Regelmatig krijgen wij vragen van LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid)-deelnemers. Op deze pagina staan de veelgestelde vragen en antwoorden. Heeft u een vraag? Stuur deze dan naar lmm@rivm.nl.


Vragen over de werkwijze

Het uitgangspunt bij de bemonstering van grondwater (en bodemvocht) is dat we 16 punten per bedrijf bemonsteren. De verdeling van monsterpunten op een bedrijf bepalen we op basis van het totaal aantal percelen en de oppervlakte van elk perceel.  Als een perceel bijvoorbeeld 50% uitmaakt van het totale landbouwareaal op het bedrijf, dan krijgt het ook 50% van de monsterpunten.

Eerst wordt het aantal monsterpunten per perceel berekend door het totale aantal monsterpunten te delen door de oppervlakte van elk perceel. In deze berekening krijgen alle percelen minimaal 1 monsterpunt. De grootste percelen krijgen mogelijk meer dan 1 monsterpunt toegewezen.

Met deze aanpak komen we soms op meer of minder dan 16 monsterpunten per bedrijf. Als er meer dan 16 monsterpunten zijn, schrappen we monsterpunten. We beginnen daarmee bij de kleinste percelen. Wanneer er minder dan 16 monsterpunten zijn toegewezen, worden extra monsterpunten toegekend aan de percelen met het hoogste cijfer achter de komma). We verduidelijken deze berekening met een voorbeeld:

Rekenvoorbeeld:

Deelnemer Rob heeft 7 percelen met een totale oppervlakte van 109 hectare.

  • Perceel 1: 32 hectare
  • Perceel 2: 30 hectare
  • Perceel 3: 25 hectare
  • Perceel 4: 13 hectare
  • Perceel 5: 7 hectare
  • Perceel 6: 0.5 hectare
  • Perceel 7: 0.5 hectare

Het aantal monsterpunten per hectare wordt als volgt berekend:

16 monsterpunten109 hectare=0,147 monsterpunten per hectare

Dit getal wordt vermenigvuldigd met de oppervlakte van ieder perceel:

  • Perceel 1: 32 hectare * 0,147 = 4,70 → naar beneden afgerond 4 monsterpunten
  • Perceel 2: 30 hectare * 0,147 = 4,41 → naar beneden afgerond 4 monsterpunten
  • Perceel 3: 25 hectare * 0,147 = 3,68 → naar beneden afgerond 3 monsterpunten
  • Perceel 4: 13 hectare * 0,147 = 1,91 → naar beneden afgerond 1 monsterpunt
  • Perceel 5: 7 hectare * 0,147 = 1.03 → naar beneden afgerond 1 monsterpunt
  • Perceel 6: 0.5 hectare * 0,147 = 0.07 → minimaal 1 monsterpunt
  • Perceel 7: 0.5 hectare * 0,147 = 0.07 → minimaal 1 monsterpunt

In dit rekenvoorbeeld komt het totale aantal monsterpunten uit op 15. Er zal dus nog 1 monsterpunt moeten worden toegevoegd. Daarvoor kijken we naar de cijfers achter de komma in de berekening. Het perceel met het hoogste cijfer achter de komma is perceel 4 (‘91’). Dit perceel krijgt er dus een monsterpunt bij. De verdeling van de monsterpunten ziet er uiteindelijk als volgt uit:

  • Perceel 1 → 4 monsterpunten
  • Perceel 2 → 4 monsterpunten
  • Perceel 3 → 3 monsterpunten
  • Perceel 4 → 2 monsterpunten
  • Perceel 5 → 1 monsterpunt
  • Perceel 6 → 1 monsterpunt
  • Perceel 7 → 1 monsterpunt

Het uitgangspunt bij de slootwaterbemonstering in het LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid) is dat we in bedrijfseigen sloten meten, waar de invloed van andere factoren dan de landbouwpraktijk minimaal is. In de zomer is er kans op droogte. In tijden van droogte kan een agrariër zelf water inlaten in de bedrijfssloten, zodat percelen geïrrigeerd kunnen worden. Het komt dan voor dat we ook in deze sloten watermonsters nemen. De kans dat dit gebeurt is klein en voor de resultaten van het LMM is dat geen probleem:
• kleine kans: irrigatiesloten worden slechts enkele keren per jaar ingezet, het verschilt per jaar welke sloot wordt gebruikt en het verschilt per jaar welke sloot we bemonsteren. De kans dat we een sloot bemonsteren waar recent water is ingelaten voor irrigatie doeleinden is daardoor klein.
• minimale gevolgen: in het LMM volgen we de gemiddelde waterkwaliteit op landelijk en regionaal niveau. Omdat we op meerdere bedrijven per regio meten (minimaal 10 per bedrijfstype per regio maar vaak een veelvoud daarvan), heeft een kleine verandering op een individueel bedrijf geen invloed op het regionale gemiddelde.

