectie (zie hoofdstuk 3). Zorg dat er een protocol is.

4.1 Medicijnen en steriele materialen

Medicijnen kunnen hun werking verliezen als ze te lang of bij een verkeerde temperatuur worden bewaard. Het onderwerp medicatie valt buiten deze richtlijn, zie hiervoor o.a de Landelijke instructie voor Toediening Gereedmaken Medicatie ( VTGM).

Ook steriele materialen, zoals gaasjes en pincetten, moeten op de juiste manier worden opgeslagen.

Steriele materialen

Steriel verpakte instrumenten blijven alleen steriel als de verpakking droog en onbeschadigd is. Let op de volgende regels wanneer steriele materialen worden gebruikt:

Hygiënenormen

  • Gebruik zoveel mogelijk wegwerpmaterialen zodat het steriliseren van instrumenten en materialen niet nodig is.
  • Is steriliseren nodig? Besteed het dan uit aan een externe organisatie, zoals een ziekenhuis. Gebruik deze gesteriliseerde instrumenten niet langer dan de aangegeven uiterste gebruiksdatum.
  • Controleer de houdbaarheidsdatum van steriele materialen maandelijks en vóór gebruik. Gebruik de materialen niet na deze datum.
  • Sla steriele materialen apart van niet-steriele materialen op in een stofvrije ruimte.
  • Berg steriel verpakte instrumenten voorzichtig op:
    • Prop ze niet in kastjes en laatjes.
    • Hanteer het fife-principe (first in, first expired).
      Dit betekent dat materialen die het eerst kunnen verlopen, ook het eerst gebruikt worden.
    • Bewaar ze niet op plaatsen waar ze nat kunnen worden, zoals het aanrecht.
    • Bewaar ze niet op de vloer.
    • Maak geen bundels van de steriele verpakkingen; gebruik ook geen nietjes, paperclips of elastiekjes.
    • Schrijf of stempel niet op de verpakking.
    • Transporteer de verpakkingen in een goed afsluitbare schone kunststof box.
  • Gebruik de instrumenten niet als de verpakking:
    • beschadigd of gescheurd is;
    • (deels) geopend is;
    • vochtig is of vochtkringen vertoont;
    • vuil is geworden.

Tips

  • Wijs een medewerker aan die verantwoordelijk is voor het maandelijks controleren van de houdbaarheidsdatum van steriele medische materialen.

4.2 Wondverzorging

Via wonden kunnen ziekteverwekkers ons lichaam in komen en de wond infecteren. Een goede hygiëne is daarom van groot belang tijdens wondverzorging.

Hygiënenormen

  • Was of desinfecteer uw handen direct voor en na iedere wondverzorging.
  • Draag handschoenen tijdens de wondverzorging; draag ook een wegwerpschort wanneer uw kleding besmet kan raken met bloed of wondvocht.
  • Raak met de handschoenen geen oppervlakken aan zoals deurknoppen, toetsenborden, telefoons en andere apparaten en materialen aan wanneer u handschoenen draagt).
  • Vermijd het opdwarrelen van stof; sluit deuren en zorg dat er tijdens de wondverzorging niet wordt schoongemaakt.
  • Zet voordat u begint alle benodigdheden klaar binnen handbereik, op een schone ondergrond. Gebruik als schone ondergrond een celstofmatje of desinfecteer het oppervlak. Plaats ook een afvalzakje of verbandemmer binnen handbereik, zodat u vuil wondverzorgingsmateriaal direct kunt weggooien.
  • Noteer de openingsdatum en -tijd op middelen die na openen beperkt houdbaar zijn, zoals zalven en spoelvloeistoffen. Gebruik spoelvloeistof tot maximaal 24 uur na opening. Noteer ook de naam van de cliënt; geopende wondverzorgingsmaterialen mogen niet bij andere cliënten gebruikt worden.
  • Gebruik bij voorkeur tubes in plaats van potjes met zalf. Heeft u toch een potje? Neem de zalf dan met een schone spatel uit de pot.
    Zo voorkomt u dat uw handen de zalf besmetten met micro-organismen.

Tips

  • Hanteer de no touch-methode door pincetten te gebruiken.

4.3 Scherp afval

Bij het injecteren van vaccins worden naalden gebruikt. Hierbij is er een kans op een prikaccident. Omdat 85% van de prikaccidenten voorkomen in de zorgsector, is er een Europese richtlijn (richtlijn 2010/32/EU Europese Unie (Europese Unie)) opgesteld die werkgevers van alle EU-lidstaten verplicht om hun medewerkers tegen deze accidenten te beschermen. In Nederland is dit vertaald in het Arbeidsomstandighedenbesluit, artikel 4.97. In dit besluit staat dat er veilige naaldsystemen beschikbaar moeten zijn met ingebouwde beveiliging, zodat de zorgmedewerker na gebruik zichzelf of anderen er niet mee kan besmetten. Ook is in het besluit opgenomen dat het verboden is om het hoesje na gebruik terug op de naald te zetten (‘recappen’ genoemd).

Naast het gebruik van de juiste naalden, wordt het risico op prikaccidenten verder verlaagd door een juiste omgang met gebruikte naalden en naaldcontainers. Daarom gelden de volgende regels voor de omgang met scherp afval:

Hygiënenormen

  • Gebruik veilige naaldsystemen met een ingebouwde beveiliging.
  • Zet hoesjes nooit terug over de naald.
  • Zorg dat de naaldcontainer tijdens het prikken binnen handbereik staat.
  • Gooi naalden en andere scherpe wegwerpinstrumenten die de huid of
    slijmvlies doorboren, direct na gebruik in een naaldcontainer met het UN United Nations (United Nations)-keurmerk (zie afbeelding). Gooi het scherpe afval nooit in een gewone afvalemmer.
    logo UN-keurmerk
  • Vervang naaldcontainers wanneer ze tot de maximale vullijn(=2/3 gevuld) vol zitten. Sluit het deksel, bewaar de containers altijd in een gesloten ruimte en lever de volle naaldcontainer in volgens het protocol van uw instelling. Zet direct een nieuwe naaldcontainer neer.

