Op 26 april 1986 vond in de toenmalige Sovjet-Unie een ramp plaats in de kerncentrale Tsjernobyl. Tot in Nederland sloegen radioactieve deeltjes neer op de grond. Om de bevolking te beschermen werden maatregelen genomen. Op deze pagina leest u meer over de ramp, de gevolgen, de maatregelen en de voorbereiding op potentiële toekomstige incidenten.
Wat is er gebeurd?
Als gevolg van een mislukte veiligheidstest vonden er op 26 april 1986 in de toenmalige Sovjet-Unie twee explosies plaats in een van de reactoren van de kerncentrale Tsjernobyl. Het 'Tsjernobyl-type reactor' verschilt sterk van ‘westerse’ reactoren: ze hebben geen veiligheidsomhulling en de reactor bevat grote hoeveelheden brandbaar grafiet. De eerste explosie blies het deksel van 2.000 ton van het reactorvat en de tweede sloeg een gat in het reactorgebouw. Vrijwel meteen vlogen de grafietblokken in brand. Door de explosie en de intens hete grafietbrand kwam een groot gedeelte van de radioactieve stoffen uit de reactor vrij. De reactor heeft tien dagen lang gebrand. Hierdoor werden grote hoeveelheden radioactieve stoffen verspreid over Europa en delen van Azië.
In totaal is er bij dit ongeval meer de helft van het radioactieve jodium (ruim 4.000 PBq) en ongeveer een derde deel van het radioactieve cesium (ca. 130 PBq) vrijgekomen. Bijna de helft van het radioactief jodium bestond uit Jodium-131, dat een halveringstijd heeft van 8 dagen. In de weken na de ramp leverde dat voor veel landen een probleem op, zo ook voor Nederland. Ongeveer tweederde van het radioactief cesium dat vrijkwam betrof cesium-137, dat een halveringstijd heeft van 30 jaar. Dichtbij de centrale zijn de gevolgen daarvan dus nog tot op de dag van vandaag merkbaar.
De ramp werd geclassificeerd op niveau zeven, het hoogste niveau van de internationale INES-schaal. Dat is pas achteraf vastgesteld op basis van onderzoek en metingen, want de toenmalige Sovjet-Unie meldde het incident niet waardoor er ten tijde van de ramp weinig informatie beschikbaar was over oorzaak, ernst en (mogelijke) gevolgen. De ramp kwam pas aan het licht nadat op 27 april in Finland en Zweden meer straling werd gemeten dan normaal. In die tijd hielden we er geen rekening mee dat de gevolgen voor milieu en gezondheid van een kernramp zo ver konden reiken. Maar op 29 april werd duidelijk dat ook Nederland de gevolgen zou ondervinden van de ramp in Tsjernobyl.
Gevolgen voor Nederland
Nederland had nooit eerder te maken had gehad met een stralingsramp van deze omvang en was mede daarom niet goed voorbereid op de aanpak daarvan. Er moest dus snel op allerlei niveaus geïmproviseerd worden. Het RIVM werd ingeschakeld om eventueel verhoogde radioactiviteit te meten en om dosisschattingen te maken. Op 2 mei kwam de radioactieve wolk over Nederland en werd er door het RIVM inderdaad verhoogde radioactiviteit gemeten in de lucht. Met regen op 3 en 4 mei sloegen ook veel radioactieve deeltjes neer op de grond. Het grootste risico voor de gezondheid vormde besmetting van melk en landbouwproducten in Nederland en geïmporteerd besmet voedsel, zoals paddenstoelen, vooral uit Oost-Europa.
Maatregelen in Nederland
Op 3 mei bleek uit metingen van het RIVM dat er veel radioactief jodium op het grasland was neergedaald. Als koeien besmet gras eten zou dat kunnen leiden tot te veel radioactief jodium in melk. Daarom werd besloten om de melkkoeien op stal te houden. Verder bleek uit metingen dat de radioactiviteit in met name spinazie erg hoog was, waarop werd besloten om de spinazie uit de handel te nemen en te vernietigen. Het radioactieve jodium heeft een halveringstijd van 8 dagen. Dat betekent dat het na 6 weken vrijwel volledig vervallen is. Voor de zekerheid werd een langere periode aangehouden (2-3 maanden) voordat de consumptie van melk en gewassen als veilig werd beschouwd.
