Dit onderdeel beschrijft kort de relevante regelgeving voor veehouderijen. Meer achtergrondinformatie over de regels is te vinden op het Informatiepunt Leefomgeving. Er wordt ingegaan op de juridische mogelijkheden en technische maatregelen om gezondheid mee te wegen in de besluitvorming. Het Informatiepunt gaat ook in op de afwegingsruimte van het bevoegd gezag en de aspecten die belangrijk zijn bij de motivering. Ook voorzorg in zowel het milieu- als het ruimtelijke spoor wordt behandeld (zie Tekstkader 'Voorzorg in regelgeving en jurisprudentie').
Voorzorg in regelgeving en jurisprudentie
Voorzorg in regelgeving en jurisprudentie
De kennis over mogelijke risico’s voor omwonenden van veehouderijen neemt toe, maar bevat ook nog veel onzekerheden en gaten. Bij onzekere risico’s kan het bevoegd gezag voorzorg toepassen:
- bij ruimtelijke besluiten;
- bij milieubesluiten, maar dan alleen als er geen wettelijk toetsingskader is.
Voorzorg houdt het volgende in:
Het bevoegd gezag weegt af of de belangen (zoals gezondheid van omwonenden) en de (onzekere) risico’s die deze belangen kunnen schaden, zó zijn dat deze moeten leiden tot maatregelen. Er zijn dan geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten nodig over de risico’s. De maatregelen zorgen ervoor dat bij het intreden van die risico’s de gevolgen beperkt worden. De aard, ernst en mate van zekerheid van de risico’s zijn bepalend voor de vraag of de risico’s zó zijn dat maatregelen nodig zijn. Daarnaast moet het bevoegd gezag de belangen meewegen van degene die de maatregelen moet treffen (evenredigheid).
Voorzorgsmaatregelen moeten goed onderbouwd worden.
Jurisprudentie over het gebruik van voorzorg in regelgeving veehouderij staat uitgebreid beschreven in de Handreiking Veehouderij en Gezondheid omwonenden van InfoMil.
(Bron: InfoMil 2019c)
Voorzorg
De Gezondheidsraad (GR (groepsrisico), 2008) constateert dat onzekerheid over gezondheids- of milieuschade om een beleid vraagt waarin voorzorg centraal staat. Het is een strategie om op een zorgvuldige, transparante en op de situatie toegesneden manier met onzekerheden om te gaan. De uitkomst daarvan staat niet bij voorbaat vast. De actieve aandacht voor onzekerheden is een waardevolle aanvulling op de kwantitatieve risicoanalyse. Het leidt tot breder gemotiveerde besluiten. Bij voorzorg kunnen maatregelen ook gericht zijn op verkleining van de onzekerheid. Dit komt uiteindelijk de bescherming van gezondheid en milieu ten goede.
Sinds 1 december 2008 is de Wet publieke gezondheid (WPG) in werking. De wet regelt de organisatie van de openbare gezondheidszorg, de bestrijding van infectieziektecrises en de isolatie van personen/vervoermiddelen die internationaal gezondheidsgevaren kunnen opleveren. De Wet publieke gezondheid geeft de gemeente een wettelijke taak om de gezondheid van haar inwoners te beschermen en te bevorderen en waar mogelijk ongerustheid over mogelijke gezondheidsrisico’s van milieufactoren weg te nemen. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor het bewaken van gezondheidsaspecten bij bestuurlijke beslissingen (art. 2, lid c, WPG). Voordat besluiten worden genomen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg vraagt het college van burgemeester en wethouders advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst (art. 16 WPG).
Het bevorderen van diergezondheid en voorkomen van overdracht van besmettelijke dierziekten is in de Wet dieren en de GWWD geregeld. Veehouders, dierenartsen en andere betrokkenen zijn op grond van de GWWD verplicht om verschijnselen van een besmettelijke dierziekte te melden bij de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit)). Voor meer informatie over hoe (hygiëne)maatregelen verplichtend opgenomen kunnen worden in bijvoorbeeld een vergunning met als doel het voorkomen van overdracht van besmettelijke dierziekten, zie hoofdstuk 6 van de Handreiking Veehouderij en Gezondheid omwonenden (InfoMil, 2019).
Alle veehouders (dus ook hobbydierhouders, zorgboerderijen en bedrijven met minder dan 50 melkschapen of melkgeiten) zijn verplicht afwijkende abortusaantallen bij hun dieren te melden. Na melding gaat de NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) onderzoek doen op het bedrijf. Onderdeel van dit onderzoek is een test op de aanwezigheid van de Q-koortsbacterie. Als een bedrijf meer dan 50 melkgeiten of melkschapen heeft, is het bedrijf verplicht iedere twee weken een tankmelkmonster te laten onderzoeken op de aanwezigheid van de Q-koortsbacterie. Alle melkgeiten, melkschapen en alle schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie moeten jaarlijks tegen Q-koorts worden gevaccineerd. Voor andere schapen en geiten is vaccinatie vrijwillig (NVWA, 2013). Bij een uitbraak voert de NVWA de bestrijding uit.
