Op deze pagina vind je aanvullende informatie over de onderzoeken Veehouderij en gezondheid omwonenden.

Op 4 februari 2025 verscheen het rapport Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO-III). Actualisatie epidemiologische studies 2014-2019Onderzoek naar longontstekingen rond geitenhouderijen 2018-2024

Meer informatie over het onderzoek, de resultaten en de betekenis hiervan vind je op de pagina Resultaten VGO III

Is er een verband tussen extra risico op longontsteking en wonen binnen 2 kilometer van een geitenhouderij? 

In eerder onderzoek in gebieden met veel veehouderijen in Noord-Brabant en Limburg (VGO Livestock farming and the health of local residents (Livestock farming and the health of local residents)-I en VGO-II) vonden we dat er meer longontstekingen voorkomen binnen twee kilometer van geitenhouderijen. In VGO-III vonden we dit opnieuw. Het extra risico op longontstekingen in de buurt van geitenhouderijen is daarmee voor elf jaar op rij gevonden. In VGO-III hebben we bovendien aangetoond in andere provincies die in de eerdere VGO’s niet zijn onderzocht. 

Bij alle onderzoeken is gecorrigeerd voor andere factoren die het extra risico op longontstekingen mogelijk kunnen verklaren. Ook na deze correctie blijft het verband gedurende alle jaren overeind.

Is er een directe oorzaak aan te wijzen van de longontsteking rondom geitenhouderijen?

Een directe (causale) oorzaak van de extra longontstekingen rondom geitenhouderijen is moeilijk aan te tonen. Maar er is wel een verklaring gevonden voor het verhoogde risico rond geitenbedrijven, omdat bacteriën, die longontsteking bij mensen kunnen veroorzaken in de stallucht ook zijn gevonden in de buitenlucht en bij de patiënten, controles en of geitenhouders. 

Waarom hadden veel van de patiënten die meededen aan de patiëntenstudie vaak ook al andere longaandoeningen?

Ouderen en mensen met longaandoeningen als astma en COPD Chronic Obstructive Pulmonary Disease (chronische bronchitis of longemfyseem) (Chronic Obstructive Pulmonary Disease (chronische bronchitis of longemfyseem) ) hebben meer kans op een longontsteking. Het is dan ook logisch dat óók in het VGOIII-onderzoek de patiënten met longontsteking vaker al longaandoeningen hadden dan de controlepersonen zonder longontsteking en de geitenhouders. 

Hoe kwam het dat er minder patiënten meededen aan het onderzoek?

De werkwijze om patiënten mee te laten doen, werkte niet zoals van tevoren bedacht. Het was de bedoeling dat de deelnemende huisartsenpraktijken patiënten met longontsteking zouden vragen om mee te doen aan het onderzoek. Tijdens de coronapandemie kwamen er echter minder patiënten met longontsteking bij de huisarts. De patiënten met longontsteking gingen naar de teststraten of een zogenaamd ‘hoestspreekuur’ bij een dienstdoende huisarts. De deelnemende huisartsen zagen hun eigen patiënten dus minder. Ook was de werkdruk voor huisartsen tijdens de pandemie hoog. En ook na de pandemie bleef de werkdruk te hoog om aan onderzoeken mee te werken. 

Wat betekent het dat er minder patiënten meededen aan de patiëntenstudie voor de resultaten van het onderzoek?

Dat er minder patiënten aan het onderzoek meededen dan vooraf gehoopt, zegt niets over het verband tussen de extra kans op longontsteking en de woonafstand tot een geitenhouderij. Dat verband staat los van het aantal deelnemende patiënten aan de gezondheidsstudie en het extra risico op longontsteking rond geitenhouderijen is voor elf jaar op rij aangetoond. 

Als er meer patiënten hadden meegedaan, waren er mogelijk wel bepaalde ziekteverwekkers duidelijker naar voren gekomen als mogelijke verklaring voor deze extra longontstekingen.

De gevonden bacteriën zijn een mogelijke verklaring voor de longontstekingen. Wat wordt bedoeld met mogelijke verklaring?

Er komt vaker longontsteking voor bij mensen die in de buurt wonen van een geitenhouderij. In de stallucht zijn bacteriën gevonden die bij mensen longontsteking kunnen veroorzaken. Hiervan zijn er 23 ook gevonden in de omgeving van de geitenhouderijen, in de lucht en/of bij de verschillende groepen onderzochte mensen. Dit maakt dat ze een mogelijke verklaring zijn voor de longontsteking. Indien er meer patiënten waren onderzocht kon mogelijk meer duiding worden gegeven welke bacteriën een grotere rol speelden. 

Of de bacteriën de directe oorzaak van de longontstekingen zijn, is moeilijk te bewijzen, omdat er meer mogelijke manieren zijn hoe mensen longontsteking kunnen krijgen van deze bacteriën.