Tips

  • Gebruik bij voorkeur single-use materialen (pincetten en scharen e.d.).

4.4 Bijt-, krab-, snij- en prikaccidenten

In uw instelling kunnen bijt-, krab- en prikaccidenten plaatsvinden. Hier spreekt men van als het bloed of de slijmvliezen van een medewerker of cliënt in contact komen met bloed of (met bloed verontreinigd) wondvocht, urine of speeksel van een ander. Bij zo’n accident kunnen ziekteverwekkers worden overgedragen, zoals het hepatitis B of C- virus en hiv humaan immunodeficientievirus (humaan immunodeficientievirus). Bij een bijt- of krabaccident lopen zowel de bijter/krabber als degene die gebeten of gekrabd is, het risico om besmet te worden door de ander.

Door een protocol voor bijt-, krab-, snij- en prikaccidenten, dat bekend is bij de medewerkers, is goede informatie over hoe te handelen beschikbaar en verkleint u de kans dat medewerkers (of cliënten) bij zo’n accident een infectieziekte oplopen. Speciale aandacht is nodig voor de groep van studenten/stagiaires, zij zijn vaak onbekend met deze risico’s en met de relevante protocollen.

Hygiënenormen

  • Ontwikkel een protocol voor bijt-, krab- en prikaccidenten (door implementatie van de Landelijke richtlijn prikaccidenten; zie LCI-richtlijn Prikaccidenten) en stel uw medewerkers hiervan op de hoogte.
    Het is van belang werknemers goed voor te lichten over de risico’s en vooral hoe deze zoveel mogelijk te voorkomen.
  • Beschrijf hierin in ieder geval de volgende stappen:
    • Laat het wondje goed doorbloeden.
    • Spoel het wondje (of de slijmvliezen) met water of fysiologisch zout.
    • Ontsmet het wondje (slijmvliezen niet) met een wonddesinfecterend middel, voorzien van een RVG Register Verpakte Geneesmiddelen (Register Verpakte Geneesmiddelen)-nummer.
    • Dek een wondje af.
    • Meld het accident direct.
      Neem in het protocol de contactgegevens op van de personen/instantie(s) aan wie het accident gemeld moet worden en waar 24/7 specifieke expertise en deskundige hulp beschikbaar is om het accident te laten beoordelen en zonodig behandeling in gang te zetten. Maak zo nodig onderscheid tussen meldingen binnen en buiten kantooruren. Ook moet aandacht zijn voor nazorg.
  • Bij melding wordt een risico-inschatting gemaakt en worden eventuele vervolgstappen bepaald. Noteer hiervoor de volgende gegevens:
    • de personen die bij het accident zijn betrokken;
    • het type verwonding (bijv. prik- of bijtwond, is er sprake van een bloeding);
    • het materiaal waarmee/de wijze waarop iemand verwond is (het type naald in het geval van een prikaccident, diepte van een bijtwond).
  • Voorkom prikaccidenten door het beschikbaar stellen van veilige naalden/-systemen en goede instructie over (en toezicht op) juist gebruik.
  • Registreer en analyseer periodiek de incidenten/risicovolle situaties.

4.5 Vaccinaties

Vanwege de doelgroep van uw inrichting, kunnen uw medewerkers een verhoogd risico lopen op besmetting met sommige infectieziekten. Tegen sommige van deze ziekten kunnen uw medewerkers zich laten vaccineren. Bijvoorbeeld tegen hepatitis B, griep en, specifiek van belang voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd (wanneer ze deze niet via het rijksvaccinatieprogramma kregen): bof, mazelen, rodehond (BMR-vaccinatie bof, mazelen, rodehond (bof, mazelen, rodehond)). Voor COVID-19 beschrijft de LCI-uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie welke regels en mogelijkheden er zijn voor vaccinatie.

Het door de werkgever kosteloos aanbieden van vaccinaties kan, afhankelijk van de functie/het werk van uw medewerkers, verplicht zijn op basis van de Arbowet. Dit wordt vastgesteld middels een periodieke risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E Risico-Inventarisatie en Evaluatie (Risico-Inventarisatie en Evaluatie)). Arbo-eisen vallen echter buiten de reikwijdte van deze richtlijn en zullen hier niet verder worden uitgewerkt, Zie voor meer informatie onder andere het Arbobesluit, art. 4.85, de Gezondheidsraad (werknemers en infectieziekten – criteria voor vaccinatie) en www.kiza.beroepsziekte.nl.

4.6 Melding van infectieziekten

Cliënten in psychiatrische instellingen zijn vaak vatbaarder voor infectieziekten dan de algemene bevolking. Op grond van de Wet publieke gezondheid, artikel 26, zijn zorginstellingen waar cliënten een of meer dagdelen per etmaal verblijven of samenkomen, wettelijk verplicht om maatregelen te nemen bij een (eventuele) uitbraak.

Medewerkers kunnen als mogelijke bron cliënten besmetten. Daarom moeten medewerkers zich direct bij een bedrijfsarts of afdelingshoofd melden wanneer zij zelf een infectie hebben. Er wordt dan onderzocht of ze vervangende (niet-cliëntgebonden) werkzaamheden kunnen uitvoeren of tijdelijk moeten stoppen met werken. Andere aandoeningen kunnen altijd in vertrouwen met de bedrijfsarts worden besproken.

