Een groep Deense wetenschappers heeft gegevens over effecten van nanomaterialen op voortplanting en ontwikkeling op een rij gezet. Het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA European Chemicals Agency (European Chemicals Agency) European Chemicals Agency ) had om dit onderzoek gevraagd. De onderzoekers zien een aantal belangrijke kennishiaten.

Aanpak van het onderzoek

De onderzoekers hebben 111 wetenschappelijke artikelen geanalyseerd. Al deze artikelen beschrijven gegevens uit dierstudies naar effecten van nanomaterialen op voortplanting en ontwikkeling. De manieren van toedienen in deze studies zijn ook belangrijk voor de manier waarop de mens in aanraking komt met nanomaterialen. In totaal zijn in deze studies 19 verschillende nanomaterialen getest. De resultaten zijn verschenen in een openbaar rapport.

Voorwaarden voor de studies

De onderzoekers keken bij alle artikelen naar de kwaliteit van de studie. Is het nanomateriaal goed gekarakteriseerd? Is de studie-opzet betrouwbaar en met voldoende kwaliteit uitgevoerd? Uit de geselecteerde studies haalden ze daarna de gegevens over voortplanting en ontwikkeling. De onderzoekers verzamelden ook extra gegevens. Bijvoorbeeld de verdeling van nanomaterialen over de weefsels en de gebruikte diersoort (rat of muis). Ook de gebruikte manier van toedienen hebben de onderzoekers apart genoemd (inslikken of inademen).

Niet genoeg studies volgens OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling)-testrichtlijnen

Van de 111 gevonden artikelen zijn maar 6 studies uitgevoerd volgens OESO-testrichtlijnen. Hierbij slikten ratten nanomaterialen in. Geen van deze zes studies gaven duidelijke aanwijzingen voor effecten op voortplanting of ontwikkeling. OESO is de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. OESO-testrichtlijnen beschrijven methoden om studies uit te voeren die voor veiligheidsbeoordeling gebruikt kunnen worden. Gegevens van studies die op deze manier zijn uitgevoerd, worden wereldwijd geaccepteerd om aan wettelijke eisen te voldoen.

Studies die geen OESO-richtlijnen volgen lieten soms wel effecten zien op voortplanting of ontwikkeling. Het gaat dan bijvoorbeeld om een verminderde reactie van de bloedvaten om te verwijden of vernauwen. Dit heeft invloed op de doorbloeding van de placenta. En het geeft een verminderde levensvatbaarheid van de nakomelingen. Ook lieten nakomelingen zien dat de ontwikkeling van zenuwstelsel en hart en bloedvaten soms was verstoord. In een deel van deze studies ademden ratten nanomaterialen in. Dit is een zeer relevante blootstellingsroute voor nanomaterialen in de mens.

Kanttekeningen bij de studies

Veel van de studies onderzochten alleen het nanomateriaal. Om de afhankelijkheid van deeltjesgrootte vast te stellen moet daarnaast de niet-nanovorm worden getest. Het niveau van deeltjeskarakterisering was erg wisselend. Gegevens over chemische samenstelling, deeltjesgrootte, vorm en oppervlaktechemie zijn essentieel. Slechts een paar studies hadden hier gegevens over.

Conclusies van het onderzoek

De onderzoekers concluderen dat er nog te weinig gegevens zijn over effecten van nanomaterialen op voortplanting en ontwikkeling. Met name na inademing. Deze route kan veel belangrijker zijn voor de schadelijkheid van nanomaterialen dan inname via de mond. Daarnaast is er een bijna volledig gebrek aan onderzoek naar gevolgen van nanomaterialen voor de vrouwelijke vruchtbaarheid. In de meeste gevallen zijn alleen de mannelijke dieren onderzocht.

Adviezen voor onderzoek

De onderzoekers geven de volgende adviezen voor onderzoek naar gevolgen van nanomaterialen op voortplanting en ontwikkeling:

  • Doe meer studies naar inademing van nanomaterialen.
  • Doe meer studies naar effecten op de vrouwelijke vruchtbaarheid.
  • Onderzoek of deeltjes over barrières, zoals de placenta, komen. En hoe komen deeltjes in het bloed of in de voortplantingsorganen?
  • Kijk naar afwijkingen in het nageslacht, bijvoorbeeld in het zenuwstelsel en hart en bloedvaten. En kijk naar hoe het immuunsysteem zich ontwikkelt. En hoe vruchtbaar is het nageslacht?
  • Doe nader onderzoek als eerdere resultaten aanleiding gaven tot zorg.
  • Identificeer de onderliggende werking van nanomaterialen op schadelijkheid. Dit kan helpen in het groeperen van materialen en daarmee verminderen van het aantal testen.
  • Coördineer het testen om een algemene aanpak voor het testen te krijgen. Dit zou in testprogramma’s kunnen.

Wat vindt het RIVM?

Dit literatuuroverzicht heeft een aantal belangrijke kennishiaten blootgelegd. Een aantal studies vond effecten die wijzen op gevolgen voor voortplanting en ontwikkeling. Maar deze studies zijn niet volgens de gestandaardiseerde OESO-testrichtlijnen uitgevoerd. Hierdoor zijn verschillen in opzet van de studies niet altijd duidelijk. Dit maakt vergelijken van studies moeilijk. De algemene conclusies voor de onderzochte nanomaterialen worden dan ook onzeker.
De huidige OESO-testrichtlijnen voor het testen van effecten op voortplanting en ontwikkeling leggen de nadruk op het inslikken van nanomaterialen. Andere manieren waarbij je in contact komt met nanomaterialen zijn ook toegestaan om te testen. Maar de testrichtlijnen beschrijven dat niet in detail. Inademing is een belangrijke manier om in contact te komen met nanomaterialen. Het RIVM onderschrijft daarom de adviezen van de Deense onderzoekers. Leg meer de focus op testen na inademing van nanomaterialen en ga het testen beter coördineren.

Een gefocust testprogramma zou kunnen helpen om de kennishiaten uit dit rapport aan te pakken. Bij dit alles is ook het vergelijken met de niet-nanovorm nodig. De OESO-richtlijnen voor testen van effecten op voortplanting en ontwikkeling zouden hiervoor als uitgangspunt moeten dienen. Daarbij kunnen bestaande richtlijnen voor studies na inademing van chemische stoffen verder richting geven.

De OESO Testrichtlijnen 412 en 413 voor studies na inademing zijn al aangepast. Dat geldt ook voor het begeleidende OESO Guidance Document 39. Deze zijn nu ook geschikt voor het testen van schadelijkheid van nanomaterialen, niet alleen voor chemische stoffen.