Het LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid) is opgezet om een regionaal en landelijk beeld te geven. Dit beeld is voor de Zandregio gebaseerd op alle metingen die verspreid over de hele zomerperiode plaatsvinden. In het LMM spreken we vanaf 1 april tot 1 oktober van de zomerbemonstering. De winterbemonstering loopt van 1 oktober tot 1 april. Het bemonsteringstijdstip is één van de factoren die meespelen in de uiteindelijk gemeten nitraatconcentratie.

We bemonsteren in het LMM alle bedrijven in de Zandregio in het zomerhalfjaar. Deze keuze hebben we gemaakt om een aantal redenen. Zo is er in de zomer over het algemeen sprake van een beperkte grondwateraanvulling. Dit betekent dat er (vrijwel) geen nieuw water het grondwater bereikt waarmee nitraat uit zou kunnen spoelen. Daarmee is er dus een relatief stabiele situatie en is er minder variatie in de metingen. Daarnaast is er ook een praktische reden. Zo kunnen we de hoeveelheid veldwerk verdelen over het jaar over de verschillende regio’s.

Op een deel van de bedrijven in de Zandregio (ca. 60) bemonsteren we ook grond-, drain- en slootwater in de winter. Het gaat om bedrijven met drains en sloten, de zogeheten ‘natte zandbedrijven’. Dit doen we omdat nitraat op de natte zandbedrijven ook kan uitspoelen naar het oppervlaktewater en we in het LMM de effecten van het mestbeleid op de waterkwaliteit zo compleet mogelijk in beeld willen brengen. Voor de vraag over de verschillen in waterkwaliteit tussen zomer en winter kijken we alleen naar het grondwater.

Uit de metingen van het grondwater zien we duidelijk dat deze in de winter vrijwel altijd hoger zijn dan de grondwatermetingen in de zomer (zie Figuur 1). Dit heeft meerdere oorzaken:

  • In de zomer valt er zoals gezegd over het algemeen minder neerslag en is er ook meer verdamping. Dit betekent dat er (vrijwel) geen nieuw water het grondwater bereikt waarmee nitraat uit zou kunnen spoelen. De uitspoeling vindt vooral in de winter plaats. Als we dan bemonsteren, treffen we vooral nieuw uitgespoeld water aan. Dit water heeft een relatief hoge nitraatconcentratie.
  • In het recent uitgespoelde water in de winter heeft nog weinig afbraak van nitraat kunnen optreden (denitrificatie). In ouder grondwater is de concentratie door denitrificatie (meestal) lager. Als er richting de zomer menging met ouder grondwater plaatsvindt, is de gemiddelde nitraatconcentratie dan ook vaak lager.

Naast de periode van bemonsteren spelen uiteraard een groot aantal andere factoren een rol die uiteindelijk de lokaal gemeten nitraatconcentratie beïnvloeden, zoals grondsoort, hydrologische situatie, weer, gewas, bemesting, et cetera.

De nitraatconcentratie in het grondwater op natte zandbedrijven ligt in de winterperiode vrijwel altijd hoger dan in de zomerperiode. De nitraatconcentratie in de winterperiode fluctueert in de periode van 2006 tot en met 2021 tussen de 38 en 95 mg per liter. Voor de zomerperiode is dat tussen de 41 en 84 mg per liter.

 

Figuur 1. Nitraatconcentratie in het grondwater op “natte” zandbedrijven (jaarlijks ca. 60 bedrijven). De winterbemonstering is voorafgaand aan de zomerbemonstering. In de winter van 2009-2010 zijn slechts 25 van de 60 bedrijven bemonsterd voor grondwater in de winter vanwege vorst, dit jaar wijkt daarom af en is aangegeven met een stippellijn.

In onderstaande figuur staat de genormaliseerde nitraatconcentratie per maand weergegeven. We zien dat de concentratie iets hoger is aan het begin van het meetseizoen.  Naarmate de zomer vordert neemt de concentratie af en is deze relatief stabiel vanaf juli. Aan het eind van het seizoen ligt de concentratie weer wat hoger. Mogelijk komt dit omdat aan het einde van de zomer uitspoeling kan plaatsvinden als er weer meer neerslag is, minder verdamping door lagere temperatuur, en minder of geen opname van stikstof door gewassen.  Samengevat, er kan verschil zijn tussen de nitraatconcentratie op uw bedrijf tussen april en augustus.

Deze figuur wordt in de voorgaande alinea beschreven.