Hygiënenormen

  • Neem binnen één dag contact op met de regionale GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) of een deskundige infectiepreventie als er onder de cliënten of medewerkers een ongewoon aantal zieken is met:
    • maagdarmproblemen, diarree en/of braken;
    • geelzucht;
    • huidaandoeningen; of
    • andere aandoeningen van vermoedelijk infectieuze aard.
  • Om een infectieziekte zo goed mogelijk te bestrijden heeft de GGD zo veel mogelijk informatie nodig. Wanneer en hoe werd de patiënt ziek, wat zijn de klachten en zijn er nog meer cliënten of medewerkers besmet geraakt? Houd deze gegevens bij.
  • Bepaal samen met de behandelend arts en deskundigen van de GGD welke maatregelen u moet nemen.
  • Zorg dat medewerkers zich direct melden bij:
    • een prik-, bijt- of krabaccident (volgens protocol);
    • bij infecties zoals:
      • infecties aan de handen;
      • steenpuisten;
      • acute en aanhoudende diarree;
    • wanneer ze in contact zijn geweest met besmettelijke patiënten/personen in de privé omgeving (bijvoorbeeld MRSA Methicilline-resistente Staphylococcus aureus (Methicilline-resistente Staphylococcus aureus )/kinderziektes) of recent een infectie hebben doorgemaakt (en mogelijk nog besmettelijk zijn).
      Het is van belang nieuwe medewerkers te wijzen op het belang dergelijke zaken te melden.

COVID-19

Sinds 2020 hebben zorginstellingen te maken met het COVID-19-virus dat zich kan verspreiden in de instelling. Afhankelijk van het aantal besmettingen geldt landelijk een inschalingsniveau voor heel Nederland of voor een bepaalde regio. Bij dit inschalingsniveau horen (preventieve) maatregelen om verdere verspreiding tegen te gaan. Deze maatregelen staan in de LCI-richtlijn COVID-19 en de bijbehorende bijlage over verpleging, verzorging en PBM-gebruik.

MRSA/BRMO bijzonder resistente micro-organismen (bijzonder resistente micro-organismen)

De gezondheidszorg heeft in toenemende mate te maken met bijzonder resistente micro-organismen (BRMO). Een bekend voorbeeld is de Meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA), waartegen in Nederland met succes een ‘search and destroy’-beleid wordt gevoerd en waarvoor reeds richtlijnen zijn ontwikkeld. Er zijn echter meer micro-organismen die in staat zijn resistentie te ontwikkelen tegen de meest geëigende (dus eerste keus) antibiotica of tegen een combinatie van therapeutisch belangrijke antibiotica. Voor het bestrijden van infecties met BRMO, is het van belang dat instellingen maatregelen treffen die gericht zijn op het voorkómen van verspreiding van resistente micro-organismen.De belangrijkste maatregel is hierbij een juiste uitvoering van de hygiënemaatregelen zoals beschreven in deze richtlijn.

Als er bij een cliënt MRSA is geconstateerd moet u passende maatregelen nemen. Krijgen cliënten in uw residentiële instelling veel lichamelijke zorg? Zie dan de richtlijn MRSA: Verpleeghuizen van de Werkgroep Infectiepreventie (WIP Werkgroep Infectiepreventie (Werkgroep Infectiepreventie)). 

Hygiënenormen

  • Heeft een cliënt of medewerker MRSA? Neem direct contact op met de GGD of een deskundige infectiepreventie.
  • Verzorg een cliënt die besmet is met MRSA op een eenpersoonskamer met eigen sanitaire voorzieningen.
  • Leg cliënten met MRSA uit wanneer en hoe ze handhygiëne moeten toepassen.
  • Laat medewerkers met psoriasis of eczeem geen cliënten met MRSA verzorgen. Mensen met deze huidafwijkingen raken sneller gekoloniseerd door de bacterie en zijn moeilijker te behandelen.
  • Zorg dat er een MRSA-protocol aanwezig en geïmplementeerd is. Hierin dient ook de risico-inschatting te zijn beschreven van de cliënt bij opname.
  • Draag handschoenen, een wegwerpschort met lange mouwen en een chirurgisch mondneusmasker met neusklem tijdens:
    • de verzorging van de cliënt;
      Onder verzorging valt ook het tillen en rechtop zetten van de cliënt en het opschudden van kussens.
    • de schoonmaak van de kamer en het sanitair van de cliënt;
    • het opmaken en afhalen van het bed.
  • Trek bovengenoemde persoonlijke beschermingsmiddelen aan, voordat u de kamer binnengaat.
    Zo voorkomt u besmetting van uw (werk)kleding.
  • Druk de neusklem van het mondneusmasker goed aan op uw neus.
    Zo voorkomt u dat bacteriën via de rand van het masker uw neus kunnen besmetten.
  • Trek na bovenstaande handelingen bij de cliënt de persoonlijke beschermingsmiddelen uit. Doe dit in de kamer van de cliënt en volg hierbij de volgende stappen in onderstaande volgorde:
    • Trek de handschoenen uit en gooi ze weg.
    • Desinfecteer de handen met handdesinfectans of was ze met water en zeep.
    • Trek het schort uit en gooi deze weg.
    • Doe het mondneusmasker af. Houd hierbij alleen de zijkant van het masker vast om besmetting van de handen te voorkomen. Gooi het masker direct weg.
      Om de persoonlijke beschermingsmiddelen weg te gooien, moet er een pedaalemmer of afvalbak zonder deksel, met afvalzak, aanwezig zijn in de kamer van de cliënt!
  • Desinfecteer of was de handen direct na het verlaten van de kamer opnieuw.
  • Bezoekers hoeven alleen maatregelen te nemen als zij langskomen op een moment dat de cliënt persoonlijke (wond)verzorging krijgt.
  • Geef medewerkers en familieleden voorlichting over MRSA.

