Resultaten trendonderzoek ‘naleving van en draagvlak voor gedragsadviezen’ ronde 37 (12-18 september 2023)
De RIVM Gedragsunit doet sinds de coronapandemie onderzoek naar naleving van en draagvlak voor de geldende gedragsadviezen. Sinds maart 2023 gelden er geen coronaspecifieke maatregelen meer. Wel gelden er basisadviezen om de verspreiding van infectieziekten in het algemeen te beperken: regelmatig handen wassen, hoesten en niezen in de elleboog, zorgen voor voldoende frisse lucht in binnenruimtes, thuisblijven wanneer je ziek bent, bij lichte klachten overleggen met je werkgever of je thuis kunt werken, bij klachten fysiek contact vermijden met mensen die ernstig ziek kunnen worden van een luchtweginfectie en een mondneusmasker dragen wanneer fysiek contact nodig is met iemand die ernstig ziek kan worden van een luchtweginfectie. In het trendonderzoek hebben we, onder meer, gekeken naar hoe mensen omgaan met deze algemene adviezen, en hoe mensen aankijken tegen coronavaccinaties.
Het trendonderzoek werd tijdens de coronapandemie ingezet voor het landelijke Coronadashboard. In de eerste periode werd elke 3 weken een meting gedaan. Naarmate meer maatregelen werden afgeschaald, is het interval tussen metingen aangepast naar 4 weken, en later 6 weken (zie Achtergrondinformatie Trendonderzoek voor de precieze meetmomenten). In de afgelopen zomerperiode is geen meting uitgevoerd; de voorgaande meting was in april jl.
Tussen 12 en 18 september heeft de 37e meting plaatsgevonden. Voor het onderzoek wordt een steekproef getrokken uit een panel dat op demografische kenmerken zo representatief mogelijk is voor de Nederlandse bevolking. Aan deze meting hebben 4963 mensen deelgenomen. Deelnemers krijgen een vragenlijst over het volgen van en draagvlak voor de basis gedragsadviezen die nog gelden in Nederland. Deze rapportage is een beknopt verslag van de huidige meting.
Draagvlak en naleving van de gedragsadviezen
Draagvlak voor algemene adviezen stabiel
Ruim acht op de tien deelnemers geeft aan bekend te zijn met de huidige algemene adviezen om verspreiding van infectieziekten te beperken; één op de tien geeft aan er gedeeltelijk bekend mee te zijn. Tijdens de vorige meting in april gaf negen op de tien deelnemers aan bekend te zijn met de algemene adviezen.
Over het algemeen staat een meerderheid van de deelnemers achter de adviezen. Ruim 9 van de 10 deelnemers staat achter het advies om de woning voldoende te ventileren, en 8 op de 10 mensen achter het advies om vaak je handen te wassen en om in je elleboog te hoesten of niezen. Ruim 7 op de 10 deelnemers staat achter het advies om thuis te blijven wanneer je ziek bent. Het advies om bij klachten fysiek contact met mensen die ernstig ziek kunnen worden van een luchtweginfectie te vermijden wordt ook door een grote meerderheid gesteund (9 op de 10). Wanneer het vermijden van fysiek contact niet mogelijk is (zoals bijvoorbeeld bij mantelzorg), geldt het advies een mondkapje te dragen. Zes op de tien deelnemers staat hierachter.
Het laagste draagvlak zien we voor het advies om thuis te werken bij lichte klachten: hier staat ongeveer de helft van de deelnemers achter (ook als alleen gekeken wordt naar deelnemers die thuis kúnnen werken).
Het draagvlak voor de algemene adviezen is daarmee in vergelijking met de vorige meting in april vrijwel gelijk gebleven.
