Sommige mensen hebben extra kans op nadelige effecten van blootstelling aan koolmonoxide, doordat zij door hun gedrag of door hun omstandigheden al een verhoogd COHb carboxyhaemoglobin (carboxyhaemoglobin)-gehalte hebben. Rokers hebben bijvoorbeeld een verhoogd COHb-gehalte (zie COHb). En mensen die werken als chauffeur, garagewerker of brandweerman/vrouw kunnen een COHb-gehalte tot wel 5% hebben (WHO World Health Organization (World Health Organization), 2010).

Effecten van koolmonoxide op zwangeren

Er zijn ook mensen die door fysiologische oorzaken gevoeliger zijn voor de effecten van koolmonoxide. Zwangeren hebben een verhoogd lichaamseigen COHb-gehalte. Het COHb-gehalte loopt hierdoor in verhouding sneller op. Ook de foetus is gevoelig voor koolmonoxide. Koolmonoxide passeert de placenta en bindt aan foetaal hemoglobine. De affiniteit van foetaal hemoglobine voor koolmonoxide is groter dan die van volwassen hemoglobine. Het COHb-gehalte van de foetus kan hierdoor tweemaal zo hoog worden als dat van de moeder. Bovendien is de halfwaardetijd van COHb van de foetus langer dan die van volwassenen. Deze combinatie van factoren maakt de foetus zeer gevoelig voor de effecten van koolmonoxide. Een COHb-gehalte van 6% bij een zwangere kan leiden tot een afname van het geboortegewicht van het ongeboren kind. Acute koolmonoxidevergiftiging kan een spontane abortus en foetale dood veroorzaken. De kans dat dat gebeurt hangt waarschijnlijk vooral af van de concentratie en de duur van de koolmonoxideblootstelling en van de zwangerschapsduur op het moment van de blootstelling (ATSDR, 2012).

Gevoeligheid bij pasgeborenen

Omdat pasgeborenen (kinderen jonger dan 28 dagen) ook nog foetaal hemoglobine hebben, zijn ook zij gevoeliger voor koolmonoxide (Pont, 2006). Kinderen ontwikkelen eerder klachten na blootstelling aan koolmonoxide doordat zij een hoger ademminuutvolume hebben.

Andere risicogroepen

Mensen met bepaalde aandoeningen hebben meer last van de effecten van koolmonoxide. Het gaat dan met name om hart- en vaatpatiënten en astma- en longpatiënten (OVV, 2015).