In 2015 publiceerde de OECD de resultaten van het zevenjarige Testprogramma voor Nanomaterialen. Met dit programma wilde de OECD Organisation for Economic Co-operation and Development (Organisation for Economic Co-operation and Development) meer inzicht krijgen in (het gedrag van) nanomaterialen om te kunnen bepalen of er nanospecifieke aanpassingen nodig zijn aan bestaande OECD-testrichtlijnen voor stoffen, of dat er nieuwe testrichtlijnen voor nanomaterialen ontwikkeld dienen te worden.

OECD-testrichtlijnen volgen de actuele wetenschappelijke inzichten. Wereldwijd implementeren overheden deze richtlijnen in regelgeving voor beoordeling van de veiligheid van chemische stoffen. Testgegevens die volgens OECD Organisation for Economic Co-operation and Development (Organisation for Economic Co-operation and Development)-richtlijnen zijn verzameld vallen onder de OECD-afspraken voor ‘Mutual Acceptance of Data’ (MAD). Dit betekent dat deze data gegarandeerd door alle OECD-landen worden geaccepteerd en ook vaak daarbuiten. Dit draagt bij aan kosteneffectiviteit en een besparing van proefdieren.

De OECD publiceerde 11 dossiers voor de verschillende nanomaterialen in het Testprogramma (o.a. silica, zilver, meerwandige koolstofnanobuisjes, etc.). Per soort nanomateriaal zijn één of twee typen als voornaamste testmateriaal (principal materials) aangewezen (bv. Graphicstrength C100 en Nanocyl NC7000 voor meerwandige koolstofnanobuisjes). Voor deze materialen zou een volledige set van testen uitgevoerd worden, indien nodig aangevuld met andere (literatuur)data.

Kritiek

Onderzoekers uit Denemarken en de VS Verenigde Staten (Verenigde Staten) hebben recent een kritische analyse uitgevoerd voor wat betreft de fysisch-chemische en milieueindpunten van de onderliggende dossiers. Ook ngo’s[1] presenteren in een recent rapport hun analyse van het OECD Testprogramma voor Nanomaterialen.

Voornaamste kritiek van de onderzoekers richt zich op de onvolledigheid van de dossiers en het feit dat er geen herhalingen van testen zijn uitgevoerd. De auteurs concluderen dan ook dat het nodig blijft om de toepasbaarheid en interpretatie van toxiciteitstesten van nanomaterialen systematisch te evalueren. Ook zijn er robuuste protocollen nodig voor het evalueren van de potentiële risico’s van een steeds diverser pakket aan nanomaterialen: Het testen van de testen (in dit geval de OECD-testen) blijft noodzakelijk.

De ngo’s erkennen in hun rapport dat het Testprogramma veel data heeft opgeleverd, maar zien nauwelijks toegevoegde waarde voor de risicobeoordeling van nanomaterialen.

De OECD heeft in een reactie in Chemical Watch laten weten dat het Testprogramma niet ontworpen was om risico’s te evalueren. Bovendien, zegt de OECD, was er destijds geen consensus over de methoden om nanomaterialen te beoordelen. Dat was toen één van de redenen om het Testprogramma te starten. Zonder methoden is het immers lastig om überhaupt een risico vast te stellen.

RIVM/KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-overweging:

De OECD heeft jarenlang hard gewerkt aan het Testprogramma voor nanomaterialen. Daarbij waren ze afhankelijk van vrijwillige bijdragen van zogenaamde nationale ‘sponsoren’, waardoor coördinatie van het programma geen sinecure was. De onvolledigheid van de dossiers (ook van de principal materials), zoals gesignaleerd door de onderzoekers, is daarvan het gevolg. Bovendien zijn uitgevoerde tests slechts in beperkte mate met hetzelfde materiaal herhaald. De geschiktheid van de OECD-testrichtlijnen voor (specifieke) nanomaterialen kan daardoor niet altijd goed worden beoordeeld.

Het RIVM erkent dat het OECD-Testprogramma een aantal tekortkomingen kent, vooral in de wijze van rapporteren (identificatie van testmateriaal in het testsysteem ontbreekt vaak en ook is niet altijd duidelijk of en welke aanpassingen zijn gedaan voor het testen van nanomaterialen).

Desondanks heeft het OECD-Testprogramma bijgedragen aan betere inzichten in de eigenschappen, het gedrag en effecten van nanomaterialen. Deze inzichten zijn al gedurende de looptijd van het programma voor andere testprogramma’s (bv. in Europese FP7 Seventh Framework Programme (Seventh Framework Programme) of H2020 projecten) gebruikt. In het recent afgeronde NANoREG-project zijn bijvoorbeeld al testen getest. Zo bood het OECD-Testprogramma, tezamen met andere gegevens, voldoende houvast om te starten met ontwikkeling en/of aanpassing van testrichtlijnen en ondersteunende ‘Guidance Documents’. Recent heeft dit geresulteerd in de afronding van aanpassing van testrichtlijnen voor inhalatietoxiciteit (TG 412 en TG 413) en een nieuwe testrichtlijn voor dispersiestabiliteit in het milieu[2]. Ook zijn er activiteiten voor aanpassing en ontwikkeling van andere Testrichtlijnen en ‘Guidance Documents’ voor nanomaterialen ondermeer over deeltjes grootte (verdeling), verwijdering van nanomaterialen uit afvalwater, stapeling van nanomaterialen in mens en milieu, gedrag van nanomaterialen in water en toxiciteit voor waterorganismen (aquatische toxiciteit).

 

[1]       European Environmental Citizens’ Organisation for Standardisation (ECOS), the Centre for International Environmental Law (CIEL) en Oeko-Institute.

[2]       Momenteel zijn deze (aangepaste) Testrichtlijnen alleen nog in concept beschikbaar, maar de verwachting is dat rond de zomer de definitieve versies worden gepubliceerd.