5 Bouw en inrichting

In dit hoofdstuk vindt u de eisen aan de bouw en inrichting die nodig zijn om een goede persoonlijke hygiëne, schoonmaak en hygiënische omgang met materialen, producten en afval mogelijk te maken. Voor elk type ruimte in uw instelling vindt u hieronder een paragraaf met de hygiëne-eisen.

Daarnaast zijn er aanvullende bouwvoorschriften vastgelegd in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Bijvoorbeeld eisen aan het benodigde aantal toiletten. De specifieke eisen verschillen per type bouw (bestaande bouw of nieuwbouw); deze details vallen buiten de reikwijdte van deze richtlijn.

5.1 Algemene eisen

Alle ruimtes in een psychiatrische inrichting moeten veilig en goed schoon te maken zijn. Infectieziekten worden gemakkelijk overgedragen wanneer cliënten te dicht op elkaar zitten. Houd u aan de algemene eisen tijdens de bouw en inrichting.

Let daarnaast op de inrichting. Plaats geen beschadigd, houten of stoffen meubilair of vloerbekleding die lastig schoon te houden is. Maak juist gebruik van wasbare materialen of meubilair met kunststoffen bekleding.

Hygiënenormen

  • Leg gladde vloeren die:
    • goed schoon te maken zijn (vermijd tapijt of vloerbedekking);
    • bestand zijn tegen de meeste schoonmaakmiddelen;
    • naadloos in elkaar overlopen van het ene naar het andere vertrek.
  • Plaats in elke kamer een afvalemmer met plastic zak.
  • Zorg voor goede verlichting om bij schoon te maken.
  • Richt ruimtes zo in dat schoonmakers overal bij kunnen. Voorkom moeilijk bereikbare hoeken en oppervlakken.
  • Werk wanden en plafonds goed af, dicht kieren of naden en zorg het materiaal goed schoon te maken is.

Tips

  • Plaats thermostaatkranen om verbrandingsgevaar te voorkomen.

5.2 Cliëntenkamer

Hygiënenormen

  • Zorg dat de vloer en de wanden geen vocht kunnen opnemen en gemakkelijk schoon te maken zijn (vermijd tapijt of vloerbedekking).
  • Plaats in elke kamer een afvalemmer met plastic zak.
  • Zorg voor goede verlichting om bij schoon te maken.
  • Zorg voor een wastafel met stromend water, een zeepdispenser en wegwerphanddoekjes.
  • Zorg dat het meubilair, inclusief bed en matras goed reinigbaar zijn.

5.3 Sanitaire ruimten

Toiletten

Iedereen die van het toilet gebruik maakt, moet de handen kunnen wassen. Daarnaast moet de toiletruimte goed schoon te maken zijn. Dat gaat alleen als muren en vloeren glad zijn en er geen vocht in kan doordringen. Vocht is namelijk een goede voedingsbodem voor ziekteverwekkers.

Hygiënenormen

  • Zorg dat de vloer en de wanden tot een hoogte waar urine tegenaan kan spatten, geen vocht kunnen opnemen en gemakkelijk schoon te maken zijn.
  • Zorg voor een wastafel met stromend water, een zeepdispenser en wegwerphanddoekjes.
  • Plaats speciale containers voor maandverband en tampons in de (dames)toiletten.
  • Vervang beschadigde toiletten direct.

Douche- en badruimte

In douche- en badruimtes is het heel vochtig. Schimmels en andere micro-organismen groeien er relatief makkelijk. Cliënten kunnen hier bijvoorbeeld voetschimmel oplopen. Houd u daarom bij de bouw en inrichting aan de hygiëne-eisen: 

Hygiënenormen

  • Zorg dat de vloer en de wanden tot een hoogte waar water tegenaan spat, geen vocht kunnen opnemen en gemakkelijk schoon te maken zijn. Het materiaal op de rest van de muren en het plafond moet goed bestand zijn tegen water en waterdamp.
  • Zorg voor een goede ventilatie van de douche-/badruimte.  In het Besluit bouwwerken leefomgeving(Bbl) worden de wettelijke normeringen beschreven.
  • Plaats een afneembaar rooster met een stankafsluiter op het afvoerputje.

5.4 Keuken

Een gemeenschappelijke keuken kan variëren van een kleine ruimte met koelkast waar eten (koud) wordt klaargemaakt tot een grote keuken waar (warme) maaltijden bereid worden.

Hygiënenormen

  • Zorg voor een vloer die goed schoon te maken, splintervrij en stroef is.
  • Zorg dat de wand boven het aanrechtblad glad is tot een hoogte waar water en etenswaren tegenaan spatten. Zo is de wand makkelijk schoon te maken.
  • Zorg dat het aanrecht en de keukenkastjes van een materiaal zijn gemaakt dat goed schoon te maken is.
  • Zorg voor een wastafel met warm en koud stromend water, een zeepdispenser en wegwerphanddoekjes. Zijn wegwerphanddoekjes niet mogelijk? Gebruik dat katoenen handdoeken en vervang deze minimaal elk dagdeel.
  • Plaats een koelkast in de keuken.
  • Bewaar gevaarlijke stoffen, zoals schoonmaakmiddelen, buiten bereik van cliënten en gescheiden van keuken en -etenswaren.

5.5 Opslagruimtes

Opslagruimte voor schoonmaakmiddelen en -materialen

Zorg voor een aparte opslagruimte waar het schoonmaakmateriaal opgeborgen kan worden. Zo blijven vuile en gevaarlijke stoffen of giftige materialen gescheiden van voedingsmiddelen.