Figuur 1. Draagvlak voor de algemene adviezen om luchtweginfecties te voorkomen
Naleving hygieneadviezen stabiel; handen wassen alleen na toiletbezoek voor de meerderheid een gewoonte
Als we kijken in hoeverre deelnemers de adviezen opvolgen, zien we dat naleving van de drie algemene hygieneadviezen die nog altijd gelden redelijk stabiel is over de tijd, waarbij ventileren samenhangt met de buitentemperatuur (Figuur 2). Dat verklaart waarschijnlijk dat het aantal deelnemers dat aangaf in de week voorafgaand aan de huidige meting (gemiddelde buitentemperatuur boven de 20°C) regelmatig een raam open te hebben gehad in de ruimtes waar ze zich bevonden deze meting een stuk hoger ligt dan tijdens de vorige meting in april (gemiddelde buitentemperatuur rond de 10°C).
Figuur 2. Trend in naleving van gedragsadviezen
In de trend over tijd tonen we hoeveel mensen aangeven 10 keer of vaker per dag hun handen te wassen. Deze ronde hebben we ook specifieker gevraagd in welke situaties in de afgelopen week mensen hun handen hebben gewassen met water en zeep (Figuur 3). De meeste mensen geven aan vaak tot altijd hun handen te wassen na een toiletbezoek (86%). Op bezoek bij iemand met een kwetsbare gezondheid en voor het eten doet de helft van de mensen dit. In de andere gevraagde situaties geeft minder dan de helft aan vaak tot altijd de handen te wassen.
Figuur 3. Situaties waarin deelnemers hun handen wassen
Naleving adviezen bij klachten: meerderheid blijft niet thuis maar vermijdt wel fysiek contact met kwetsbaren
In de huidige ronde had 30% van de deelnemers in de vier weken voorafgaand aan de meting minimaal één klacht die kan duiden op een luchtweginfectie en die zij niet toeschrijven aan een bestaande aandoening (Figuur 4). Het patroon over tijd komt overeen met wat wordt gevonden in de Infectieradar.
Figuur 4. Percentage deelnemers met minimaal één klacht die kan duiden op een luchtweginfectie
Van de mensen met klachten geeft 14% aan zich ziek te hebben gevoeld en 37% zich een beetje ziek te hebben gevoeld. Het algemene advies is om thuis te blijven als je je ziek voelt. Van de deelnemers die zich (een beetje) ziek voelden, geeft 13% aan in die periode thuis te zijn gebleven. 87% is wel naar buiten gegaan, waarvan 8% aangaf alleen naar buiten te zijn geweest voor een frisse neus en/of de hond uit te laten. Deelnemers die zich ziek voelden bleven vaker thuis (22%) dan deelnemers die zich een beetje ziek voelden (9%). Naleving van dit advies hing vooral samen met leeftijd (16-24 jarigen bleven minder thuis dan 70+ers), opleidingsniveau (hoger opgeleiden bleven minder thuis bij ziekte dan lager opgeleiden), de overtuiging dat dit advies helpt om verspreiding van infectie te beperken en hoe makkelijk mensen het vinden om het advies op te volgen. Acht op de tien deelnemers denkt dat thuisblijven wanneer je ziek bent (heel) veel helpt om verspreiding van luchtweginfecties te beperken. Zeven op de tien deelnemers geeft aan dat dit advies voor hen makkelijk is om op te volgen.
Mensen die klachten hebben worden geadviseerd om fysiek contact met mensen die ernstig ziek kunnen worden van een luchtweginfectie te vermijden. Een klein deel van de mensen met luchtwegklachten geeft aan fysiek contact gehad te hebben met iemand met een kwetsbare gezondheid (7%). Daarvan droeg een klein deel (8%) een mondkapje. Daarnaast gaf 19% aan dat ze 1,5 meter afstand hielden in deze situatie.
In Figuur 5 staat de naleving van de geldende algemene adviezen bij elkaar.
