Infectieziekten Bulletin, april 2025

Auteur

Dr. H.C. Rümke, kinderarts n.p. – medisch vaccinoloog

Samenvatting

In 1856 promoveerde Dr. T.F. Reddingius in Groningen op de koepokinenting. Hij beschreef problematiek die ook nu nog speelt: anti-vaxargumenten en vaccinatieplicht. Hij bestreed de Franse militair H. Carnot, die meende dat pokkenentingen een vorm van buiktyfus veroorzaakten en zouden leiden tot onvruchtbaarheid. Reddingius toonde aan dat Carnots stellingname volgde uit een methodologisch onjuiste interpretatie van statistische gegevens. Carnot en enige medestanders wilden de entingen afschaffen. Reddingius vond vaccinatie juist belangrijk en pleitte voor ‘lichte dwang’, hoewel vaccinatieplicht hem tegenstond. Beide onderwerpen zijn ook nu nog actueel. 

Inleiding

Het komt zelden voor dat een 168 jaar oud proefschrift nog aandacht krijgt. Toch was ik direct getroffen door de actualiteit van de ‘Verhandeling over de bestrijding en verdediging der koepokinenting en haar’ toestand in Nederland’ van Tiddo Folmer Reddingius uit 1856 (afbeelding 1)(1), toen ik deze onverwacht op het spoor kwam. 

Tiddo Folmer (Benthem) Reddingius was een zoon van Dr. Rutger Adolf Benthem Reddingius en Catharina Folmer. Hij werd geboren op 21 december 1829 in Ten Boer (noordoostelijk van Groningen), waar zijn vader arts was. In 1849 ging hij in Groningen geneeskunde studeren, waar hij 1856 promoveerde (afbeelding 1). Na het behalen van zijn doctorstitel kon hij zich vestigen als arts, en zijn vader in de praktijk opvolgen. In 1861 behaalde hij ook het examen obstetrie. Later was hij lid van de Gedeputeerde Staten van Groningen (1873-1905). Hij overleed in Ten Boer op 24 februari 1905. Van Reddingius zijn geen andere publicaties bekend.

Titelpagina proefschrift

Het proefschrift 

Reddingius meende dat – 60 jaar na Jenner – de koepok-entingen in een fase waren gekomen waarin duidelijk werd dat het oorspronkelijk optimisme moest worden getemperd. De inenting met pokstof bleek niet altijd beschermend en leidde niet tot uitroeiing. Als reactie hierop kwamen er allerlei argumenten tegen de entingen: ze zouden nutteloos zijn en schadelijk werken. Sommigen wilden ermee stoppen. Reddingius ging hier tegenin en noemde ‘de Vaccine een zegen voor het menselijk geslacht, en wel een schutsvrouw tegen de ware pokken’. Het proefschrift behandelt vier punten: 

  1. Wat in den laatsten tijd ter bestrijding der vaccine is in ' t midden gebragt; 
  2. Wat ter verdediging er van is aangevoerd; 
  3. Hoe 't met de vaccine in Nederland is gesteld; 
  4. In hoeverre ze naar mijne bescheidene meening in ons land voor verbetering vatbaar is.

Reddingius begint met de argumenten tegen koepok-entingen van de Franse oud-officier der artillerie H. Carnot. Hij doet ze daarbij niet meteen af als onzin: ‘Carnot's beweringen steunen op statistische feiten; 't blijkt, dat hij het onderwerp over het geheel met zaakkennis behandeld heeft, en de vaccine niet zoo als velen, uit onkunde of op eene onwaardige wijze bestrijdt. Vandaar dan ook, dat hij aanhangers heeft gevonden, en verdient dat wij zijne gronden, die in ons land overal niet evenzeer bekend zijn, wat nader beschouwen’

Geringe kennis van microbiologie en infectieziekten

Carnot stelde dat sinds de invoering van de koepokinenting zowel de bevolking van Europa als de gemiddelde levensduur was toegenomen. Maar dit waren illusoire voordelen: de gemiddelde levensduur van 1- tot 20-jarigen zou zijn toegenomen, terwijl die van 20- tot 40-jarigen juist was afgenomen. Er waren wel meer huwelijken en de kindersterfte was lager. Maar er was meer sterfte bij 20- tot 40-jarigen, en het afgenomen aantal geboorten duidde op onvruchtbaarheid. Zo zou volgens Carnot ‘een dreigende ondergang der maatschappij’ ontstaan. De oversterfte bij 20- tot 40-jarigen schreef Carnot toe aan het sterk toenemen van de typhus abdominalis ‘die niets anders is dan eene door de koepokinenting te weeg gebragte wijziging van de variola interna’. ‘… de variola is van de uitwendige huid naar het slijmvlies der darmen verdrongen’. De oud-officier leek weinig kennis te hebben van microbiologie en infectieziekten, maar veel ziektemechanismen moesten in die tijd nog ontdekt worden.