Het kan zijn dat één van deze bacteriën of een combinatie van een paar van deze bacteriën de longontstekingen (direct) veroorzaken. Maar het kan ook zijn dat één of een combinatie van een paar van deze bacteriën, mogelijk in combinatie met andere stoffen uit de geitenhouderij, ervoor zorgen dat de luchtwegen van mensen gevoeliger worden voor bekende verwekkers van longontsteking, zoals pneumokokken. Dan is de oorzaak van de longontsteking een bekende verwekker, die niet direct van een geitenhouderij komt. Maar de ziekteverwekkers die van geitenhouderijen komen, dragen dan wel bij aan het hogere risico op een longontsteking. De geitenhouderij speelt dan indirect een rol.

Een andere verklaring is dat mensen met een zwakkere afweer gevoeliger zijn voor de bacteriën uit de geitenstallen. Deze bacteriën zijn volgens de literatuur een mogelijke veroorzaker van longontsteking, en zorgen dan vooral bij mensen met een zwakkere afweer voor een hoger risico. Dit sluit niet uit dat ook gezonde mensen die dichtbij geitenhouderijen wonen, er een longontsteking van kunnen krijgen.

Wat betekenen de resultaten van het onderzoek voor mij als omwonende?

Voor omwonenden van een geitenhouderij is er een verhoogd risico op het krijgen van longontsteking. Vooral mensen met een verminderde weerstand, waaronder ouderen of mensen met een onderliggende aandoeningen aan bijvoorbeeld longen, hebben meer risico om longontsteking te krijgen.

Welke maatregelen kan een bedrijf nemen om het risico te verkleinen?

Aanbeveling uit het onderzoek is om te kijken of op geitenhouderijen de hoeveelheid ziekteverwekkers in de stallucht en omgevingslucht omlaag kan. Zo komen mensen die in de buurt wonen met minder ziekteverwekkers in contact. Bijvoorbeeld door te onderzoeken of het helpt om anders om te gaan met stalmest en strooisel, waar de geiten op lopen. Luchtmetingen zoals uitgevoerd tijdens het onderzoek kunnen het effect hiervan laten zien.

Hoe groot is het extra risico op longontsteking voor omwonenden volgens het VGO? Wat is de significantie van dit extra risico?

Er wordt een verhoogde kans op longontsteking gevonden voor omwonenden binnen een straal van 2 kilometer van een geitenbedrijf ten opzichte van mensen die verder van een geitenbedrijf af wonen. Binnen die 2 kilometer geldt: hoe dichterbij, hoe meer de kans verhoogd is.

Er zijn per deelstudie verschillende, elkaar aanvullende methodes gebruikt. De gevonden verhogingen van de kans op longontsteking verschilden niet alleen per afstand tot een geitenbedrijf, maar ook tussen studies en binnen de studies tussen jaren en gebruikte methodes.

Het is niet mogelijk om de resultaten samen te vatten in één gemiddeld percentage verhoging. De grootste verhogingen gevonden voor omwonenden binnen een straal van 2 kilometer (en niet in Q-koortsperiode), zijn ongeveer 20 tot 30%. Voor de mensen die het dichtstbij wonen (binnen 500 meter) is deze kans soms meer dan 100% verhoogd. Dit betekent dat bij mensen die binnen 500 meter van een geitenbedrijf wonen, in sommige studies de kans op longontsteking meer dan twee keer zo groot is als bij mensen die verder dan 500 meter van een geitenbedrijf wonen.

Als de directe oorzaak moeilijk te bewijzen is, is het onderzoek dan voor niets geweest?

Het klopt dat de directe oorzaak moeilijk te bewijzen is. Wel laat het onderzoek zien dat mensen die wonen in de buurt van een geitenhouderij nog steeds extra risico hebben op longontsteking. In de stallucht van geitenhouderijen zijn vervolgens bacteriën gevonden die een mogelijke verklaring zijn van de longontstekingen. Want ze zijn in de geitenstallen, in de omgeving en bij mensen gevonden.

Ook is er uit het onderzoek gekomen dat een groot deel van de bacteriën in de stallucht komt uit stalmest en strooisel, waar de geiten op lopen. Dit biedt handvatten en een aanbeveling van het rapport is om te kijken of het aantal bacteriën in de stallucht omlaag kan. Bijvoorbeeld door anders om te gaan met stalmest en strooisel.

Wat draagt het onderzoek bij aan wat we al wel weten?

Het onderzoek bevestigt dat mensen die wonen in de buurt van een geitenhouderij extra risico hebben op longontstekingen. Dit is nu voor 11 achtereenvolgende jaren aangetoond. Ook laat het onderzoek zien dat bacteriën in de stallucht een mogelijke verklaring hiervoor zijn. En dat deze bacteriën voor een groot deel komen uit stalmest en strooisel waar geiten op lopen.

Waarom waren de gevonden schimmels en virussen niet aannemelijk als mogelijke oorzaak van de longontsteking?

In de geitenbedrijvenstudie zijn in de stallucht geen virussen gevonden longontsteking bij mensen kunnen veroorzaken. Zie ook de literatuurstudie.

