Een norm wordt uitgedrukt in een getal. Het staat voor de hoeveelheid van een stof waarmee mens en milieu in contact mogen komen zodat bij toepassing van de norm het risico zoveel mogelijk wordt beperkt. Normen zijn gebaseerd op de gevaarlijke eigenschappen van een stof. Ze zorgen ervoor dat voedsel en producten veilig te gebruiken zijn en dat er veilig met stoffen kan worden gewerkt. Normen bepalen ook of er woningen mogen komen naast een fabriek en beschermen het milieu.
De overheid gebruikt normen om de uitstoot en lozingen van gevaarlijke stoffen uit fabrieken te beperken. Ook kunnen ze een rol spelen bij het ontwikkelen van beleid voor andere bronnen van uitstoot zoals verkeer, scheepvaart of houtkachels. Met vergunningen en toezicht zorgen overheden en bedrijven dat de waarden niet boven de norm komen. Indien noodzakelijk kunnen er maatregelen volgen.
Andere woorden die voor norm gebruikt worden zijn eis, grenswaarde, interventiewaarde, niveau of limiet.
Welke normen zijn er?
Er zijn onder andere normen voor stoffen:
- in bodem, lucht, oppervlakte- en grondwater
- in verontreinigde of gereinigde grond
- in de lucht of het water dat bij een fabriek uit de pijp komt
- in voedsel, verpakkingen van voedsel en in drinkwater
- in andere consumentenproducten
- in afval en recyclingsproducten
- op de werkplek voor werkenden maar ook voor de spuiter van bestrijdingsmiddelen
- die vrijkomen bij rampen en incidenten
Wetenschappers bekijken zoveel mogelijk gegevens om een norm te berekenen. Dat kost veel tijd. Soms is er snel een norm nodig, bijvoorbeeld voor een vergunning. In dat geval nemen wetenschappers alleen de belangrijkste informatie mee, dit noemen we een indicatieve norm.
Voor stoffen op de werkplek spreken we van grenswaarden. In het geval van rampen en incidenten, maar ook bodemverontreiniging spreken we van interventiewaarden. Dit noemen we zo omdat er in deze gevallen moet worden ingegrepen om erger te voorkomen.
Hoe bepalen we een norm?
Wetenschappers stellen een norm voor op basis van testen, metingen en berekeningen. Om voor mensen een norm voor te stellen gebruiken ze laboratoriumtesten en dierproeven. Ze kijken ook of een stof lijkt op een stof waarvan veel bekend is. Om voor de natuur normen voor te stellen gebruiken wetenschappers proeven met bijvoorbeeld watervlooien, algen en vissen.
Het resultaat is een wetenschappelijke risicogrens: de hoeveelheid of concentratie waarboven ongewenste effecten kunnen optreden. Deze grens is aan de voorzichtige kant. Als er weinig informatie bekend is over het gevaar van een stof, dan houden wetenschappers daar rekening mee. De Minister of Staatssecretaris besluit op basis van dit advies welke norm gebruikt moet worden. Daarbij wordt soms ook rekening gehouden met sociaal-economische gevolgen van een norm. Dit is bijvoorbeeld het geval als de kosten voor bedrijfsleven of samenleving niet meer in verhouding zijn met het mogelijke risico.
Hoe meten we de hoeveelheid stoffen?
Voor veel stoffen bestaan er meetprogramma’s. Waterbeheerders doen metingen in sloten en rivieren. Ook ons drinkwater en voedsel wordt gecontroleerd. Het is niet mogelijk om alle stoffen overal te meten. Daarom berekenen we voor veel stoffen de hoeveelheid.
In bijzondere gevallen kunnen we ook mensen onderzoeken. Er wordt dan bijvoorbeeld gekeken of er gevaarlijke stoffen zitten in het bloed of de urine van mensen. Denk bijvoorbeeld aan mensen die naast een stuk landbouwgrond wonen waarop gif gespoten wordt. Ook moedermelk kan onderzocht worden op schadelijke stoffen. Bij mensen die in de buurt van een fabriek wonen (bijvoorbeeld Tata Steel) kan de gezondheid over langere tijd onderzocht worden. Er wordt dan gekeken of mensen die daar wonen (vaker) ziek worden van stoffen.
Sommige stoffen zijn van nature al aanwezig in het milieu. Dit noemen we de achtergrondwaarde. Andere stoffen kunnen door toedoen van de mens al in het milieu aanwezig zijn. Hiermee wordt rekening gehouden bij het opstellen van normen. Je kunt niet van een fabriek vragen om onder die achtergrondwaarde te komen. Wel wordt de norm soms gelijkgesteld aan de achtergrond waarde. Dat betekent dat een fabriek deze stof dus niet mag uitstoten.