Verkeerde conclusies

Carnot concludeerde ‘dat de Vaccine of eenvoudig opgegeven, of tegen de inoculatie der echte pokken moet geruild worden’. Reddingius stelt dat Carnot zijn bewering onderbouwde door sterftetabellen van Montferrand uit 1746 te vergelijken met tabellen van Parijs uit 1844. Die van Montferrand kwamen van twee levensverzekeringsmaatschappijen en beschreven de meer gegoede klasse. De Parijse gegevens zouden niet gelden voor andere steden, en nog minder voor hele landen. De bronnen zelf zouden wel betrouwbaar zijn, maar de gegevens waren op verschillende wijze verkregen, en beschreven verschillende populaties. 't Is met Carnot gegaan zooals met meer anderen, bij het maken van conclusies uit statistische grondslagen. Hij past de kunst van 't grouperen der cijfers in den kwaden zin toe op zijn onderwerp, en komt zoo tot resultaten, die wel oppervlakkig afdoende schijnen, maar den toets der kritiek niet kunnen doorstaan, en ten slotte niets afdoen’. Carnot vergeleek dus appels met peren, en zijn beweringen misten grond. Reddingius noemt verder nog kort twee andere ‘vijanden der vaccine’, de Duitse artsen Dr. Betz en Dr. Bleifus, die ik hier niet verder bespreek. 

Inoculatie vs. koepokinenting

Vervolgens beschrijft Reddingius dat sommigen menen dat ‘niet de vaccinatie voldoende beschut tegen de menschenpok, maar wel de inoculatie’. De inoculatie is wat wij tegenwoordig variolatie noemen: de procedure waarmee met menselijke pokstof werd geënt zoals in de eeuw voor Jenner. Al voor de ontdekking van Jenner was inoculatie controversieel, en in sommige landen verboden. Ook Reddingius verwerpt de inoculatie: in de 18e eeuw zijn in Nederland in de eerste veertig jaar na invoering van de inoculatie ruim 24.000 pokkenlijders méér gestorven dan in de laatste veertig jaar vóór de inoculatie. 
Reddingius geeft daarom argumenten voor koepokinenting. Op grond van beoordeling van statistische gegevens uit diverse bronnen (o.a. het Pruisisch leger) vat hij samen: ‘Uit deze tabellen blijkt op de meest overtuigende wijze de hoogst gunstige verhouding, waarin de sterfte bij gevaccineerden tot die der niet gevaccineerden staat’, ‘……, dat bij niet-gevaccineerden de sterfte aan variolae 1 van de 5 à 6 is’, …. ‘de sterfte onder de gevaccineerde lijders aan variolae nog niet eens 1 van de 18 is’. Kortom, de vaccinatie beschermt, ook al is het niet volledig.

Medailles voor de meest vaccinerende artsen

Reddingius vond dat het met de koepokinentingen in ons land treurig was gesteld. In 1848 werden 96.617 kinderen geboren, waarvan er 51.706 (53,5%) werden ingeënt.(2) Dit ondanks de indirecte vaccinatieplicht: scholen mochten sinds 1823 alleen gevaccineerde kinderen toelaten. Maar de registratie van vaccinaties was onvolledig, en er was nog geen leerplicht. Reddingius beschreef wat er in Nederland tot die tijd was gedaan om de inentingen te bevorderen. Al in 1814 besloot de soevereine vorst Willem I tot vaccinatieplicht voor kinderen uit gezinnen die overheidssteun kregen. Ter aanmoediging werden in iedere provincie jaarlijks gouden medailles (ter waarde van 10 dukaten) uitgereikt aan drie doctoren en chirurgijns die het grootste aantal kinderen (maar minimaal honderd) gratis hadden gevaccineerd. Provinciale commissies moesten altijd goede vaccine-stof in voorraad hebben en geneeskundigen moesten bij die commissies 3-maandelijkse vaccinatiestaten inleveren. Deze maatregelen werden in 1818 opnieuw bekrachtigd, maar eigenlijk bestonden ze al sinds 1801 onder de Bataafse Republiek (1798-1805). (3)In 1823 (Reddingius schrijft 1825) bepaalde Minister Falck van Binnenlandse Zaken dat er alleen kinderen tot scholen mochten worden toegelaten met een bewijs dat zij de koepokinenting hadden ondergaan, of de kinderziekte hadden gehad. 