Er zijn in de stallucht wel 3 schimmels gevonden die ook in de literatuurlijst staan. Maar omdat deze zo universeel voorkomen, zijn deze niet aannemelijk.

Waarom is alleen naar schimmels in het bloed gekeken van de geitenhouders en omwonenden? En niet bij de patiënten?

Bij patiënten is geen bloed afgenomen, omdat dit als te ingrijpend werd gezien.

Er zijn toch ook andere veehouderijen in de omgeving die ook endotoxinen en fijnstof produceren? Is echt te zeggen dat de fijnstof en endotoxinen uit de geitenstal komen?

In dit rapport zijn fijnstof- en endotoxine-emissies voor geitenbedrijven bepaald. Dit gaat met zekerheid over fijnstof en endotoxinen die uit de geitenstal komen. De bepaling is gedaan met behulp van het verschil in fijnstofconcentratie tussen de stallucht en de achtergrond; er wordt dus gecorrigeerd voor andere bronnen.

Bedrijfsfactoren spelen geen rol. Maar in de aanbeveling staat dat omgang met stalmest en bedding mogelijk de hoeveelheid ziekteverwekkers naar beneden kan brengen. Dit is toch een bedrijfsfactor?

De lijst met bedrijfsfactoren is niet uitputtend. Er is alleen gekeken naar bedrijfsfactoren waarvan van tevoren het vermoeden bestond dat ze mogelijk invloed hebben op de aanwezigheid van ziekteverwekkers – en waarvan een vergelijking te maken was tussen bedrijven.

De omgang met stalmest en bedding is weliswaar een kenmerk van een geitenbedrijf, maar deze omgang was voor alle bedrijven in de studie (en voor bijna alle bedrijven in Nederland) hetzelfde. Daardoor was er op dit punt geen vergelijking mogelijk tussen bedrijven en is dit kenmerk niet meegenomen als bedrijfsfactor in de studie. Maar omdat het brononderzoek wel liet zien dat veel bacteriën in de stallucht uit de stalmest en bedding komen, kan er nog wel de verwachting bestaan dat als er anders wordt omgegaan met de stalmest en bedding, het aantal ziekteverwekkers in de stallucht naar beneden kan worden gebracht.    

Hoe heeft het patiëntenonderzoek eruitgezien?

De uitvoering van het patiëntenonderzoek was in 22 huisartsenpraktijken in de provincies Noord-Brabant, Limburg, Utrecht, Gelderland en Overijssel. Deze huisartsenpraktijken zijn geselecteerd op basis van hun ligging in gebieden waar geitenhouderijen zijn. Patiënten, die door de huisarts werden gediagnosticeerd met longontsteking, werden gevraagd mee te doen aan het onderzoek. Bij toestemming door de patiënten, nam de huisarts keel en neusslijm af met een swab en vulde de patiënten een korte vragenlijst in. De swabs werden ingevroren en later door het RIVM onderzocht op het voorkomen van ziekteverwekkers met PCR polymerase chain reaction (polymerase chain reaction)-methoden, waarbij heel breed is onderzocht naar de ziekteverwekkers. Uit de literatuur was nl duidelijk dat wel 96 soorten ziekteverwekkers voorkomen bij geiten, die bij de mens een longontsteking kan veroorzaken. Later zijn alle resultaten van de patiënten, controles, meetpalen en geitenbedrijven gezamenlijk geanalyseerd.

Tot welke afstand tot geitenbedrijven is het risico op longontstekingen groter?

Er wordt een verhoogde kans op longontsteking gevonden voor omwonenden binnen een straal van 2 kilometer van geitenbedrijven ten opzichte van mensen die verder van een geitenbedrijf wonen. Binnen de 2 km kilometer (kilometer) geldt: hoe dichterbij, hoe meer de kans verhoogd is.

Zegt het onderzoek ook iets over de ernst van de longontstekingen?

In het onderzoek is gekeken naar patiënten die met longontsteking naar de huisarts gaan. Er is geen informatie verzameld over de ernst van de longontsteking.

Wat is het verschil tussen ‘bedding’ en ‘stalmest’?

Monsters genomen van ‘bedding’ zijn monsters genomen van het strooisel in opslag. Monsters van de stalmest zijn genomen uit de pot. Dit is een combinatie van feces (mest direct uit de geit), bedding en voer.

Is er onderzoek gedaan naar verhoogde risico’s op longontsteking bij geitenhouders, hun gezin en werknemers op het bedrijf?

Het onderzoek is gedaan bij geitenhouders en werknemers op het bedrijf. Zie pagina 49 van het rapport.

Hoe heeft het onderzoek op de geitenbedrijven eruitgezien?

Dit is beschreven in het rapport op pagina 50-51.

Is er een oorzaak gevonden voor het verhoogde risico op longontsteking rond geitenbedrijven?

Er is nog steeds een verhoogd risico op longontstekingen in veerijke gebieden en daarnaast is er een verband tussen het wonen binnen een straal van 2 km van geitenbedrijven. Ook is een verklaring gevonden van het verhoogd risico op longontsteking rond geitenbedrijven.

