Soms worden bij screeningen aandoeningen gevonden waar niet specifiek naar werd gezocht. We spreken dan van nevenbevindingen.
Oorzaken voor nevenbevindingen
Sommige screeningen maken gebruik van “combinatietesten”. Door
de uitslagen van meerdere testen te combineren kan een test
(“combinatietest”) ontstaan die goed te gebruiken is voor het
screenen op een bepaalde aandoening. Een probleem is dat
combinatietesten nogal eens nevenbevindingen opleveren. Iedere test
afzonderlijk kan namelijk informatie geven over het risico op
andere aandoeningen dan waar men naar op zoek was. Dit gebeurt
meestal met een lage sensitiviteit en/of specificiteit waardoor de
kans op fout-negatieve of fout- positieve uitslagen ook nog eens
groot is.
Ook het gebruik van beeldvormende technieken, zoals echografie,
CT- en MRImagnetic resonance imaging-onderzoek levert nogal eens
aanwijzingen op voor aandoeningen waarnaar niet werd gezocht.
Hetzelfde geldt voor screening met behulp van scheidingstechnieken
zoals High Pressure Liquid Chromatography (HPLCHigh Pressure Liquid Chromatography) en
tandem-massaspectrometrie
Voorbeeld van een nevenbevinding
Nevenbevindingen kunnen deelnemers van een screening confronteren met kennis waar ze niet om gevraagd hebben of die ze zelfs ongewenst vinden. Een voorbeeld van een nevenbevinding is het vinden van dragerschap op sikkelcelziekte bij de hielprikscreening van pasgeborenen. Deze kinderen zijn niet ziek en zullen zelf de ziekte niet krijgen. Het dragerschap kan wel gevolgen hebben als zij later zelf het krijgen van een kind overwegen. Ook voor de ouders van het kind heeft deze uitslag gevolgen: minstens een van de ouders is drager. Dat betekent dat een eventueel volgend kind de ziekte kan hebben of ook drager kan zijn. Dit kan invloed hebben op de keuze voor een eventuele volgende zwangerschap.