De uitvoering van noodzakelijke maatregelen tijdens infectieziektebestrijding is gebaseerd op vigerende wet- en regelgeving. Naast specifieke wetgeving (Wet Publieke gezondheid (Wpg)Wet dieren en Warenwet) is algemene wetgeving zoals die voor de bescherming van de persoonsgegevens en het bestuursrecht van toepassing.

Bestrijding humane infecties

Op de inspectie en bestrijding van humane infecties is de Wet publieke gezondheid  (Wpg Wet Publieke Gezondheid (Wet Publieke Gezondheid)) van toepassing. Op grond van de Wpg legt het college van burgemeester en wethouders (B&W) de bestrijdingstaak bij de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)), inclusief bronopsporingsonderzoek (art. 6 en 14 Wpg). Het toezicht wordt uitgeoefend door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd)).

Ook de voorwaarden voor rechtmatigheid van verwerking van persoonsgegevens zijn o.a. specifiek vastgelegd in Wpg (art. 29) voor GGD’en en algemeen in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG algemene verordening gegevensbescherming (algemene verordening gegevensbescherming)). De laatste geeft aan dat persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor een goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan aan wie de gegevens worden verstrekt. Deze gegevens kunnen met overige toezichthouders worden gedeeld mits het binnen hetzelfde doel wordt verwerkt als waarvoor het verkregen is – de zogenaamde doelvereiste. 

De GGD kan conform de Wpg (art. 25 lid 5) de arts-microbioloog verzoeken het betreffende monster nader te onderzoeken c.q. typeren (OGZ openbare gezondheidszorg (openbare gezondheidszorg)-diagnostiek). Hiervoor is geen toestemming vereist van patiënt en behandelaar en is er geen plicht tot terugkoppeling. Op basis van Wpg art. 47 kan de GGD nader onderzoek uitvoeren naar de bron en hierbij de NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) inschakelen in haar rol binnen het Staatstoezicht. Persoonsgegevens worden niet uitgewisseld; enkel locatiegegevens kunnen worden gedeeld ten behoeve van de bronopsporing.

Bestrijding voedselgerelateerde uitbraken

Warenwet

Bij bronopsporing van voedselgerelateerde uitbraken is de relevante wetgeving voor levensmiddelen (Warenwet) van toepassing als blijkt dat de voedselbron van de humane infectie is geïdentificeerd. Voor een aantal ziekteverwekkers gelden er wettelijke normen voor hun aanwezigheid in levensmiddelen. 

Op grond van Verordening (EG Europese Gemeenschap (Europese Gemeenschap)) nr. 178/2002  (artikel 17, eerste lid)* dient een exploitant van een levensmiddelenbedrijf ervoor te zorgen dat de levensmiddelen in alle stadia van productie, verwerking en distributie in het bedrijf onder zijn beheer voldoen aan de voorschriften van de levensmiddelenwetgeving en dat deze voorschriften worden nageleefd. Levensmiddelen mogen niet in de handel gebracht worden indien zij onveilig zijn (artikel 14, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002). 

Een levensmiddel wordt als onveilig beschouwd als deze schadelijk is voor de volksgezondheid. De NVWA is bevoegd om maatregelen op te leggen als blijkt dat de voedselveiligheid en daarmee de volksgezondheid in het geding is. Daarnaast heeft de NVWA ook de bevoegdheid om traceringonderzoek bij producenten op te starten om inzicht te krijgen in de leveranciers en afnemers van partijen besmette levensmiddelen. Waar mogelijk worden de besmette levensmiddelen van de markt gehaald om verdere gezondheidsschade te voorkomen.

* Verordening (EG) Nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden

Bestrijding na contact met dieren

Gezondheidswet

In de Gezondheidswet wordt de organisatie van de zorg voor de volksgezondheid geregeld. Hierin is in artikel 36 opgenomen dat het Staatstoezicht tot taak heeft onderzoek te verrichten naar de staat van de volksgezondheid en de determinanten daarvan. 
Voor het humane deel zijn de inspectietaak en de bestrijdingstaak vervolgens gescheiden ondergebracht. De Wpg legt de bestrijdingstaak bij de GGD’en, inclusief het bron- en contactopsporingsonderzoek (
art. 6 Wpg). Het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Wpg bepaalde wordt uitgeoefend door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NVWA (artikel 64 Wpg). In het Besluit Staatstoezicht op de volksgezondheid worden de NVWA en de IGJ aangewezen als onderdelen van het Staatstoezicht. In de Gezondheidswet zijn, onder verwijzing naar de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens de bevoegdheden van het Staatstoezicht opgenomen (artikelen 5.13, 5.15 t/m 5.18 en 5.20 Awb). 