Hoe verhoudt het onderzoek van Inge Roof, waarin geen aantoonbare relatie is gevonden tussen longontstekingen en de nabijheid van een geitenbedrijf, zich tot VGO?

De eerste vier hoofdstukken uit het proefschrift van Inge Roof, de retrospectieve studie, literatuurstudie en opzet prospectieve studie, zijn onderdeel van VGO-III en worden ook in het VGO-III-rapport beschreven. Het vijfde en zesde hoofdstuk van het proefschrift horen niet bij VGO-III. Deze hoofdstukken laten nuttige resultaten zien over regionale verschillen in antibioticagebruik en ziekenhuisopnames, maar voor de vraagstellingen van VGO-III leveren ze beperkte informatie op.

Uit hoofdstuk 5 van het proefschrift blijkt niet dat er geen aantoonbare relatie is tussen longontstekingen en de nabijheid van een geitenbedrijf, maar dat er geen aantoonbare relatie is gevonden tussen antibioticagebruik en de nabijheid van een geitenbedrijf. De onderzochte antibiotica worden onder andere voorgeschreven bij longontstekingen, maar ook bij andere bacteriële infecties. Dit is bovendien onderzocht voor slechts één jaar en op postcode 4-niveau, en is daarmee veel minder precies dan de VGO-onderzoeken.

Uit hoofdstuk 6 blijkt dat er geen verband was tussen wonen in de buurt van een geitenhouderij en ziekenhuisopname door longontsteking bij volwassenen. VGO heeft onderzoek gedaan naar longontstekingdiagnoses bij de huisarts en niet naar ziekenhuisopnames door longontsteking. Daar kunnen wij dan ook niets over zeggen.

Kunnen we nog vervolgonderzoek verwachten?

Meer informatie over verdere besluitvorming en het vervolgproces is te lezen in de Kamerbrief van 30 januari 2025.

Vragen en antwoorden

Vragen en antwoorden algemeen over gezondheid en veehouderij

Heeft het wonen naast een veehouderij effect op je gezondheid?

Ja, zowel positief als negatief. Vooral COPD Chronic Obstructive Pulmonary Disease (chronische bronchitis of longemfyseem) (Chronic Obstructive Pulmonary Disease (chronische bronchitis of longemfyseem) )-patiënten die in gebieden wonen met meer dan 15 bedrijven binnen 1 km kilometer (kilometer) kilometer  afstand merken een effect op hun gezondheid. COPD wordt niet veroorzaakt door de veehouderij, maar COPD-patiënten die in de buurt van veehouderijen wonen hebben wel vaker en/of meer last van hun aandoening. In het algemeen is de longfunctie verminderd van mensen die bij veel veehouderijen wonen en komen in de buurt van pluimvee- en geitenhouderijen longontstekingen iets vaker voor. Astma en allergie komen minder vaak voor rondom veehouderijen.

Een beknopt overzicht van de effecten op je gezondheid? Ga naar de brochure of bekijk het filmpje ‘Veehouderij en gezondheid’.

Wat zijn mogelijke effecten op je gezondheid als je dichtbij veehouderijen woont?

  • Bij mensen die dichtbij een veehouderij wonen komt astma en neusallergie minder voor.
  • In de buurt van veehouderijen wonen minder mensen met COPD. Maar bij COPD patiënten die in de buurt van veehouderijen wonen zijn de klachten wel ernstiger. Ook gebruiken ze meer medicijnen.
  • Mensen die in de buurt van 15 of meer veehouderijen wonen kunnen een verminderde longfunctie hebben. Ook is de longfunctie lager bij een hoge concentratie ammoniak in de lucht. De afstand tot de veehouderij is hierbij niet van invloed. Ammoniak komt uit mest.
  • Rond pluimveehouderijen en geitenhouderijen komen iets vaker longontstekingen voor. Dit is ook na de Q-koortsepidemie zichtbaar. Gemiddeld zijn er in het onderzoeksgebied elk jaar 1650 mensen met een longontsteking per 100.000 inwoners. Daarvan worden ruim 200 longontstekingen in verband gebracht met het wonen in de buurt van een pluimveehouderij of geitenhouderij.
  • Infecties met het hepatitis E-virus komen niet vaker voor bij mensen die in de buurt van veehouderijen wonen. Daarnaast is deze groep mensen niet vaker drager van ESBL-producerende bacteriën en de resistente bacterie Clostridium difficile.
  • De hoeveelheid endotoxinen (kleine stukjes bacteriën en virussen) in de lucht neemt af naarmate verder van de veehouderij gemeten wordt. Ook is de hoeveelheid lager als er minder veehouderijen in de buurt zijn.

Hoe komt het dat het wonen rond veehouderijen effect heeft op gezondheid?