Figuur 5. Naleving van de algemene gedragsadviezen om luchtweginfecties te voorkomen
Testen en isoleren
Het is niet meer nodig om een coronatest te doen als je klachten hebt. 16% van de deelnemers met klachten heeft dat nog wel gedaan (Figuur 6). De belangrijkste redenen daarvoor waren “ik vind het een fijn idee om te weten wat ik heb” (43%), “om zekerheid te hebben dat ik anderen niet kon besmetten toen ik op bezoek ging” (34%) en “om meer zekerheid te hebben dat ik iemand met een kwetsbare gezondheid die ik zou ontmoeten niet kon besmetten” (31%).
Van alle deelnemers die een test hebben gedaan had 17% een positieve testuitslag (n = 46). Minder dan de helft van de deelnemers met een positieve testuitslag is volledig thuisgebleven (33%) of alleen naar buiten geweest voor een frisse neus of het uitlaten van de hond (11%). Omdat het om zeer kleine aantallen gaat, en de groep deelnemers die in deze fase test en zich isoleert niet te vergelijken is met deelnemers die dat deden toen dat nog het geldende advies was, is het niet mogelijk om hier te kijken naar een trend over tijd.
Figuur 6. Percentage deelnemers dat test bij klachten
Zorgen over het coronavirus
Het aantal deelnemers dat zich zorgen maakt over het coronavirus is de laatste paar metingen al erg laag ten opzichte van eerder in de pandemie, en is sinds de vorige meting ongeveer gelijk gebleven: 1 op de 10 zegt zich nog zorgen te maken over het coronavirus (Figuur 7). Mensen met een kwetsbare gezondheid (door een onderliggende aandoening of door een hogere leeftijd (70+)) maken zich meer zorgen over het coronavirus dan mensen zonder kwetsbare gezondheid (16% vs. 8%).
Figuur 7. Percentage deelnemers dat zich zorgen maakt over het coronavirus
Ongeveer 4 op de 10 deelnemers geeft aan (erg) hun best te doen om te voorkomen dat ze besmet raken met het coronavirus. Dat is stabiel ten opzichte van de vorige meting en aanzienlijk lager dan eerder in de pandemie (Figuur 8). Deelnemers met een kwetsbare gezondheid geven dit vaker aan (6 op de 10) dan deelnemers zonder kwetsbare gezondheid (3 op de 10).
Figuur 8. Percentage deelnemers dat zijn/haar best doet om besmetting met het coronavirus te voorkomen.
Deelnemers verwachten dit najaar weinig overlast van het coronavirus
Twee op de tien deelnemers denkt dat het (zeer) waarschijnlijk is dat ze dit najaar besmet zullen raken met het coronavirus. Deelnemers van 70 jaar of ouder schatten die kans het laagst in (10% denkt dat dit waarschijnlijk is); deelnemers tussen 25 en 39 jaar het hoogst (29% denkt dat dit waarschijnlijk is; Figuur 9a). 4 op de 10 deelnemers denkt wel dat het (zeer) waarschijnlijk is dat er dit najaar een nieuwe golf coronabesmettingen komt. Hier zit weinig verschil tussen leeftijdsgroepen, behalve dat dit percentage onder jongere deelnemers (16-24 jaar) een stuk lager ligt: van hen denkt 26% dat een nieuwe coronagolf waarschijnlijk is (Figuur 9b). De kans dat het coronavirus dit najaar opnieuw zorgt voor drukte in de ziekenhuizen wordt gemiddeld door 2 op de 10 deelnemers als (zeer) waarschijnlijk gezien (Figuur 9c); voor deelnemers van 55 jaar of ouder en voor deelnemers met gezondheidsproblemen (niet in Figuur) is dat 3 op de 10.
