De bedrijven die deelnemen aan het LMM (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid) selecteren we op basis van regio en bedrijfstype.
Vier regio’s
We onderscheiden in het LMM vier regio’s op basis van grondsoort: de Zandregio, de Kleiregio, de Veenregio en de Lössregio. De grenzen van die regio’s zijn gebaseerd op de postcode-indeling. De postcode van het bedrijf bepaalt dus in welke regio dit bedrijf valt. De benaming van de regio geeft de meest voorkomende grondsoort weer. Maar in een regio komen ook andere grondsoorten voor. Het kan dus voorkomen dat de grondsoort op het bedrijf niet overeenkomt met de dominante grondsoort in de regio waarin het bedrijf valt.
Figuur 1: Links de vereenvoudigde bodemkaart (Wageningen Environmental Research, 2006) en rechts de vertaling daarvan naar hoofdgrondsoortregio's.
Zand en klei zijn in Nederland de meest voorkomende grondsoorten. Bijna de helft van het landbouwoppervlak ligt op zandgrond (47%), 42,5% op klei, 9% op veen en ongeveer 1,5% van het landbouwoppervlak bevindt zich op lössgrond.
Vier bedrijfstypen
Het LMM (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid) onderscheidt vier bedrijfstypen: melkveebedrijven, akkerbouwbedrijven, staldierbedrijven (alleen in de Zandregio) en overige dierbedrijven. Deze bedrijfstypen vertegenwoordigen de dominante vormen van landgebruik, in totaal meer dan 85% van het landbouwareaal in Nederland.
Voor meer informatie over de selectie van bedrijven voor het LMM: Minerals Policy Monitoring Programme report 2019–2012. Methods and procedures.