Wel of niet weigeren ongevaccineerde kinderen?

Wat kon men ter bevordering van de vaccine in Nederland meer doen? Reddingius dacht dat het weigeren van ongevaccineerde kinderen op scholen de enige iets afdoende bepaling was. Maar die maatregel vond hij in beginsel verkeerd. De hoofdvraag is ’Kan en mag de staat de ouders noodzaken om hunne kinderen te doen vaccineren?’ Tegenstanders stelden dat de Staat dan te vaderlijk zou handelen, en zich een recht aanmatigt dat haar niet toekomt - al is het met de beste bedoelingen. Schooltoelating mag niet als dwangmiddel gebruikt worden, betoogde bijvoorbeeld ook Dr. Westerhoff in de Tweede Kamer in 1849: ‘omdat zo’n maatregel in strijd is met gemoedelijke en Godsdienstige overtuiging van velen onzer landgenoten’. ‘De Regering mag hier niet door harde en kwetsende bepalingen tussen beide komen, ook al is het middel hoogst nuttig en heilzaam, en door een grote meerderheid geaccepteerd’.(4, 5) 

Argument voor lichte dwang

Reddingius onderkent de argumenten van Westerhoff, maar kiest toch voor lichte dwang: ‘Het is hier te doen om de volkomene uitroeijing eener voor de volkeren verderfelijke epidemische ziekte, welke slechts dán alleen mogelijk is, wanneer ieder afzonderlijk individu aan de koepokinenting deel neemt. Dit doel, en daarmede volkomene zekerheid voor alle staatsburgers, kan echter niet bereikt worden zoolang het deelnemen aan de koepokinenting aan de willekeur van elk in het bijzonder overgelaten blijft. Zoo lang de burger uit eigen vrijen wil zich zelven alleen benadeelt heeft de staat wel is waar geen regt zich daarmede te bemoeijen; hier echter benadeelt de burger door verzuim zich zelven, en verijdelt daardoor tevens het doel van een noodzakelijken, voor de overige staatsburgers nuttigen maatregel. Om die reden kan het regt van den Staat, om in dit opzigt dwang tegen onwilligen te gebruiken, aan geen twijfel onderhevig zijn’.

‘Wacht niet tot men er door duizenden lijken aan herinnerd wordt’

Reddingius concludeert: ‘Dwang is het noodzakelijk middel om het doel te bereiken; de ondervinding leert, dat met zachte middelen de vaccine gevaar loopt te gronde te gaan.’ Maar zonder dwangmaatregelen zou het ‘onverantwoordelijk voor de Regering zijn, de voor de geheele natie zoo hoogst gewigtige koepokinenting geheel aan haar lot over te laten!’ Reddingius sluit zijn pleidooi af met ‘Men wachte toch met het invoeren van een afdoende wet op de koepokinenting niet zoolang, tot men er door duizende lijken aan herinnerd wordt, en een legio geteekenden als offers van een verzuim hen gaat beschuldigen, die er in hadden moeten voorzien’

Beschouwing

Reddingius beschrijft antivax-geluiden die wij vandaag de dag ook nog horen, zoals ‘vaccinaties zijn niet nodig’, ‘ze werken niet’ en ‘ze veroorzaken andere ziekten’. Dit alles op basis van verkeerde interpretatie van epidemiologische getallen. Ook andere argumenten tegen de enting waren al langer bekend, zoals de op religie gestoelde argumenten, of het idee dat je dierlijke eigenschappen kon krijgen als je van de koe afkomstige entstof gebruikte. Al in 1802 maakte de satiricus James Gillray over dat laatste argument een vaak getoonde cartoon (afbeelding 2). 