Figuur 9a. Geschatte waarschijnlijkheid coronabesmetting dit najaar, uitgesplitst naar leeftijd
Figuur 9b. Geschatte waarschijnlijkheid nieuwe coronagolf dit najaar, uitgesplitst naar leeftijd
Figuur 9c. Geschatte waarschijnlijkheid overbelasting van de zorg, uitgesplitst naar leeftijd
Deelnemers is ook gevraagd hoe erg ze het zouden vinden als ze besmet zouden raken met het coronavirus. Drie op de tien deelnemers geeft aan dat ze dit (heel) erg zouden vinden. Hier zien we een duidelijk verband met leeftijd: van de deelnemers tussen de 55 en 69 en deelnemers van 70 jaar of ouder zou respectievelijk 41% en 55% dat (heel) erg vinden. In de leeftijdsgroepen daaronder ligt dit rond de 20%. Een veel groter aantal deelnemers (gemiddeld 6 op de 10) zou het (heel) erg vinden om een ánder te besmetten. Ook dit ligt hoger voor deelnemers tussen de 55 en 69 jaar (72%) en deelnemers van 70 jaar of ouder (87%; cijfers niet in figuur).
Verdeeldheid over extra maatregelen bij nieuwe coronagolf
In het onderzoek is gevraagd in hoeverre deelnemers achter extra maatregelen zouden staan als de druk op de zorg dit najaar weer ernstig toe zou nemen. In Figuur 10 is te zien dat deelnemers hier verdeeld over zijn, en dat het draagvlak afhankelijk is van de specifieke maatregel. Thuiswerken, afstand houden, geen handen schudden, thuisblijven bij klachten, en testen bij klachten, zouden door meer dan de helft van de deelnemers worden gesteund. Minder dan de helft van de deelnemers geeft aan achter het dragen van mondkapjes te staan, of achter beperkingen in het aantal bezoekers bij evenementen of in de horeca. Het draagvlak voor extra maatregelen neemt gemiddeld toe met de leeftijd (cijfers niet in figuur).
Figuur 10. Draagvlak voor maatregelen als de zorg overbelast zou raken door een nieuwe coronagolf
Vaccinatie
90% van de deelnemers heeft minimaal 1 coronaprik gehad. 52% daarvan heeft ook de meest recente prik (campagne najaar 2022) gehaald. Dit najaar komen specifieke groepen mensen in aanmerking voor een coronaprik: mensen van 60 jaar of ouder, mensen tussen 18 en 60 die ook worden uitgenodigd voor een griepprik, zorgmedewerkers met direct patiёntcontact, en zwangeren. Zeven op de tien deelnemers was daarvan op de hoogte, de meesten hadden het gehoord via de televisie (30%) of krant (23%). Een enkeling had via de eigen arts gehoord over de coronaprik (1%). Vier op de tien deelnemers denkt dit najaar zelf in aanmerking te komen voor een coronaprik; van de 60+ ers denkt acht op de tien dat (78% van de 60-64 jarigen, 83% van de 70+ers). Twee op de tien 60+ers weet niet of ze in aanmerking komen voor de coronaprik; van de deelnemers jonger dan 60 weet drie op de tien dat niet zeker. Van de deelnemers die in aanmerking denken te komen en die eerder ook minimaal 1 coronaprik hebben gehaald, geeft 68% aan de prik te willen halen (15% niet, 17% weet het niet). De vaccinatiebereidheid voor de griepprik is in deze groep iets hoger; ook zien we dat daarover minder mensen nog twijfelen; Figuur 11).
Figuur 11. Vaccinatiebereidheid voor corona- en griepprik, onder deelnemers die in aanmerking denken te komen voor de coronaprik en de basisserie coronavaccinaties hebben gehaald.
Redenen om wel of geen coronaprik te willen
Voor deelnemers die aangeven een coronaprik te willen halen, zijn de belangrijkste redenen het beschermen van de eigen gezondheid (voor 95% is dit een reden) en het beschermen van de gezondheid van anderen in de omgeving (77%); 45% ziet ook het voorkomen dat de zorg overbelast raakt als reden om een coronaprik te nemen.
Figuur 12. Redenen van deelnemers die een coronaprik willen halen.
Voor deelnemers die aangeven geen coronaprik te willen halen (maar wel in aanmerking denken te komen), zijn de meest gekozen redenen: ‘ik vertrouw op mijn eigen immuunsysteem’ (45%), ‘ik denk dat ik door besmettingen en/of eerdere vaccinaties voldoende beschermd ben’ (31%), en ‘ik wil niet bezig blijven met vaccinaties tegen het coronavirus’ (29%).
