De Ongevalsorganisatie Straling heeft samen met collega’s van het Belgische SCK CEN en het Koninklijk Meteorologisch Instituut (KMI) een wetenschappelijk artikel geschreven getiteld "The assessment of the April 2020 Chernobyl wildfires and their impact on Cs-137 levels in Belgium and The Netherlands". Hierin is zowel de Belgische als de Nederlandse aanpak beschreven van de beoordeling van de radiologische gevolgen tijdens de natuurbranden nabij Tsjernobyl in april 2020. Hoewel België en Nederland tijdens de natuurbranden eigen modelberekeningen en beoordelingen hebben gedaan, hebben wij nagenoeg dezelfde conclusies getrokken.
In het artikel maken wij op basis van ‘inverse modellering’ een schatting van de hoeveelheid cesium-137 die bij de branden is vrijgekomen. Vervolgens wordt ingegaan op de vraag of de in die periode gemeten cesium-137 concentraties in luchtstof in Nederland en België zijn toe te schrijven aan de natuurbranden. Hiertoe is eerst onderzocht hoe uitzonderlijk deze detecties waren, door ze te vergelijken met de resultaten van de wekelijkse luchtstofmetingen van het RIVM in de afgelopen tien jaar. Wij concluderen dat het onwaarschijnlijk is dat de in België en Nederland gemeten concentraties volledig werden veroorzaakt door de natuurbranden bij Tsjernobyl.
Het is mogelijk dat de branden een bijdrage hebben geleverd, en dat er cesium-137 vanuit Tsjernobyl naar onze landen is getransporteerd, samen met de rook van de bosbranden, maar een deel van het gedetecteerde cesium zal een lokale oorsprong hebben. Het gaat dan om cesium-137 dat al in de Nederlandse en Belgische bodem aanwezig was (door kernproeven uit het verleden en de Tsjernobylramp) en dat door het droge weer van april werd opgestoven en lokaal is verspreid. Dat veel boeren hun akkers aan het ploegen waren kan hier ook aan hebben bijgedragen.
Wat ging hieraan vooraf?
In april 2020 woedden er natuurbranden in het gebied rond Tsjernobyl. Door het kernongeval dat daar in 1986 heeft plaatsgevonden is de bodem besmet geraakt met radioactiviteit. Mogelijk is door de natuurbranden een gedeelte van deze radioactiviteit in de lucht gekomen en (opnieuw) verspreid. Tijdens de natuurbranden hebben we de omvang van de branden in kaart gebracht en metingen van radioactiviteit en straling verzameld. Op basis van deze informatie zijn modelberekeningen uitgevoerd om de radiologische gevolgen te bepalen. Bovendien hebben we prognoses afgegeven van de verspreiding in de lucht. Gelukkig bleken de gevolgen voor de directe omgeving beperkt. Bovendien was de verwachting dat als radioactief stof van de branden Nederland zou bereiken, de concentratie zo klein zou zijn dat zelfs onze gevoeligste meetapparatuur moeite zou hebben om het te detecteren. Er was dus geen sprake van een verhoogd gezondheidsrisico. (Zie bericht d.d. 7-4-2020, bericht d.d. 15-4-2020 en bericht d.d. 4-5-2020). Na de branden hebben we hierover een achtergrondartikel geschreven: De bosbranden bij Tsjernobyl in april 2020.
Omdat onze collega’s van SCK CEN en KMI de situatie voor België in kaart hadden gebracht, en omdat wij gedurende de duur van de branden al informatie uitwisselden, leek het ons een goed initiatief om de gebruikte methoden met elkaar te vergelijken. Bovendien bood het de mogelijkheid om van elkaar te leren over de aanpak bij stralingsincidenten.