 

Figuur 1. Effect van tijdstip van bemonsteren op de genormaliseerde nitraatconcentratie, op basis van data van meetjaren 2012-2022 van alle LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid)-bedrijven in de Zandregio. De data is genormaliseerd per jaar, zodat het gemiddelde ieder jaar 0 is. Zo houden we rekening met jaarvariatie. Een waarde boven de 0 geeft aan dat deze hoger dan gemiddeld is, een waarde onder de 0 dat deze lager is. Op de x-as staan de maanden in nummers weergegeven; april (4) tot oktober (10).

Het LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid) is opgezet om op regioniveau uitspraken te doen. De nitraatconcentratie op bedrijfsniveau is zowel in tijd als in ruimte zeer variabel. Uitspraken op bedrijfsniveau zijn onzeker vanwege deze grote variatie. Het verhogen van het aantal metingen per bedrijf zou die onzekerheid kunnen verkleinen. Maar het intensief bemonsteren van elk bedrijf is zeer kostbaar. Het vraagt een zeer grote capaciteit van het RIVM en betrokken partijen.

Daarmee wordt geen recht gedaan aan het doel van het LMM, namelijk om op een efficiënte manier veranderingen van de waterkwaliteit voor een groot deel van het landbouwareaal in Nederland in beeld te brengen.

Er zijn wel steeds meer mogelijkheden om op een eenvoudige manier zelf de nitraatconcentratie op uw percelen te meten. Bijvoorbeeld met de Nitraat-app. Dat soort metingen kunnen een indicatie geven van de nitraatconcentratie, maar zijn niet betrouwbaar genoeg voor het LMM. 

Direct na het bemonsteren sturen we de monsters naar het laboratorium voor analyse. Het laboratorium stuurt de resultaten van de analyses maandelijks naar het RIVM. Om de kwaliteit van de veld- en laboratoriumdata te waarborgen, worden er diverse controles uitgevoerd. Zo worden de veldmetingen direct na de bemonstering in de centrale database gecontroleerd op uitschieters, onlogische en ontbrekende waarden. Daarnaast vergelijkt het RIVM de geleverde analyseresultaten met eerdere metingen op hetzelfde bedrijf. Bij afwijkingen nemen we contact op met het laboratorium. We bepalen dan samen met het laboratorium of een meting goed- of afgekeurd wordt. Tot slot, als de laboratoriumanalyses compleet zijn en de data van de veldmetingen zijn verwerkt, controleren we de resultaten nog op administratieve- en meetfouten. Al deze kwaliteitsstappen kosten tijd. Daarom duurt het enige tijd voordat we u de resultaten van de metingen toe kunnen sturen.

Het RIVM heeft in 2019 het analyseren van de LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid)-monsters Europees aanbesteed. Dat is verplicht, minstens één keer in de zes jaar. De opdracht is gegund aan Eurofins. Dit was TNO. Om hetzelfde kwaliteitsniveau te garanderen zijn in een speciaal project LMM-monsters tijdelijk door beide laboratoria geanalyseerd. De resultaten van deze analyses werden met elkaar vergeleken om eventuele verschillen te duiden.

Als het totale landbouwareaal van een LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid)-deelnemer met meer dan 20% toe- of afneemt ten opzichte van het jaar waarin het bemonsteringsplan is opgesteld, maken we een nieuw bemonsteringsplan. Dat doen we omdat we verwachten dat een verandering van meer dan 20% effect heeft op de bedrijfsgemiddelde nitraatconcentratie. Een nieuw perceel kan namelijk andere bodemeigenschappen en een andere gebruikshistorie hebben dan het oude perceel. Dit kan van invloed zijn op de waterkwaliteit.
In het nieuwe bemonsteringsplan gaan we uit van het aantal en de grootte van de percelen in de nieuwe situatie. We bemonsteren op 16 punten per bedrijf. Het aantal monsterpunten per perceel bepalen we op basis van de grootte van het perceel. Als een perceel bijvoorbeeld 50% uitmaakt van het totale landbouwareaal op het bedrijf, dan krijgt het ook 50% van de monsterpunten.
Het verplaatsen van een monsterpunt van een perceel naar een ander perceel betekent inderdaad dat de meerjarige trend op uw bedrijf onderbroken wordt. Voor de resultaten van het LMM is dat geen probleem. In het LMM volgen we de gemiddelde waterkwaliteit op landelijk en regionaal niveau. Omdat we op meerdere bedrijven per regio meten (minimaal 10 per bedrijfstype per regio maar vaak een veelvoud daarvan), heeft een kleine verandering in monsterpunten op een enkel individueel bedrijf geen invloed op het regionale gemiddelde.