Figuur 13. Redenen van deelnemers die geen coronaprik willen halen dit najaar.
Aan deelnemers die aangaven wel in aanmerking te komen maar nog niet te weten of ze de prik willen halen, is gevraagd wat hen zou helpen om een keuze te maken. 37% van hen zou meer informatie willen over de effectiviteit van het vaccin, en 24% over de veiligheid. 1 op de 10 wil het graag met de eigen arts en/of iemand anders bespreken. Een derde van deze groep zegt niets extra’s nodig te hebben om de keuze te kunnen maken (Figuur 14).
Figuur 14. Wat deelnemers die nog twijfelen over de coronaprik zeggen nodig te hebben om hun keuze te maken
Ook is aan deelnemers die nog niet weten of ze de coronaprik willen halen gevraagd of bepaalde praktische zaken die het makkelijker kunnen maken om de prik te halen een rol zouden spelen bij hun keuze (Figuur 15). Drie op de tien geeft daarbij aan de prik (waarschijnlijk) wel te halen als dat op het werk zou kunnen; vier op de tien zegt dat te doen als de prik in de avond gehaald kan worden of wanneer ze toch al bij een vaccinatielocatie zijn. Een prik kunnen halen zonder afspraak of in de eigen wijk zou voor vijf op de tien deelnemers die nu nog twijfelen kunnen helpen om deze (waarschijnlijk) wel te gaan halen.
Figuur 15. Mate waarin deelnemers die twijfelen over de coronaprik deze zouden willen halen als dat makkelijker wordt gemaakt.
Hoe denken mensen over de coronaprik?
In Figuur 16 is te zien dat deelnemers die de coronaprik wel of niet willen halen, of het nog niet weten, verschillende overtuigingen hebben over de coronaprik. Deelnemers die de prik wel willen halen hebben meer vertrouwen in de effectiviteit en veiligheid van het vaccin. Deelnemers die nog twijfelen, zien – meer dan mensen die de prik niet willen – voordelen van de vaccinatie, maar zien tegelijkertijd – meer dan mensen die de prik wel willen – mogelijke nadelen of risico’s.
Figuur 16. Overtuigingen over de coronaprik, uitgesplitst naar vaccinatiebereidheid
(Sociale) activiteiten en thuiswerken
Figuur 17 toont het percentage deelnemers dat heeft aangegeven in de week voorafgaand aan de meting naar buiten te zijn geweest voor een activiteit. Ruim negen op de tien deelnemers is naar buiten geweest voor boodschappen, acht op de tien ging een frisse neus halen of op bezoek bij vrienden of familie en zes op de tien deelnemers ging naar het werk.
Figuur 17. Percentage deelnemers dat in de week voorafgaand aan de meting minimaal 1 keer naar buiten is geweest voor werk, boodschappen, bezoek aan familie/vrienden, en een frisse neus
Zes op de tien deelnemers geeft aan in de week voorafgaand aan het onderzoek een horecagelegenheid te hebben bezocht. Dat aantal ligt wat hoger dan tijdens de vorige meting in april. Vier op de tien deelnemers ging naar een feestje, en twee op de tien naar een culturele instelling; ongeveer gelijk aan de vorige meting (Figuur 18).
Figuur 18. Percentage deelnemers dat in de week voorafgaand aan de meting minimaal 1 keer naar buiten is geweest voor bezoek aan horeca, een culturele instelling, of een feestje .
Deelnemers is ook gevraagd naar thuiswerken. 32% geeft aan niet thuis te kunnen werken. 37% van de werkende deelnemers werkt minimaal 8 uur per week thuis. Dat aantal is al enige tijd stabiel (cijfers niet in figuur). Als we kijken naar het percentage van hun werktijd dat deelnemers die thuis kúnnen werken dat ook doen, zien we daarin een geleidelijk dalende trend die deze ronde uitkomt op 34% van het aantal werkuren (Figuur 19).