Cartoon ‘The cow pock or the wonderful effects of the new inoculation’

Cartoon getiteld ‘The cow pock or the wonderful effects of the new inoculation’ door James Gillray, met onderschrift:  'Vide - the Publications of ye Anti-Vaccine Society'; and production details: 'Js Gillray del. & ft/ Pubd June 12th 1802. by H. Humphrey St James's Street.' Sinds 1851 in bezit van The British Museum.

Maar tegenargumenten door verkeerde interpretatie van statistische gegevens – hoe rudimentair die toen ook nog waren – waren nieuw voor mij. De kranten besteedden nauwelijks aandacht aan Carnot. Ik vond hem slechts tweemaal terug, in artikelen uit 1849. (6, 7) Afbeelding 3 toont hiervan het tweede krantenbericht.

Ingezonden brief in Algemeen Handelsblad 10 dec 1849

Ingezonden brief in Algemeen Handelsblad 10 dec 1849

Er waren goede argumenten om ieder kind te vaccineren. Maar ook toen was er al de schroom om de vaccinatie op te dringen aan (kinderen van) degenen die godsdienstige of andere ‘gemoedelijke’ bezwaren hadden. 

De woorden ‘drang’ en ‘dwang’ worden ook nu nog gebruikt. Terugkijkend is er dus niets nieuws onder de zon. In Nederland kwam in 1975 een einde aan de indirecte vaccinatieplicht met de intrekking van de Inentingswet van 1939. Na de polio-epidemie in 1992-1993 adviseerde de Nationale Raad voor de Volksgezondheid niet opnieuw vaccinatieplicht in te voeren.(8) 

Vaccinatieplicht komt er dus niet, uit respect voor de individuele overtuigingen. Zelfs als deze gebaseerd zijn op niet-invoelbare of onbewezen argumenten. Ook wanneer burgers meer gevaar lopen doordat anderen niet vaccineren, of wanneer ouders voor hun kind nadelige beslissingen nemen, zal dit niet tot plicht leiden, ook al is er sprake van een gunstige balans tussen beschermende werking en bijwerkingen. 

Wat dan? Degenen die aarzelen over vaccinaties voor hun kind of zichzelf, willen gehoord worden en een antwoord op hun twijfels.(9) Het vaccineren moet zijn gestoeld op een begrijpelijke en transparante uitleg over waarom je een soms vergeten ziekte wil voorkomen, en welke last en bijwerkingen een vaccin heeft (en welke niet), rekening houdend met vele bronnen van (mis)informatie.(10) Een hoge vaccinatiegraad is gebouwd op vertrouwen. 

  1. Reddingius TF. Verhandeling over de bestrijding en verdediging der koepokinenting en haar’ toestand in Nederland. Academisch proefschrift, verdedigd 13 maart 1856 te Groningen. (www.delpher.nl/nl/boeken1/ met zoektermen reddingius en koepok)
  2. Ali Cohen L. Statistisch-Geneeskundig Jaarboekje 1850-51, ’s-Gravenhage (Departement van Binnenlandse Zaken
  3. Rutten W. ‘De vreselijkste aller harpijen’. Pokkenepidemieën en pokkenbestrijding in Nederland in de 18e en 19e eeuw: een sociaal-historische en historisch-demografische studie. Proefschrift Landbouwuniversiteit Wageningen. 1997, A.A.G. bijdragen
  4. Dr Rembertus Westerhoff (1801-1874) was natuurkundige en huisarts, gevestigd in het Groningse Warffum. Van 1849-1874 was hij lid van de Tweede Pamer (partijgenoot van Thorbecke) (https://www.parlement.com/id/vg09llcx06yb/r_westerhoff)
  5. Handelingen der Tweede Kamer 21 dec 1849
  6. Opregte Haarlemsche Courant 12 jan 1849
  7. Algemeen Handelsblad 10 dec 1849
  8. Nationale Raad voor de Volksgezondheid. Advies ‘Vaste Prik’, 1993
  9. Larson HJ, Gakidou E, Murray CJL. The Vaccine-Hesitant Moment. N Engl J Med 2022;387:58-65. DOI: 10.1056/NEJMra2106441
  10. Raad voor Volksgezondheid en Samenleving. Het vaccinatiestelsel in Nederland nader verkend. Publicatie 2021-02. Den Haag, 2021