Hygiënenormen

  • Maak een ophangsysteem zodat bezems, raamtrekkers en andere materialen niet op de grond staan. Op deze manier kunnen ze beter drogen.
  • Plaats een uitstortgootsteen waar vuil water wordt ververst en materialen gemakkelijk kunnen worden schoongemaakt.
  • Plaats gevaarlijke schoonmaakmaterialen, zoals ammoniak, in lekbakken. Zorg dat cliënten hier niet bij kunnen.

Spoelruimte

In de spoelruimte worden volle po’s en urinalen in de pospoeler gezet. Vaak worden in dezelfde ruimte ook de schone po’s en urinalen bewaard. Houdt u aan de volgende eisen om besmetting van de vuile naar de schone po’s en urinalen te voorkomen:

Hygiënenormen

  • Houd schone en vuile po’s en urinalen gescheiden.
  • Plaats een gebruikte po/urinaal/maatbeker zo snel als mogelijk in de desbetreffende houder van de pospoeler, sluit de deur en start direct het programma. Pas aansluitend handhygiëne toe.
  • Leeg po’s/urinalen/maatbekers altijd machinaal in de pospoeler (leeg deze dus niet handmatig, ook niet in het toilet).
  • Plaats de afgesloten po op een daartoe aangewezen plek/opbergrek voor vuile po’s als de pospoeler in gebruik is.
  • Dek een gebruikte po/urinaal af tot aan invoer in de pospoeler.

5.6 Medische behandelruimte

In de medische behandelruimte (ook bekend als artsenkamer of onderzoekskamer) worden cliënten medisch behandeld. Zorg dat er een aparte behandelruimte beschikbaar is waar medische zorgverleners veilig en hygiënisch kunnen werken:

Hygiënenormen

  • Maak wanden en vloeren van een glad, niet-absorberend materiaal dat goed schoon te maken is.
  • Zorg voor een behandeltafel of -stoel. Ook deze moet van niet-absorberend materiaal zijn gemaakt dat goed schoon te maken is. Zorg ook voor een papierrol die na iedere cliënt vervangen wordt.
  • Zorg voor een handenwasgelegenheid met:
    • een wastafel met stromend water en bij voorkeur een no-touch kraan;
    • een zeepdispenser en een houder met papieren wegwerpdoekjes;
    • een handalcoholdispenser.
  • Plaats een pedaalemmer of open afvalbak met plastic zak in de ruimte; raak de afvalbak niet met de handen aan.
  • Plaats een naaldcontainer met een UN United Nations (United Nations)-keurmerk in de ruimte. Bewaar deze container op een plek waar cliënten niet bij kunnen komen.

5.7 Separeercel

De separeercel is bedoeld voor cliënten die een gevaar zijn voor zichzelf of voor hun omgeving. Het is een kale ruimte met een vlakke vloer, een camera in het plafond en een matras. Er is meestal geen toilet of drinkwatervoorziening, eventueel wel een plastic waterfles en een po.

Hygiënenormen

  • Maak wanden en vloeren van een glad, niet-absorberend materiaal dat goed schoon te maken is.
  • Zorg voor een matras met afwasbare matrashoes.

5.8 Zwembadjes

Bij warm weer kunnen er in de zomer tijdelijk kleine zwembadjes worden opgezet. Hiermee worden badjes bedoeld die korter dan een maand blijven staan.

Heeft u een badwaterbassin dat langer dan 24 uur blijft staan? Dan valt uw (zwem)bad waarschijnlijk onder het Besluit activiteiten leefomgeving hoofdstuk 15 (Bal Besluit activiteiten leefomgeving (Besluit activiteiten leefomgeving )) en moet u dit melden bij uw Provincie of de Omgevingsdienst. De regels die dan gelden, vallen buiten de reikwijdte van deze richtlijn.

Let bij tijdelijke, kleine zwembadjes op de volgende hygiëne-eisen:

Hygiënenormen

  • Zorg dat de wanden en bodem van dit zwembadje van glad en waterdicht materiaal zijn gemaakt.
  • Vul het bad met drinkwater en ververs dit minimaal dagelijks.
    • Controleer of uw bad valt onder het Bal, hoofdstuk 15 en regels gelden voor hygiëne en veiligheid
    • Valt het bad niet onder het Bal, maar is het wel te groot om dagelijks te legen? Reinig en desinfecteer het badwater dan volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant. Deze levert eventueel ook geschikte desinfecterende middelen.
  • Zorg dat badmaterialen (zoals trapjes en speelgoed) van een materiaal zijn gemaakt dat goed schoon te maken is.
  • Zorg dat er geen (huis)dieren in het badje komen.
  • Houd de omgeving rondom het zwembad goed schoon.

    Zie ook paragraaf 2.5 over legionella.

Tips

  • Vult u het zwembadje met water uit de tuinslang? Laat het eerste water dat uit de tuinslang stroomt dan eerst even weglopen; dit kan vervuild zijn.
  • Zorg dat er geen bladeren, gras en vuil in het badje kunnen komen. Gebeurt dit toch? Verwijder ze dan, bijvoorbeeld met een zeef.

6 Hygiëne van cliënten

In de voorgaande hoofdstukken zijn maatregelen beschreven die u en uw medewerkers kunnen nemen om infectierisico’s te verkleinen. Maar de cliënten kunnen hier zelf ook aan bijdragen. Bijvoorbeeld door zich regelmatig te wassen en geen kleren en spullen met elkaar te delen. Daarom is het belangrijk dat het hygiënisch bewustzijn van de cliënten wordt vergroot. In dit hoofdstuk vindt u maatregelen die hieraan bijdragen.

6.1 Persoonlijke hygiëne

Binnen de instelling geestelijke gezondheidszorg is er veel contact tussen cliënten onderling en tussen cliënten en medewerkers. Hierbij kunnen ziekteverwekkers, zoals bacteriën, virussen, luizen en schurftmijten zich gemakkelijk verspreiden via de handen, kleding en gedeelde spullen. Een goede persoonlijke hygiëne van cliënten verkleint de kans op verspreiding.