Dit houdt onder andere in dat de NVWA bronopsporing mag doen na verzoeken van de GGD’en wanneer mensen ziek zijn geworden na direct of indirect contact met dieren (non-alimentaire zoönosen) of via levensmiddelen, al dan niet van dierlijke oorsprong.

Het opleggen van maatregelen als zodanig is vanuit de staatstoezichtsfunctie niet mogelijk, tenzij bij de uitvoering daarvan bevindingen worden gedaan die onder de invloedsfeer van de Warenwet of de Wet dieren vallen. Een voorbeeld is dat de NVWA maatregelen mag opleggen bij een positieve C. psittaci chlamydia psittaci (chlamydia psittaci)-bevinding in vogels naar aanleiding van bronopsporing. Dit geldt echter bijvoorbeeld niet voor gehouden ratten die positief zijn bevonden op het seoulvirus. In zulke gevallen kan wel artikel 47 van de Wpg van toepassing zijn (opsporen en optreden bij besmette terreinen, gebouwen, goederen, waren, verkeermiddelen, etc.). 

Artikel 47 Wpg geeft ruime mogelijkheden om besmettelijke materialen te beheersen of te vernietigen, maar ook gebouwen of terreinen dan wel gedeelten daarvan te sluiten. In het geval van bijvoorbeeld een seoul-besmetting mogen de ratten in principe op grond van de Wpg door de GGD bestreden worden, wanneer de burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio, als bevoegd gezag, daartoe heeft besloten.

Bestrijden kan variëren van uitvoeren van bronopsporing, risicocommunicatie en/of behandelen tot aan ruimen/euthanasie. Wanneer gebruik gemaakt moet worden van de vangnetfunctie in de Wpg, verzoekt in de meeste gevallen de GGD de NVWA om de feitelijke bestrijding uit te voeren, vanwege de bij de NVWA aanwezige kennis en expertise. 
Wanneer de hygiënevoorschriften of andere opgelegde maatregelen niet opgevolgd worden, dan kunnen op grond van 
artikel 67, eerste lid, Wpg strafsancties (gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie) worden opgelegd. Het is de arts-infectieziektebestrijding (en niet de GGD-directie of manager) die beoordeelt of er ‘een ernstig gevaar' dreigt voor de volksgezondheid (artikel 17 Wpg). Bij complexe gevallen zoals de bevinding van seoulvirus in gehouden ratten, waarbij de enige effectieve optie lijkt het vernietigen van de vectoren, is een goede onderbouwing nog belangrijker.

In het algemeen fungeert de Wpg ten aanzien van zoönosen als vangnet. De uitzondering daarop vormen ‘vectoren’. Een vector wordt door de minister gedefinieerd als “een insect of ander dier dat normaliter een infectueus agens met zich meevoert waardoor een volksgezondheidsrisico kan ontstaan, dan wel een plant of substantie waarin een infectueus agens normaliter leeft waardoor een volksgezondheidsrisico kan ontstaan”. Vanwege het preventieve belang voor de humane gezondheid zijn de artikelen 6a en 47a opgenomen in de Wpg. Deze bepalingen hebben uitsluitend betrekking op monitoring en bestrijding van vectoren. Op grond van deze artikelen is de minister van VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), in plaats van de gemeente, verantwoordelijk voor de bestrijding van invasieve exotische vectoren. De minister is op grond hiervan tevens bevoegd om te controleren op, bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangewezen, vectoren en preventieve voorschriften op te leggen of tot vernietiging van vectoren over te gaan. In de meeste gevallen zal voor de uitvoering bijstand gevraagd worden van de NVWA. Ter verduidelijking; het gaat hier om vectoren die enkel voor mensen gevaarlijk zijn. Deze vallen niet onder de Diergezondheidsverordening en worden dus bestreden op grond van de Wpg. Vectoren die voor dieren gevaarlijk zijn, worden bestreden op grond van de Diergezondheidswetgeving. Vectoren die zowel voor mens als dier gevaarlijk zijn, worden op grond van beide wetten of op grond van één van deze wetten bestreden, afhankelijk van de aard van de benodigde bestrijding. 

Laatst gewijzigd: december 2023 (Bestrijding na contact met dieren) en 17 mei 2021