Voorbereiding op toekomstige incidenten
Nu duidelijk was geworden hoe groot de gevolgen van een kernramp kunnen zijn, besloot de Nederlandse overheid om zich beter op zo’n ramp voor te bereiden. Dit leidde tot het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding (NPK), dat in 1989 door de Tweede Kamer werd aangenomen. Het RIVM kreeg in het NPK de taak om een waarschuwingsmeetnet te bouwen en om, in geval van een incident, de stralingssituatie in kaart te brengen op basis van metingen en modelberekeningen. Om dit te kunnen doen heeft het RIVM een Meetnet Radioactiviteit ingericht, dat nu het Nationaal Meetnet Radioactiviteit1 (NMR (Nationaal Meetnet Radioactiviteit)) heet. Het stralingsmeetnet van het RIVM bepaalt continu op een groot aantal locaties in Nederland het stralingsniveau en de hoeveelheid radioactiviteit in lucht. Bij een ongewone meetwaarde wordt er automatisch gewaarschuwd. Verder heeft het RIVM kort na Tsjernobyl geavanceerde meetwagens in gebruik genomen die op locatie alle soorten radioactiviteit kunnen meten en geschikt zijn om ter plekke radioactief besmette producten te onderzoeken. Ook zijn toen meet2- en rekensystemen3 ingericht om zo snel mogelijk in kaart te brengen wat de gevolgen waren van een eventuele dreiging. Al deze systemen zijn tot op de dag van vandaag up-to-date, zodat we bij een eventuele stralingsramp snel en adequaat de ernst van de situatie kunnen beoordelen.
Meer informatie
1 | NMR |
2 | Meten van radioactiviteit |
3 | Rekenen en modelleren |
Hieronder is te zien: Minister Alders van VROM (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu) opent op 14 maart 1990 het Landelijk Meetnet Radioactiviteit (LMR) en de computerapplicatie waarmee in 1990 de meetgegevens gecontroleerd werden op overschrijdingen.
Tsjernobyl versus Fukushima
De eerste keer dat Nederland opnieuw geconfronteerd werd met een grootschalige ramp in een buitenlandse kerncentrale was in maart 2011. Door een aardbeving en tsunami voor de kust van Japan liepen meerdere nucleaire installaties van de kerncentrale van Fukushima door gebrek aan koeling grote schade op en kwamen er veel radioactieve stoffen vrij. Dit was een heel ander type ongeval dan bij Tsjernobyl, maar ook hier kwamen gedurende vele dagen grote hoeveelheden radioactiviteit vrij.
Achteraf weten we dat in Fukushima ongeveer een factor tien minder radioactiviteit vrijkwam dan in Tsjernobyl. En omdat Fukushima ook nog op veel grotere afstand ligt dan Tsjernobyl waren de gevolgen voor Nederland beduidend lager. Toch werd de Nederlandse overheid bestookt met vragen van verontruste burgers in eigen land, van Nederlanders die in Japan waren of werkten en van bedrijven die te maken hadden met mogelijke besmettingen van vliegtuigen, containers, landbouwproducten of andere waren uit Japan. Doordat na Tsjernobyl de voorbereiding en aanpak van stralingsincidenten en rampen flink waren verbeterd, kon het RIVM de stralingsdosis in Japan snel berekenen en zo de risico’s voor de gezondheid van Nederlanders in Japan realistisch inschatten. Ook kon het RIVM het milieu in Nederland real-time controleren op verhoogde radioactiviteit. De concentratie van radioactieve deeltjes in de lucht in Nederland als gevolg van Japan bleek uiteindelijk een factor 10.000 lager te zijn dan ten tijde van Tsjernobyl.
De Nederlandse ambassade in Japan vroeg of zij terug moesten komen naar Nederland om zo een (te) hoge stralingsdosis te vermijden. Na berekening van het RIVM werd duidelijk dat een reis met het vliegtuig van Japan naar Nederland meer blootstelling aan straling zou opleveren dan wanneer ze in Tokyo (op 230 km (kilometer) afstand van Fukushima) zouden blijven.
In de haven van Rotterdam kwamen schepen met goederen uit Japan die mogelijk besmet waren. Het RIVM heeft de Inspectie ondersteund bij het meten van de radioactiviteit van de containers en het opstellen van veilige normen voor besmettingen.
Nu en in de toekomst
Van de radioactieve stoffen die bij Tsjernobyl zijn vrijgekomen merken we in Nederland vrijwel niets meer. In totaal leverde het ongeval in 1986, het jaar van de ramp, bij ons een extra stralingsblootstelling op van 2,5%. In 1987 was die bijdrage al gedaald naar circa 0,5%. De laatste twintig jaar is de bijdrage van Tsjernobyl aan de stralingsblootstelling in Nederland verwaarloosbaar. Het RIVM blijft zich inspannen om de Nederlandse overheid tijdens een stralingsramp optimaal te ondersteunen, met metingen, berekeningen en advies. De faciliteiten daarvoor worden voortdurend verbeterd. Zo is het Nationaal Meetnet Radioactiviteit inmiddels uitgebreid met mobiele meetpalen, zodat naast het vaste netwerk zo nodig ook op andere plaatsen gemeten kan worden. De mobiele meetpalen zijn bijvoorbeeld in 2014 ingezet bij het beveiligen van de Nuclear Security Summit (NSS (Nuclear Security Summit)) in Den Haag. Ook beschikt het RIVM inmiddels over een nieuwe generatie stralingsmeetwagens die ook zijn toegerust op inzet na een eventuele terreuraanslag met een vuile bom. Klik hier om meer te lezen over de huidige taken, middelen en expertises van het RIVM bij stralingsincidenten en kernongevallen.