Verminderde longfunctie
Een verminderde longfunctie bij hoge ammoniakconcentraties wordt gevonden in het hele gebied. En wordt waarschijnlijk veroorzaakt door stoffen die door omzetting van ammoniak in de lucht gevormd worden (secundair fijnstof). De afstand tot de veehouderij is hierbij niet van invloed. Ammoniak is een stof in de mest van dieren zit en dus afkomstig is uit de veehouderij. Of omgezet ammoniak dit effect veroorzaakt moet nog verder onderzocht worden.
De verminderde longfunctie bij mensen in gebieden met hoge aantallen veehouderijbedrijven heeft waarschijnlijk te maken met blootstelling aan componenten uit het primaire fijnstof, het fijnstof dat direct uit de veehouderijen komt. Vooral COPD-patiënten hebben hier last van.

Longontsteking
Pluimveehouderijen stoten relatief veel fijnstof en endotoxinen uit. Door blootstelling aan verhoogde concentraties fijnstof en/of endotoxinen kunnen mensen gevoeliger worden voor micro-organismen die longontstekingen kunnen veroorzaken.
Bij geitenhouderijen is de oorzaak van meer longontsteking bij omwonenden nog onbekend. Wel is duidelijk dat dit verband niet veroorzaakt wordt door Q-koorts, om een aantal redenen. Zo kwamen ook in de onderzochte jaren na de Q-koortsepidemie rond geitenhouderijen meer longontstekingen voor. Daarnaast is gebleken dat mensen met longontstekingen niet vaker een infectie met de Q-koortsbacterie doorgemaakt hadden.

Wat zijn de risicogroepen? Wie hebben het meeste last van in de buurt wonen bij een veehouderij?

Vooral COPD-patiënten hebben meer last van hun ziekte wanneer zij bij veel veehouderijen wonen. Deze groep gebruikt ook meer medicijnen dan vergelijkbare patiënten uit andere regio’s. Er komen uit het onderzoek geen duidelijke andere risicogroepen naar voren.

Maakt het voor je gezondheid uit naast welk soort veehouderij je woont?

Rondom pluimveehouderijen en geitenhouderijen hebben mensen vaker longontstekingen. Andere effecten op de luchtwegen lijken niet met een bepaald type veehouderij samen te hangen.

Kan ik eerder ziek worden van een bacterie of virus als ik naast een veehouderij woon?

In het VGO Livestock farming and the health of local residents (Livestock farming and the health of local residents) -onderzoek zijn een aantal bekende ziekteverwekkers onderzocht. Infecties met hepatitis E-virus komen niet vaker voor bij mensen die in de buurt van veehouderijen wonen. Ook zijn niet meer mensen drager van bepaalde antibiotica-resistente bacteriën, namelijk ESBL-producerende bacteriën en Clostridium difficile, dan elders in het land. De meeste mensen die drager zijn, worden hier overigens niet ziek van. Wel lijken mensen iets vaker drager te zijn van de MRSA-bacterie die bij vee voorkomt. Het gaat dan echter om te kleine aantallen (10 personen) om daar een conclusie aan te verbinden. Daarom loopt nog een vervolgonderzoek om dit verder uit te zoeken.

Kan de veehouderij invloed hebben op de longen van mensen die verder van veehouderijen afwonen?

Ja. Mensen in de hele regio hebben een lagere longfunctie wanneer de concentratie ammoniak in de lucht hoog is. Bij gezonde mensen leidt deze verlaging niet tot een merkbaar effect, maar dat kan wel zo zijn bij mensen die al een lagere longfunctie hebben. Ammoniak is afkomstig van mest en dit kan reageren met andere stoffen in de lucht tot secundair fijnstof. Deze deeltjes kunnen zich over grote afstand verplaatsen en hebben waarschijnlijk in een groot gebied invloed op de longfunctie. De effecten van blootstelling aan ammoniak zijn vergelijkbaar met die van blootstelling aan verkeer in een grote stad.

Speelt de grootte van bedrijven (dus het aantal dieren in de omgeving) een belangrijke rol?

In de eerste VGO studie is ook gerekend met aantallen dieren in een straal van 500m of 1000m rondom de woning. Hierbij worden kleine en grote bedrijven dus samengenomen en is het niet mogelijk iets zeggen over effecten van grote versus kleine bedrijven. Maar natuurlijk is het ene bedrijf het andere niet. Het aantal dieren is bepalend voor de uitstoot van stoffen en micro-organismen, maar in dit onderzoek is de uitstoot niet direct gekoppeld aan gezondheidseffecten.

Zegt het onderzoek ook iets over mogelijke nieuwe uitbraken van ziekten?

Nee. In deze onderzoeken is alleen gekeken naar bekende ziekteverwekkers en de ‘normale’ blootstelling van omwonenden.
 

Vragen en antwoorden over het onderzoek VGO I en VGO-II (2012-2016)

Wat is onderzocht in het VGO-onderzoek?