Vogelgriep is een aangifteplichtige en bestrijdingsplichtige ziekte. Als een veehouder of dierenarts symptomen ziet die op vogelgriep kunnen wijzen, dan moet dit direct worden gemeld bij een landelijk meldpunt. Het bedrijf krijgt de ‘verdacht’ status. Tijdens deze fase is het bedrijf geblokkeerd. De veehouder mag geen dieren of dierlijke producten verplaatsen of aan- en afvoeren. Ook voertuigen, mest, strooisel en andere voorwerpen die drager van het virus kunnen zijn, mogen niet van het bedrijf af. De NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) doet onderzoek op het bedrijf. Zodra de besmetting is vastgesteld, start het ministerie van EZ (Economische Zaken) met de bestrijding. De NVWA ruimt de dieren en ontsmet onder andere de gebouwen (NVWA, 2013).
In 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht geworden. De wet beperkt zich tot de geur die vrijkomt als gevolg van het houden van dieren in dierenverblijven. De geur die vrijkomt bij bijvoorbeeld het uitrijden van mest is niet geregeld in de Wgv. Deze wet biedt gemeenten de beleidsvrijheid om zelf geurnormen vast te stellen, binnen een wettelijk vastgestelde bandbreedte. Als een gemeente geen eigen normen vaststelt, gelden de standaard normen uit de Wgv (zie onderdeel ). Zie voor een gedetailleerde beschrijving de GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)-richtlijn Geur en Gezondheid, onderdeel veehouderij (Fast et al., 2015). (Dit onderdeel van de GGD-richtlijn Geur en gezondheid zal worden geactualiseerd wanneer de nieuwe regelgeving ten aanzien van geur van veehouderijen is uitgekristalliseerd.) Informatie over geur en de Omgevingswet is te vinden op de website Informatiepunt Leefomgeving. De gemeente regelt geur van veehouderijen in het omgevingsplan. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl (Besluit kwaliteit leefomgeving )) staat uitgelegd hoe gemeenten dit kunnen doen.
Voorgrondbelasting en achtergrondbelasting
Er wordt in de geurwetgeving onderscheid gemaakt naar voorgrond- en achtergrondbelasting.
- De voorgrondbelasting is de geurbelasting die een individuele veehouderij veroorzaakt bij één of meerdere geurgevoelige objecten, niet zijnde een bedrijfswoning van een andere veehouderij. Er is dus bij voorgrondbelasting sprake van één bron. Beredeneerd vanuit een woning is de voorgrondbelasting de gemiddelde concentratie geur (per dag/uur/jaar) van de veehouderij die de meeste geur veroorzaakt op de plek van de woning. Het wordt berekend met het verspreidingsmodel V- Stacks vergunning.
- De achtergrondbelasting is de totale geurbelasting van een gevoelig object van alle veehouderijen uit de omgeving. Geurbronnen zoals brijvoer of mestverwerking vallen hier niet onder. De achtergrondbelasting wordt gemodelleerd met V- Stacks gebied. Het is dus niet simpelweg de optelling van de individuele belastingen.
De vuistregel is: Als de voorgrondbelasting meer dan de helft van de achtergrondbelasting bedraagt, is de voorgrondbelasting bepalend voor de hinder (InfoMil, 2014e). Zie voor verdere uitleg en voorbeelden de website Informatiepunt Leefomgeving.
Evaluatie Wet geurhinder en veehouderij en vervolgstappen
In 2016 is de Wgv geëvalueerd in samenspraak met vele partijen, waaronder de GGD’en (WG evaluatie regelgeving geurhinder, 2016). Naar aanleiding daarvan heeft de commissie Geurhinder en veehouderijen een advies uitgebracht over de toekomst van geurregelgeving. Kern van dit advies is dat de huidige wetgeving (a) onvoldoende beschermt tegen het voorkomen van nieuwe overlast situaties en (b) onvoldoende houvast biedt voor het substantieel verminderen van bestaande overlast situaties (Biesheuvel et al., 2019).
Op grond van het advies van de commissie Geurhinder en veehouderijen wil de overheid ook in bestaande situaties de overlast en knelpunten in geurhinder aanpakken (Beleidsreactie op rapport commissie Geurhinder en Veehouderij, 6 september 2019; kenmerk ENW/BSK- 2019/191077). Samenvattend neemt het ministerie van LNV (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) en IenW (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ) een aantal maatregelen.
- Er komen subsidieregelingen voor integraal duurzame en emissiearme stalsystemen.
- Nieuwe stalsystemen voor varkens, gericht op een vermindering van de geurproductie in de stal met 70%, worden gestimuleerd.