Medewerkers helpen bij het wassen en verzorgen binnen een psychiatrische inrichting of voorziening, maar over het algemeen worden cliënten zoveel mogelijk gestimuleerd om zichzelf lichamelijk te verzorgen. Als cliënten dit niet (meer) kunnen, nemen medewerkers de verzorging over.

Naast maatregelen voor cliënten vindt u in deze paragraaf een aantal eisen om de verzorging van cliënten zo hygiënisch en veilig mogelijk te laten verlopen.

Hygiënenormen

  • Zorg dat elke cliënt een set persoonlijke toiletartikelen heeft, zoals:
    • een kam;
    • een tandenborstel;
    • tandpasta;
    • zeep;
    • handdoeken;
    • washandjes;
    • een roestvrij stalen kom;
    • scheerbenodigdheden;
    • een gebittenbakje;
    • een nagelknippertje.
  • Leg cliënten uit dat ze:
    • hun handen wassen na een toiletbezoek;
    • hun handen wassen voor én na het eten;
    • minimaal twee keer per dag tandenpoetsen;
    • alleen hun eigen bestek gebruiken.

Ernstig vervuilde cliënten

Het kan voorkomen dat cliënten vanuit een ernstig vervuilde thuissituatie de instelling binnenkomen. Zij kunnen last hebben van hoofdluis, schurft, geïnfecteerde wonden of besmettelijke infectieziektes. Jarenlange vervuiling kan bovendien ernstige gezondheidsproblemen opleveren waardoor deze cliënten alleen met uiterste zorg gewassen mogen worden.

Zorg dat er tijdige maatregelen worden getroffen voordat deze cliënt in contact komt met andere cliënten. Kijk voor meer informatie op https://lci.rivm.nl/richtlijnen.

Hygiënenormen

  • Ontwikkel een protocol waarin staat aangegeven hoe medewerkers met ernstig vervuilde cliënten omgaan.

6.2 Seksuele voorlichting

Zorg dat cliënten seksuele voorlichting krijgen.

Hygiënenormen

  • Informeer cliënten over het belang van veilige seks.
  • Zorg dat voorbehoedsmiddelen en voorlichtingsmateriaal over soa seksueel overdraagbare aandoening (seksueel overdraagbare aandoening )’s beschikbaar zijn
    Ontmoedig seks tussen cliënten.

Tips

  • Vraag bij verschillende instanties zoals de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) en Soa Aids Nederland informatiemateriaal aan. Veel van deze folders zijn gratis (excl. verzendkosten) en in meerdere talen beschikbaar.

Bijlagen

Bijlage 1: Schoonmaakschema’s

In de schoonmaakschema’s staat hoe vaak en op welke manier verschillende oppervlakken en materialen moeten worden schoongemaakt. Het eerste schema is een algemeen schema dat geldt voor alle ruimtes. De volgende schema’s richten zich op specifieke ruimtes. 

U mag natuurlijk vaker schoonmaken dan in deze schema’s is aangegeven. Daarnaast moet u extra schoonmaken wanneer een oppervlak of materiaal zichtbaar vervuild is. Minder vaak of op een andere manier schoonmaken, mag alleen met een goede reden (bijvoorbeeld omdat een ruimte bijna nooit wordt gebruikt).

U kunt de schoonmaakschema’s hier downloaden als Word-document. De schema’s zijn zoveel mogelijk op losse pagina’s geplaatst, zodat u ze eenvoudig kunt uitprinten en ophangen. Tevens kunt u de schema’s aanpassen aan de eigen situatie. Bespreek binnen uw eigen organisatie de schoonmaakschema’s en werk ze in nader detail uit tot een eigen werkinstructie.

Bijlage 2: Instructies handhygiëne

Bacteriën en virussen zijn overal, op deurknoppen, tafels, telefoons en andere voorwerpen, apparaten en materialen. Sommigen kunnen ziekteverwekkend zijn. Een van de meest voorkomende manieren waarop ziekteverwekkers worden verspreid, is via de handen. Door regelmatig handhygiëne toe te passen wordt de kans dat u of iemand uit uw omgeving ziek wordt klein.

Pas voor een goede handhygiëne onderstaande regels toe:

  • Was uw handen met water en vloeibare zeep als ze zichtbaar vuil zijn. Gebruik dan geen desinfecterend middel (handalcohol); door zichtbaar vuil vermindert namelijk de werking.
  • Zijn uw handen niet zichtbaar vuil? Dan mag u kiezen of u uw handen wast óf desinfecteert. Pas de manieren echter niet allebei toe; de huid droogt dan te veel uit en beschadigt sneller. De handen worden voldoende schoon als u ze alleen wast of alleen desinfecteert.
Instructies handhygiëne

Het schema Instructies handhygiëne kunt u hier downloaden als pdf.

Bijlage 3: Microvezeldoekjes

Tegenwoordig wordt er steeds meer gebruik gemaakt van microvezeldoekjes. Doordat de vezels in deze doekjes zijn gesplitst, hebben microvezeldoekjes een veel groter oppervlak dan katoenen schoonmaakdoekjes. Zo kunnen microvezeldoekjes vuil en ziekteverwekkers veel beter opnemen dan gewone schoonmaakdoekjes. Bovendien raspen de vezels het vuil los, waardoor u vlekken gemakkelijker verwijdert. U kunt microvezeldoekjes zowel droog als vochtig gebruiken.