VGO-onderzoek staat voor onderzoek naar Veehouderij en gezondheid van omwonenden. De centrale vraag bij dit onderzoek is ‘Hebben veehouderijen effecten op de gezondheid van mensen die in de buurt wonen’ Het VGO-onderzoek wordt uitgevoerd door het RIVM, IRAS Institute of Risk Assessment Sciences (Institute of Risk Assessment Sciences), NIVEL Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg)  en WUR Wageningen University &Research (Wageningen University &Research).
De volgende data zijn gebruikt bij het onderzoek:

  • Anonieme gegevens van 110.000 patiënten (anoniem) bij huisarts
  • Vragenlijst bij ruim 14.000 mensen
  • Medisch onderzoek bij bijna 2.500 mensen naar antistoffen in het bloed, longfunctie en aanwezigheid van resistente bacteriën in de neus en de ontlasting.

Daarnaast voerden de onderzoekers ook luchtmetingen uit om te zien welke stoffen van veehouderijen in de lucht terecht komen, hoe ver deze zich verspreiden en waar omwonenden aan blootgesteld worden.
In juni 2016 kwam het eerste VGO rapport uit. In juni 2017 kwam het tweede VGO rapport ‘aanvullende studies’ uit. Dit rapport bevat aanvullende analyses uit de al bestaande gegevens. Een aantal resultaten zijn hiermee nog eens extra bevestigd.

Wat was het onderzoeksgebied?

Het VGO onderzoek is uitgevoerd in het oostelijk deel van Noord-Brabant en het noordelijk deel van Limburg. Dit is het gebied met de meeste veehouderijen per km2. Ook zijn diverse diersectoren goed vertegenwoordigd. Dit wordt ook wel het VGO-gebied genoemd.
 

Vragen en antwoorden over het deelonderzoek VGO-III: actualisering Noord-Brabant en Limburg

Gelden de resultaten van Noord-Brabant en Limburg ook in andere delen van Nederland?

Het onderzoek naar het verband tussen veehouderijen en gezondheid werd tot nu toe alleen in Noord-Brabant en Noord-Limburg uitgevoerd. Herfst 2018 verscheen hiervan een actualisering  (link) over de jaren 2014-2016 (IJzermans, et al.). 

Vragen en antwoorden over het deelonderzoek VGO-III in Utrecht, Gelderland en Overijssel

Waarom is dit VGO-onderzoek uitgevoerd?  

De onderzoekers zagen tussen 2009-2016 bij een onderzoek in Noord-Brabant en Limburg dat het wonen bij een veehouderij invloed heeft op de gezondheid. Veel mensen wilden weten of dit ook in andere gebieden van Nederland zo is. Daarom hebben de onderzoekers nu onderzoek gedaan in de provincies Utrecht, Gelderland en Overijssel. Daar is het onderzoek gedaan in gemeenten op het platteland met minder dan 30.000 inwoners. 

Wat zijn de resultaten van dit onderzoek? 

In Noord-Brabant en Limburg zagen de onderzoekers al eerder dat mensen meer kans hadden op een longontsteking als ze in de buurt van geitenhouderijen wonen. De onderzoekers zien dat er ook in Utrecht, Gelderland en Overijssel tussen 2014-2017 een relatie is tussen veehouderijen (en dan met name geitenhouderijen) en longontsteking. 
Uit onderzoek in meerdere regio’s, in meerdere jaren achter elkaar en ook met verschillende manieren van onderzoek komen dezelfde resultaten. Daarom gaan de onderzoekers ervan uit dat in het algemeen geldt dat mensen die rond geitenhouderijen wonen iets meer kans op longontsteking hebben.

Hoe groot is de kans op een longontsteking als je in de buurt van een veehouderij woont?

Dat mensen die in een gebied met veel intensieve veehouderij wonen vaker longontsteking krijgen blijkt uit een vergelijking van plattelandsgemeenten in verschillende regio’s van Nederland. In regio’s met weinig intensieve veehouderij krijgen per jaar en per 100.000 inwoners ongeveer 1.400 mensen een longontsteking. In regio’s met veel intensieve veehouderij krijgen per jaar en per 100.000 inwoners meer mensen een longontsteking, namelijk 1.800 in Utrecht, Gelderland en Overijssel en 1.900 in Noord-Brabant en Limburg. Afgezien van het aantal veehouderijen zijn deze regio’s goed met elkaar vergelijkbaar (alleen plattelandsgemeenten tot 30.000 inwoners). En er is gecorrigeerd voor andere factoren die van invloed kunnen zijn op het krijgen van longontsteking, zoals leeftijd. 

Er is dus meer kans op longontsteking rond veehouderijen. Maakt het soort veehouderij ook uit? 

Ja. In de eerdere VGO-studies werd duidelijk dat vooral mensen die in de buurt van geitenhouderijen wonen iets meer kans hebben op een longontsteking. In Noord-Brabant en Limburg zien de onderzoekers dit voor acht achtereenvolgende jaren. Ook in Utrecht, Gelderland en Overijssel zien de onderzoekers dat mensen die rond geitenhouderijen wonen een grotere kans hebben op longontsteking. Daarom gaan de onderzoekers er nu vanuit dat dit in het algemeen aannemelijk is voor alle provincies met geitenhouderijen opgaat. 