Figuur 19. Percentage dat deelnemers thuiswerken van hun gewerkte uren.
Vertrouwen en welzijn
Vertrouwen in het coronabeleid
Ten opzichte van de vorige meting is het vertrouwen in het coronabeleid van de overheid licht gedaald (Figuur 20). 40% van de deelnemers heeft redelijk tot veel vertrouwen in het coronabeleid; 33% heeft een beetje vertrouwen, en 28% weinig of geen vertrouwen. Als we wat verder terugkijken in de tijd zien we dat het vertrouwen op dit moment wel wat hoger is dan in het najaar vorig jaar (meting 31, oktober 2022).
Het vertrouwen in het coronabeleid is hoger onder oudere deelnemers (55 jaar en ouder) dan onder deelnemers jonger dan 55 jaar. Van de eerste groep heeft vijf op de tien (redelijk) veel vertrouwen in het coronabeleid, tegenover drie op de tien in de groep deelnemers jonger dan 55 jaar (cijfers niet in figuur).
Figuur 20. Vertrouwen in het coronabeleid van de overheid.
Psychische gezondheid laagst onder jongeren, ervaren eenzaamheid neemt toe
Vanaf ronde 32 zijn vragen over psychische gezondheid en ervaren eenzaamheid opgenomen in het trendonderzoek; voor die tijd werd dit gemeten in het cohort vragenlijstonderzoek. Psychische gezondheid (zie Figuur 21) neemt toe met leeftijd: ongeveer zeven op de tien 16-24-jarige deelnemers lijkt psychisch gezond (gemeten met de MHI-5, een internationaal gevalideerd meetinstrument), tegenover acht op de tien deelnemers tussen 25 en 39 jaar, en negen op de tien deelnemers van 40 jaar of ouder. Deze aantallen zijn stabiel gebleven ten opzichte van de vorige meting in april jl. – voor de groep 40-54 jarigen zien we een lichte stijging in psychische gezondheid wat wijst op herstel van een tijdelijke daling die in de vorige meting werd waargenomen.
Figuur 21. Percentage deelnemers dat psychisch gezond is (op basis van MHI-5), uitgesplitst naar leeftijdsgroepen.
Voor ervaren eenzaamheid (zie Figuur 22) zien we deze meting, in vergelijking met de vorige meting in april jl., een stijging onder 16-24 jarigen (50% voelt zich enigszins tot sterk eenzaam, vs. 42% in de vorige meting) en onder 40-54 jarigen (46% van hen voelt zich enigszins tot sterk eenzaam vs. 39% in de vorige meting). In de andere leeftijdsgroepen is het aantal deelnemers dat zich eenzaam voelt stabiel. Daarbij blijft opvallend dat het aantal deelnemers dat zich eenzaam voelt lager is bij 55+ers dan in de leeftijdsgroepen daaronder.
Figuur 22. Percentage deelnemers dat rapporteert enigszins of sterk eenzaam te zijn.
Over de deelnemers
Aan de 37e ronde deden 4.963 deelnemers mee. De man-vrouw, leeftijds- en opleidingsverdelingen staan gepresenteerd in Tabel 1.
De door ons gepresenteerde cijfers worden gewogen naar leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en provincie zodat ze een zo representatief mogelijk beeld geven van de Nederlandse bevolking.
|
N = 4.963 |
|
---|---|---|
Geslacht |
man |
48,7% |
|
vrouw |
51,0% |
Leeftijd |
16-24 jaar |
7,4% |
|
25-39 jaar |
16,9% |
|
40-54 jaar |
16,0% |
|
55-69 jaar |
33,3% |
|
70+ |
26,4% |
Opleidingsniveau |
laag |
19,0% |
|
midden |
36,5% |
Tabel 1: Achtergrondkenmerken van de deelnemers.