Soms is het inderdaad nodig om een bemonstering opnieuw doen. Dit doen we bijvoorbeeld wanneer er iets fout is gegaan bij de monstername of tijdens het transport van de monsters. Of wanneer het laboratorium een fout heeft gemaakt waardoor ze monsters niet meer kunnen analyseren. Dan streven wij ernaar een nieuwe bemonstering uit te voeren. Deze bemonstering zal altijd moeten plaatsvinden binnen het betreffende bemonsteringsseizoen.
Bij twijfel over de analyseresultaten, kan het laboratorium monsters opnieuw analyseren. De monsters worden tot 4 weken bewaard voor dit doeleinde. Het laboratorium heeft interne en door het RIVM voorgeschreven kwaliteitschecks ingebouwd om opvallende waarden op te sporen.


Vragen over het gebruik van de resultaten

In het LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid) worden zowel gegevens van de landbouwpraktijk (over onder andere mestgebruik en mineralenboekhouding) als over de waterkwaliteit verzameld. Een groot deel van deze gegevensverzameling komt voort uit de verplichte monitoring opgenomen in de Europese Nitraatrichtlijn en het derogatiebesluit. Met deze gegevens wordt de ontwikkeling van de waterkwaliteit op alle bedrijven en op bedrijven met derogatie gepresenteerd. Met de gegevens over de landbouwpraktijk wordt inzicht gegeven hoe bijvoorbeeld het mestgebruik zich verhoudt tot de gebruiksnormen en wat ontwikkelingen zijn in de opbrengsten van gewassen. Gegevens van uw percelen worden bijvoorbeeld gebruikt om de monsterpunten voor waterkwaliteit te bepalen.

Nee, dat heeft niet direct invloed op het mestbeleid. Dat komt omdat de nitraatwaarden op bedrijfsniveau worden gemiddeld met de nitraatwaarden van een vergelijkbare groep bedrijven in een regio. Deze groepsgemiddelden worden gerapporteerd aan de opdrachtgevers (LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)). De informatie van het LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid) wordt gebruikt om het effect van het mestbeleid te onderbouwen. 

Met de verstrekte gegevens van de bedrijven en de waterbemonsteringen wordt een werkelijk beeld gegeven van de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit op de bedrijven waar het LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid) over gaat. Het 7e Actieprogramma Nitraat is gericht op het verder verbeteren van de waterkwaliteit om te voldoen aan doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn. De uitkomsten van het LMM en van andere meetnetten worden gebruikt om effecten van beleid te monitoren. Het is altijd beter om beleid te baseren op de werkelijke gegevens dan op veronderstellingen, meningen, suggesties ed. De landbouw kan met de werkelijke gegevens aantonen hoe het echt zit.


Vragen over de resultaten op uw bedrijf

Deelnemers van het LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid) zijn vaak erg geïnteresseerd in de resultaten van de bemonstering op hun bedrijf. In de briefrapportage delen we aan het eind van een bemonsteringsseizoen de bedrijfsgemiddelde resultaten met de deelnemers. Maar wat zegt het bedrijfsgemiddelde nu eigenlijk? In dit artikel uit LMM-nieuws september 2023 leggen we uit wat u er als deelnemer wel en niet mee kunt.

Wat kunt u wel en niet met de resultaten van de bemonstering op uw bedrijf?

Nee, de resultaten van individuele bedrijven worden niet openbaar gemaakt. We publiceren de uitkomsten in groepsgemiddelde waarden met minimaal 10 bedrijven per groep. Het bedrijfsverslag en het bedrijfsvergelijkend overzicht van Wageningen Economic Research en de briefrapportage van RIVM zijn alleen in te zien door uzelf en door medewerkers van het LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid)-project.

De waterkwaliteit is, behalve van de landbouwpraktijk, afhankelijk van factoren, zoals de bodemsamenstelling, de grondwaterstand of hoeveelheid neerslag. Daardoor kan de waterkwaliteit per perceel verschillen. Het lijkt hierdoor alsof u als landbouwer maar weinig invloed heeft op de waterkwaliteit. Echter, een zo optimaal mogelijke mestgift heeft op langere termijn wel degelijk effect op de waterkwaliteit. Hoe efficiënter het gebruik van nutriënten, hoe lager de uitspoeling dus is.

Dat kan verschillende oorzaken hebben. Door het weer kan de nitraatconcentratie per jaar variëren. Zo is de nitraatconcentratie in het grondwater zeer waarschijnlijk gestegen door de droogte van 2018 tot en met 2020. Daarnaast wordt het bedrijfsgemiddelde gebaseerd op puntmetingen waarbij lokale verschillen mogelijk zijn. De grondwaterkwaliteit kan ook variëren door teeltmaatregelen en aanpassingen in de bedrijfsvoering. Sommige omzettingsprocessen zijn complex en nog niet geheel ontrafeld. Daarom wordt ook daadwerkelijk gemeten, niet gemodelleerd en wordt ook altijd naar de resultaten over meerdere jaren gekeken.