Hebben de onderzoekers naar verschillende soorten veehouderijen gekeken? 

In de gebiedsvergelijkingen hebben we naar alle veehouderijen gekeken. Maar er is ook onderzoek gedaan naar verschillende soorten veehouderijen. Daaruit blijkt dat mensen die vlakbij een geitenhouderij wonen, iets meer kans op een longontsteking hebben. Voor andere soorten veehouderijen zien we geen duidelijk verband tussen longontsteking en de woonafstand tot veehouderijen.  

Is het risico op longontsteking groter als je dichterbij een geitenhouderij woont? 

Hoe dichter je bij een geitenhouderij woont, hoe meer kans dat je een longontsteking krijgt. Ook geldt dat de kans groter wordt als er meer geitenhouderijen in de omgeving van de woning zijn. Dat zien we steeds in de onderzoeken die we de afgelopen acht jaar hebben gedaan. 

Waarom hebben jullie drie verschillende onderzoeksmethoden gebruikt om te onderzoeken op welke afstand er een gezondheidseffect is? 

Er zijn verschillende wetenschappelijke onderzoeksmethoden om verbanden tussen afstand en gezondheidseffecten te bepalen. Ze hebben allemaal hun voor- en nadelen. In dit onderzoek hebben de onderzoekers verschillende methoden naast elkaar gebruikt. Daardoor kunnen we met grotere zekerheid zeggen dat mensen die dichtbij een geitenhouderij wonen iets meer kans hebben op een longontsteking. 

Hoe weten jullie dat er meer patiënten met longontsteking vlakbij geitenhouderijen zijn als je niet weet wat de oorzaak hiervan is? 

In dit onderzoek keken de onderzoekers naar alle patiënten met longontsteking. Geselecteerde huisartsen in de regio hebben die gegevens anoniem gemaakt en aan ons gegeven. Zij bekeken per patiënt wat de afstand is van huisadres tot verschillende veehouderijen. Zo zien we dat er meer mensen met een longontsteking vlakbij geitenhouderijen wonen. Ongeacht de onderzoeksmethode die we gebruiken en in acht opvolgende jaren. Op dit moment loopt een vervolgonderzoek naar de oorzaak van de longontstekingen. 

Maakt het uit of het om een grote of kleine geitenhouderij gaat? 

Dat is niet vast te stellen op basis van dit onderzoek. Op dit moment loopt een vervolgonderzoek, waarbij onder andere een antwoord op deze vraag gezocht wordt.

Hoe groot is de kans op een longontsteking in het algemeen?

Het risico op een longontsteking bij gezonde volwassenen is heel klein. Sommige mensen hebben meer kans op longontsteking, bijvoorbeeld mensen die al een zwakke gezondheid hebben, pasgeboren baby’s en oude mensen. Bij mensen die bij geitenhouderijen wonen wordt vaker een longontsteking gezien.  

Krijgen geitenhouders zelf ook vaker een longontsteking?

Dit is in dit VGO-onderzoek niet onderzocht. Het risico op een longontsteking bij gezonde volwassenen is heel klein. Het kan dus zo zijn dat geitenhouders wel blootstaan aan ziekteverwekkers, maar hier niet ziek van worden. 

Kunnen de extra longontstekingen veroorzaakt worden door Q-koorts? 

Dat is erg onwaarschijnlijk. Sinds de uitbraak van Q-koorts worden alle melkgeiten gevaccineerd tegen Q-koorts en de bedrijven worden periodiek gemonitored met tankmelkonderzoek. Sindsdien komt Q-koorts nog maar weinig voor in Nederland. Verder is in 2015 ook bloed onderzocht van mensen die in de buurt van veehouderijen wonen. Zij bleken niet vaker te zijn blootgesteld aan de Q-koortsbacterie, terwijl ze wel vaker longontsteking hadden. Er moet dus een andere reden zijn voor de toename in longontstekingen. 

Hebben mensen vlakbij schapenhouderijen ook vaker een longontsteking? 

In het onderzoek in Utrecht, Gelderland en Overijssel zien we bij één van de gebruikte manieren van onderzoek dat mensen die in de buurt van een schapenhouderij wonen ook wat meer kans op longontsteking hebben. Dit effect is niet met de andere manieren van onderzoek te zien. En in Noord-Brabant en Limburg zien we geen effect van schapenhouderijen. Op basis van deze minder duidelijke resultaten kunnen de onderzoekers (nog) niet zeggen of mensen die in de buurt van schapenhouderijen wonen vaker longontsteking hebben. 

Kunnen geitenhouders maatregelen nemen om het risico op longontsteking te verkleinen? 

Op dit moment niet, omdat we niet weten wat de oorzaak is. Zolang we niet weten wat de oorzaak is, is het lastig om een goede maatregel voor te stellen. 