Voor een optimaal resultaat gaat u als volgt te werk:

  • Gebruik de microvezeldoekjes altijd zonder schoonmaakmiddelen. Wijk hier alleen van af als de leverancier dit aangeeft.
  • Wilt u de doekjes vochtig gebruiken? Maak ze dan vlak voor gebruik licht vochtig onder de kraan of met het middel dat de leverancier voorschrijft. Leg de doekjes niet in een emmer water. Hierdoor nemen ze direct hun maximale hoeveelheid aan vocht op en verliezen ze hun reinigende werking.
  • Vouw de doekjes voor gebruik een aantal keer dubbel, zodat er meerdere vlakken ontstaan. Gebruik een nieuw, schoon vlak zodra de werking minder wordt.
  • Stop vuile microvezeldoekjes direct in de was; spoel ze tussentijds niet uit.
    Microvezeldoekjes trekken vuil zó goed aan dat handmatig uitspoelen geen zin heeft. Alleen in de wasmachine wordt een vuil doekje weer schoon.
  • Was de doekjes volgens de voorschriften van de fabrikant.
  • Droog gewassen microvezeldoekjes volgens de gebruiksinstructie. Let op: niet alle microvezeldoekjes kunnen in de droogtrommel. Berg de doekjes nooit vochtig op; hierdoor kunnen ziekteverwekkers uitgroeien.

Bijlage 4: Ctgb-databank

Hieronder staat hoe u desinfecterende middelen kunt vinden op de website van het Ctgb.

Hebt u al een desinfecterend middel en wilt u weten of u dit mag gebruiken? Gebruik dan optie A. Wilt u een overzicht van toegelaten desinfecterende middelen? Gebruik dan optie B.

A. Zoeken naar een specifiek desinfecterend middel

  • Ga naar www.ctgb.nl en klik op ‘Toelatingendatabank’. Of ga direct naar https://toelatingen.ctgb.nl.
  • Hier kunt u zoeken op de naam van het product.
  • Controleer in het actuele gebruiksvoorschrift altijd of het middel geschikt is voor uw toepassing en welke maatregelen bij gebruik moeten worden genomen.

B. Een overzicht van toegelaten desinfecterende middelen zien

  • Ga naar www.ctgb.nl en klik op ‘Toelatingendatabank’. Of ga direct naar https://toelatingen.ctgb.nl.
  • Klik op de knop ‘Toon uitgebreide filters’.
  • Voer de gewenste selectiecriteria in. Bij Gebruik kunt u professioneel invoeren. Bij Producttype kiest u een optie die hieronder beschreven staat:
    • Middelen die geschikt zijn voor het desinfecteren van handen hebben een PT01-code (‘Biociden voor menselijke hygiëne’).
    • Middelen die geschikt zijn voor materialen en oppervlakken hebben een PT02-code (‘Desinfecterende middelen voor privégebruik en voor de openbare gezondheidszorg, alsmede andere desinfectantia’).
    • Middelen die geschikt zijn voor oppervlakken waarop eet- en drinkwaren kunnen komen, hebben een PT04-code (‘Ontsmettingsmiddelen voor gebruik in de sector voeding en diervoeders’).
  • Controleer in het actuele gebruiksvoorschrift altijd of het middel geschikt is voor uw toepassing en welke maatregelen bij gebruik moeten worden genomen.
  • U kunt via de knop downloaden de selectie exporteren naar een Excel-bestand.

Deze zoekhulp is opgesteld in augustus 2019. Klopt het advies niet meer en heeft u hulp nodig? Neem dan contact op met de Servicedesk van het Ctgb Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides (Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides) via telefoonnummer 0317 – 471 810 of door het servicedesk-verzoekformulier in te vullen. Het LCHV Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid (Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid) is niet verantwoordelijk voor eventuele wijzigingen aan de website van het Ctgb.

Begrippenlijst

Badwaterbassin

Waterkerende constructie voor het vasthouden van water bedoeld voor het zwemmen of baden

Binnenlucht

De lucht in een ruimte, bijvoorbeeld een kamer, vergaderzaal, winkel of festivaltent. De lucht onder een luifel of parasol wordt gezien als buitenlucht.

Binnenmilieu

Het binnenmilieu is het milieu in gebouwen. Het binnenmilieu wordt beïnvloed door een groot aantal factoren. Bijvoorbeeld de temperatuur, de luchtvochtigheid en de hoeveelheid zuurstof in de ruimte.

Ctgb Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides (Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides)

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het Ctgb beoordeelt op basis van Europese wet- en regelgeving of desinfecterende middelen toegelaten worden op de Nederlandse markt.

Desinfecteren

Desinfecteren is het doden van ziekteverwekkers met een speciaal daarvoor bestemd desinfecterend middel.

FFP-2 maskers

Dit zijn persoonsgeboden ademhalingsbeschermingsmaskers die de gebruiker beschermen tegen het inademen van aerosolen. Deze maskers morgen maximaal acht uur achtereen gebruikt worden.

Fife-systeem

First in, first expired-systeem. Dit betekent dat materialen die het kortst houdbaar zijn vooraan staan en het eerst gebruikt worden.

HACCP

Hazard Analysis Critical Control Points (HACCP), een systeem om de voedselveiligheid te beheersen. Hygiënecodes zijn een praktische uitwerking van HACCP.

Handdesinfecterend middel

Dit middel is bedoeld voor het desinfecteren van handen, deze reinigt dus niet de handen.

Ionisator

Apparaat dat positieve ionen omzet in negatieve ionen, om de atmosfeer (in de rookruimte) te verbeteren.

IPM

Integrated Pest Management. IPM is een methode die zich in de eerste plaats richt op het voorkómen van dierplagen door wering, en pas in de tweede plaats op bestrijding.

Legionellabeheersplan

In een legionellabeheersplan staan de maatregelen en controles die nodig zijn om de groei van legionellabacteriën te beheersen.