- De verbetering van de werking van luchtwassers. Onderzocht wordt hoe de stalbeoordeling verbeterd kan worden.
- Er wordt een meerjarig onderzoeksprogramma ingesteld waarin wetenschappelijke kennis over geur uit de veehouderij, sensorsystemen en metingen direct bij de bron ontwikkeld en praktisch toepasbaar worden gemaakt.
Inmiddels is er een Crisis- en herstelwet experiment voorgepubliceerd (21e tranche) waarmee alle gemeenten in de deelnemende provincies (Gelderland, Limburg en Noord-Brabant) kunnen experimenteren met aangepaste geurregels.
Onder de omgevingswet gelden voor veehouderijen een aantal specifieke regels. Deze zijn te vinden op de pagina Veehouderijen van het iplo.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Crisis- en herstelwet bieden gemeenten en provincies handvatten om mogelijke risico’s voor gezondheid van omwonenden van veehouderijen mee te wegen in ruimtelijke besluitvorming. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan moet het bevoegd gezag op basis van de Wro zorgen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van het begrip een ‘goede ruimtelijke ordening’. Goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar. Hierbij kan ook gebruik gemaakt worden van de afstanden die genoemd worden in de Handreiking bedrijven en milieuzonering van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten). Kanttekening is dat de VNG deze handreiking sinds 2009 niet meer heeft bijgewerkt in aanloop naar de Omgevingswet. Voor meer achtergrondinformatie en verdere (juridische) mogelijkheden om gezondheid binnen ruimtelijke besluiten op te nemen zie de website Informatiepunt Leefomgeving (InfoMil, 2019c).
De Omgevingswet bundelt en moderniseert alle wetten voor de leefomgeving in één wet. Het betreft wetten voor milieu, ruimtelijke ordening, bouwen, water, natuur en cultuurhistorie. Bij het opstellen van de Omgevingswet is als uitgangspunt gehanteerd dat het beschermingsniveau voor gezondheid, veiligheid en omgevingskwaliteit gelijk is aan het huidige niveau. De planning was dat de Omgevingswet in 2021 in werking treedt. Dit is uitgesteld. Voor veehouderij staan op verschillende plaatsen in de Omgevingswet informatie en regels. Kijk voor de laatste actualiteit op aandeslagmetdeomgevingswet.nl:
- In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal (Besluit activiteiten leefomgeving )) staan voorschriften en regels voor veehouderijen.
- Afhankelijk van onder andere de grootte van het bedrijf kan ook een omgevingsvergunning nodig zijn.
- In het omgevingsplan zijn regels opgenomen voor veehouderijen, en ook regels voor geur van veehouderijen.
In de Wet kinderopvang staat dat een houder van een kindercentrum verantwoorde kinderopvang aan moet bieden: opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. De GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) voert het toezicht hierop uit, ook bij de agrarische kinderopvang. De inspecties van de GGD worden uitgevoerd in opdracht van de gemeenten.
De toezichthouder kinderopvang beoordeelt een voorziening voor kinderopvang elk jaar opnieuw, onder meer aan de hand van:
- de inrichting en het gebruik van alle ruimtes waar kinderen kunnen komen;
- observaties: hoe wordt er met kinderen omgegaan;
- gesprekken met de pedagogisch medewerkers over hun werkwijze;
- een gesprek met de locatieverantwoordelijke over de werkwijze op het kindercentrum.
In tekstkader 'De GGD adviseert: kinderopvang op of nabij veehouderij' beschrijft hoe verschillende afdelingen van de GGD samenwerken om de agrarische kinderopvang te beoordelen op gezondheids- en veiligheidsaspecten.
Artikel 10 van de Arbowet beschrijft de plicht van werkgevers om gevaar voor derden te voorkomen.
- Biesheuvel, P.J., Groothuijse, F., Jeurissen, E., Melse, R.W. en Poll, R. van (2019). Adviesrapport Geur bekennen combi-luchtwassers, varkenshouderijen en geurhinder.
- Fast, T., Geelen, L.M.J., Meeuwsen, E.J., Sluis, N.I., Stouwe, N. van der, Zandt, I. en Venselaar-Mooij, M. (2015). Geur en gezondheid. GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)-richtlijn medische milieukunde. RIVM Rapport 2015-0106.
- Gezondheidsraad (2008). Voorzorg met rede. Den Haag: Gezondheidsraad, 2008; publicatienr. 2008/18.
- InfoMil (2014e). Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij; Aanvulling: Bijlagen 6 en 7. InfoMil, ministerie van VROM (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer), Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) en de provincie Noord-Brabant, versie 1.0, aanvulling van 1 mei 2007, actualisatie begin 2014.
- InfoMil (2019). Model Stacks. Geraadpleegd januari 2019.
- InfoMil (2019c). Pagina Veehouderij en Gezondheid Informatiepunt Leefomgeving.