Vragen en antwoorden over het onderzoek VGO-III: naar de oorzaak van longontstekingen rond geitenhouderijen

Wat wordt er onderzocht met dit deelonderzoek van VGO-III? 

Onderzoeken naar de gezondheid van mensen die in Brabant en Limburg in de buurt van veehouderijen wonen hebben veel informatie opgeleverd.  Een aantal vragen blijft nog onbeantwoord. Daarom zijn in 2018 verschillende vervolgonderzoeken gestart, waarin de onderzoekers willen achterhalen waarom mensen die wonen in de buurt van geitenhouderijen (en deels pluimveehouderijen) vaker een longontsteking hebben. Verschillende ziekteverwekkers kunnen een longontsteking veroorzaken, maar ook luchtvervuiling (bijvoorbeeld fijnstof of endotoxinen) kan het risico op een longontsteking vergroten. 

Hoe gaan jullie onderzoeken wat de longontstekingen veroorzaakt?

Het onderzoek bestaat uit verschillende onderdelen. Hierin kijken we welke ziekteverwekkers longontstekingen veroorzaken, we onderzoeken aan welke ziekteverwekkers geitenhouders blootstaan (of hebben gestaan) en de onderzoekers nemen onder meer veegmonsters en luchtmonsters op geitenhouderijen. We hopen de oorzaak te achterhalen door de resultaten van deze onderdelen te combineren. 

Het gaat hierbij om de volgende onderzoeksvragen:

  • Geldt ook voor andere regio’s dat mensen die in de buurt van geiten- en pluimveehouderijen vaker met longontsteking worden gediagnostiseerd?
  • Welke ziekteverwekkers veroorzaken longontstekingen in de omgeving van geitenhouderijen   
  • Aan welke ziekteverwekkers worden geitenhouders blootgesteld?
  • Komen ziekteverwekkers vaker voor op of rond bepaalde typen geitenhouderij?

Wanneer wordt dit onderzocht?

De deelprojecten startten vanaf 2019. De eindrapportage van alle deelprojecten samen is eind 2024 gepland.

Hoe worden de resultaten bekend gemaakt? 

De resultaten worden in elk geval bekend gemaakt via rapportages op de website van het RIVM.

Hoe wordt onderzocht welke ziekteverwekkers longontsteking veroorzaken in de omgeving van geitenhouderijen?

Als iemand een longontsteking heeft wordt deze meestal gelijk door de huisarts behandeld. Het is daarom bijna nooit nodig om te onderzoeken welke ziekteverwekker de longontsteking heeft veroorzaakt. Voor dit onderzoek worden enkele honderden patiënten geselecteerd die een longontsteking hebben en in de omgeving van een geitenhouderij wonen. Bij deze patiënten onderzoeken we welke ziekteverwekker de longontsteking veroorzaakt. De onderzoekers kijken niet alleen naar nieuwe patiënten, maar proberen dit ook na te gaan voor mensen die in het verleden een longontsteking hadden. Daarvoor worden gegevens in enkele ziekenhuizen onderzocht. De gegevens van mensen die minder dan 2 km kilometer  van een geitenhouderij wonen worden vervolgens vergeleken met mensen die er verder vandaan wonen (controlegroep).

Hoe wordt onderzocht aan welke ziekteverwekkers geitenhouders worden blootgesteld?

Als een ziekteverwekker afkomstig van geiten de longontstekingen veroorzaakt, dan zouden geitenhouders hier het meest mee in aanraking moeten komen. Daarom onderzoeken we bij 100 geitenhouders en hun medewerkers of zij vaker worden blootgesteld aan bepaalde ziekteverwekkers die mogelijk longontsteking veroorzaken. Het gaat om bacteriën, virussen en schimmels.

Hoe wordt onderzocht of bepaalde ziekteverwekkers vaker voorkomen op of rond verschillende typen geitenhouderij?

We willen in kaart brengen of het aantal patiënten met longontstekingen in de omgeving afhangt van het type geitenhouderij. Daarvoor onderzoeken we een aantal geitenbedrijven op de volgende punten:

  • De onderzoekers brengen in kaart welke ziekteverwekkers op geitenhouderijen aanwezig zijn, die gerelateerd kunnen zijn aan de longontstekingen bij omwonenden. Niet alleen dieren, maar ook de mest, stof (veegmonsters) en de lucht worden onderzocht.
  • De verschillende manieren van werken op geitenhouderijen worden in kaart gebracht, met name  hoe een bedrijf omgaat met mest. De onderzoekers combineren dit met metingen naar mogelijke  ziekteverwekkers die op geitenhouderijen aanwezig kunnen zijn. Zo kijken we of de aantallen en het soort ziekteverwekkers verschilt per type geitenhouderij.

Wordt alleen naar geitenbedrijven gekeken?

De onderzoeken die nu gestart zijn richten zich vooral op de vraag waarom mensen die in de buurt van geitenbedrijven wonen vaker  longontsteking hebben. In een deel van de analyses wordt ook naar het effect van andere landbouwhuisdieren gekeken, zoals pluimvee.