Legionellarisicoanalyse

Een legionellarisicoanalyse laat zien of legionellabacteriën kunnen groeien en vernevelen in de waterinstallatie.

Lichaamsvloeistoffen

Lichamelijke vloeistoffen zoals bloed, speeksel, braaksel, urine en ontlasting.

Luchten

Luchten is het korte tijd (ongeveer tien minuten) openzetten van alle ramen en deuren. Hierbij wordt het niet veel kouder, maar is wel alle binnenlucht ververst.

 

Micro-organismen

Bacteriën, virussen, schimmels, gisten en protozoën zijn micro-organismen. Micro-organismen zijn onzichtbaar voor het blote oog en komen overal voor: op de huid, op meubels en gebruiksvoorwerpen, in de lucht, in water, op en in voedsel. De meeste zijn onschuldig of zelfs nuttig voor de mens, maar sommige micro-organismen kunnen ziekten veroorzaken.

Microvezeldoekjes

Microvezeldoekjes bestaan uit een weefsel van microscopisch kleine vezels. Samen vormen de vezels een veel groter oppervlak dan de vezels in bijvoorbeeld een katoenen doek. Hierdoor kunnen microvezeldoekjes meer vuil absorberen. De vezels bestaan uit materiaal dat vetten goed vasthoudt.

Naaldcontainer

Een naaldcontainer is een container speciaal ontworpen voor scherp afval zoals naalden en scheermesjes. Bij goed gebruik bieden naaldcontainers bescherming tegen prikken en snijden aan scherp afval.

Schoonmaken

Schoonmaken is stof en vuil verwijderen, bijvoorbeeld door te stofzuigen of te dweilen.

Ventileren

Bij ventileren komt voortdurend verse buitenlucht binnen, bijvoorbeeld door een rooster of een open raam.

Bronnenlijst

  • Hoofdluis. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
  • Hygiënecode voor de voedselverzorging in woonvormen (2014). Den Haag: Voedingscentrum.
  • Hygiënecode voor de voedselverzorging in zorginstellingen en Defensie (2008). Den Haag: Voedingscentrum.
  • Hygiënerichtlijn voor publieksvoorzieningen (2009). Amsterdam: Landelijk Centrum voor Hygiëne en Veiligheid.
  • Hygiënerichtlijnen voor verpleeghuizen en woonzorgcentra (2012). Amsterdam: Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid.
  • Landelijke instructie Voor Toediening Gereedmaken (VTGM) van medicatie in verpleeg- en verzorgingshuizen (2008). Utrecht: Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland)).
  • Legionellapreventie in waterinstallaties: regels en toezicht (2012). Den Haag: Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
  • Veilig werken in de fysiotherapie en de ergotherapie (2004, 2009). Werkgroep Infectiepreventie.
  • Veilig werken voor kappers in het verpleeghuis (2004, revisie: 2009). Werkgroep Infectiepreventie.
  • Veilig werken voor pedicures en podotherapeuten (2004, revisie: 2009). Werkgroep Infectiepreventie. 

Verantwoording

De hygiënerichtlijn voor psychiatrische instellingen is voor het laatst volledig herzien in 2019. Aan de laatste herziening hebben de volgende GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)’en en organisaties bijgedragen:

  • GGD Amsterdam
  • GGD Hart voor Brabant
  • GGD Rotterdam
  • GGD Oost-Brabant
  • GGZ geestelijke gezondheidszorg (geestelijke gezondheidszorg) Oost-Brakel
  • Reinier van Arkel
  • Parnassiagroep

Wijzigingen sinds laatste herziening:

  • April 2024: De paragraaf ‘Binnenmilieu’ is vervangen door de recentere paragraaf ‘Infectiepreventie binnenlucht’ uit de Algemene hygiënerichtlijn. De normen in deze nieuwe paragraaf zijn onderbouwd met recente literatuur en opgesteld met medewerking van binnenmilieu-deskundigen.
  • Maart 2024:  Paragrafen waar het Bouwbesluit en de Wet hygiëne en veiligheid van badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden)) worden genoemd zijn aangepast. Dit is aangepast vanwege de invoering van de Omgevingswet. Het Bouwbesluit is nu het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). De Whvbz is opgegaan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal Besluit activiteiten leefomgeving (Besluit activiteiten leefomgeving )).
  • Oktober 2021: Ten opzichte van de vorige versie is een aantal tekstuele wijzigingen aangebracht en zijn hyperlinks geactualiseerd. In paragraaf 2.1 over persoonlijke hygiëne van medewerkers is een alinea over hoesten en niezen opgenomen. In paragraaf 2.1 over dienstkleding is een hygiënenorm toegevoegd: “Ga niet in werkkleding naar uw werk of weer naar huis. Kleed u om op uw werk”. In paragraaf 2.1 is de hygiënenorm over de eisen die gesteld worden aan handschoenen gespecificeerd. In paragraaf 2.1 is een alinea met uitleg over mondneusmaskers opgenomen en zijn de hygiënenormen aangepast. In paragraaf 2.4 over binnenmilieu is een hygiënenorm over de binnentemperatuur opgenomen. In paragraaf 4.6 is een alinea opgenomen over COVID-19. In de begrippenlijst is de definitie ‘first in, first out’ is gewijzigd naar first in, first expired’.
  • Augustus 2019: bijlage 4 (zoekhulp Ctgb Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides (Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides)-databank) is geactualiseerd.
  • Juli 2019: de richtlijn is omgezet naar webbased tekst; hierbij zijn enkele niet-inhoudelijke aanpassingen gedaan en zijn diverse hyperlinks geüpdatet.

De hygiënerichtlijn is een uitgave van:
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid
Postbus 1 | 7200 BA Bilthoven
E-mail: lchv@rivm.nl 
Web: www.lchv.nl